Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 oktober 2013, nr. WJZ/521639 (10372), tot wijziging van de Regeling OCW-subsidies onder meer in verband met het voorschrijven van een controleprotocol en het opnemen van voorschriften voor instellingen als bedoeld in de Wet SLOA 2013

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies en artikel 7, eerste lid, van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling OCW-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

accountant:

accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,

instellingssubsidie:

subsidie voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende, structurele activiteiten van een instelling,

jaarrekening:

jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,

jaarverslaggeving:

geheel van verslaggevingsdocumenten bestaande uit de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek,

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

niet-onderwijsinstelling:

natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde een onderwijsinstelling,

onderwijsinstelling:

bekostigde onderwijsinstelling waarop de Regeling jaarverslaggeving onderwijs van toepassing is,

projectsubsidie:

subsidie voor tijdelijke activiteiten, die anders dan als instellingssubsidie wordt verstrekt,

richtlijnen:

Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving,

subsidie:

instellingssubsidie of projectsubsidie,

Wet SLOA 2013:

Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel v, vervalt het woord ‘en’.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel w, door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

  • x. artikel 2, tweede lid, en artikel 3, tweede lid, van de Wet SLOA 2013.

3. In het derde lid wordt na ‘de Algemene wet bestuursrecht’ toegevoegd: dan wel artikel 2, tweede lid, of artikel 3, tweede lid, van de Wet SLOA 2013,.

C

Het opschrift van Hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. VOORSCHRIFTEN VOOR ZOWEL ONDERWIJSINSTELLINGEN ALS NIET-ONDERWIJSINSTELLINGEN

D

In artikel 3 wordt ‘andere subsidieontvangers’ vervangen door: niet-onderwijsinstellingen.

E

Aan artikel 4 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

F

Het opschrift van Hoofdstuk 4 komt te luiden:

HOOFDSTUK 4. VOORSCHRIFTEN UITSLUITEND VOOR NIET-ONDERWIJSINSTELLINGEN

G

In artikel 14 wordt ‘andere subsidieontvangers dan onderwijsinstellingen’ vervangen door: niet-onderwijsinstellingen.

H

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Accountantsverklaring’ vervangen door: Controleverklaring.

2. In het eerste lid, vervalt ‘als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek’.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, tenzij bij de verlening anders is bepaald.

I

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23. Bevoorschotting en betaling

  • 1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt en niet direct wordt vastgesteld, verleent de minister de subsidieontvanger een voorschot van 100 procent van het subsidiebedrag.

  • 2. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, geschiedt de verlening van het voorschot gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening en bedraagt het voorschot 100 procent van het subsidiebedrag, tenzij bij ministeriële regeling of bij beschikking is bepaald dat het voorschot 80 procent van het subsidiebedrag bedraagt.

  • 3. De minister betaalt als voorschot per kwartaal een gelijk deel van het subsidiebedrag dat aan de subsidieontvanger is verleend.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid kan de hoogte en de spreiding van de voorschotten bij ministeriële regeling of bij beschikking per tijdvak worden bepaald aan de hand van de liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger. De liquiditeitsbehoefte volgt uit gegevens van de aanvrager of wordt ambtshalve vastgesteld door de minister.

J

Onder vernummering van artikel 23a tot artikel 34 wordt in Hoofdstuk 4 een Paragraaf 4 toegevoegd, luidende:

§ 4. Jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen

Artikel 24. Jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen
  • 1. Indien dat bij de subsidieverlening, in afwijking van artikel 21, is bepaald, geschiedt de financiële verantwoording in de jaarverslaggeving, overeenkomstig de Voorschriften voor de jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling. In dat geval geschiedt de verantwoording van projectsubsidies van € 125.000 of meer tevens overeenkomstig het model Verantwoording van projectsubsidies, zoals opgenomen in die bijlage.

  • 2. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling.

K

Na Hoofdstuk 4 wordt onder vernummering van Hoofdstuk 5 tot Hoofdstuk 6 een nieuw Hoofdstuk 5 ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 5. VOORSCHRIFTEN UITSLUITEND BEDOELD VOOR INSTELLINGEN ZOALS BEDOELD IN DE WET SLOA 2013

Artikel 25. Reikwijdte hoofdstuk 5

Dit hoofdstuk is uitsluitend en in aanvulling op de hoofdstukken 2 en 4 van toepassing op instellingen zoals bedoeld in de Wet SLOA 2013.

Artikel 26. Intellectueel eigendom

Artikel 10 van deze regeling is niet van toepassing.

Artikel 27. Startbrief
  • 1. De minister doet de instellingen jaarlijks voor 1 maart een startbrief toekomen.

  • 2. De startbrief heeft betrekking op het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin de startbrief aan de instellingen wordt bekendgemaakt.

  • 3. De startbrief bevat in ieder geval:

    • a. een nadere invulling en uitsplitsing van de taken, naar activiteiten, zoals omschreven in de artikelen 2 en 3 van de Wet SLOA 2013,

    • b. een financieel kader met daarin opgenomen het subsidieplafond voor de instellingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet SLOA 2013 en wanneer van toepassing een subsidieplafond voor de instellingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet SLOA 2013,

    • c. een planning van de subsidiecyclus.

  • 4. In aanvulling op artikel 6 van de Wet SLOA 2013 kan subsidieverlening worden geweigerd indien de minister van oordeel is dat de aanvraag niet past binnen de startbrief.

Artikel 28. Afdeling 4.2.8 Algemene wet bestuursrecht van toepassing

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 29. Jaarverslaggeving
  • 1. De financiële verantwoording geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Voorschriften voor de jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 2. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 30. Subsidieaanvragen
  • 1. De instellingen dienen hun subsidieaanvraag in voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. De subsidieaanvraag, bedoeld in het eerste lid, betreft de taken, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met c, onderscheidenlijk artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet SLOA 2013.

  • 3. Subsidieaanvragen voor de taak, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, en artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van de Wet SLOA 2013 worden voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, of voor 1 maart of voor 1 september van het lopende jaar ingediend.

  • 4. De minister beslist binnen 13 weken na 1 oktober onderscheidenlijk 1 maart of 1 september.

Artikel 31. Voortgangsrapportage
  • 1. De instellingen leveren jaarlijks voor 15 september een voortgangsrapportage.

  • 2. De voortgangsrapportage heeft betrekking op het lopende jaar. Het bevat een verslag van de periode van 1 januari tot en met 31 augustus en een vooruitblik naar de periode van 1 september tot en met 31 december.

  • 3. De voortgangsrapportage bevat per activiteit zoals omschreven in de beschikking tot subsidieverlening, de voortgang van de activiteiten, de besteding tot dan toe, alsmede een vooruitblik ten aanzien van de activiteiten en besteding in de resterende periode in het kalenderjaar.

Artikel 32. Egalisatiereserve
  • 1. De instellingen vormen een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht .

  • 2. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 10 procent van het totaal van de over het laatste kalenderjaar verleende subsidie dan wel ten hoogste een lager percentage dat door de minister bij de beschikking tot verlening is bepaald.

  • 3. De egalisatiereserve bedraagt ten laagste € 0.

  • 4. De egalisatiereserve wordt uitsluitend besteed aan de taken, bedoeld in artikel 2 onderscheidenlijk 3, van de Wet SLOA 2013.

  • 5. De egalisatiereserve wordt gevormd door een toevoeging bij een positief eindresultaat en een onttrekking bij een negatief eindresultaat. Het eindresultaat is de verleende subsidie verminderd met de werkelijke kosten.

  • 6. Voor zover het voor de toevoeging beschikbare bedrag hoger is dan de maximale toevoeging, wordt dat bedrag bij de vaststelling in mindering gebracht op de subsidie.

Artikel 33. Toestemming

Artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het eerste lid, onderdeel e, wordt gelezen als:

  • e. het aangaan van langlopende kredietovereenkomsten en van langlopende overeenkomsten van geldlening.

L

In artikel 34 (nieuw) wordt ‘de bijlage’ telkens vervangen door: bijlage 2.

M

Na artikel 34 (nieuw) wordt een nieuw artikel 35 ingevoegd, luidende:

Artikel 35. Overgangsbepaling SLOA

Artikel 29 treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 over het verslagjaar 2014, tenzij bij beschikking een ander tijdstip wordt vastgesteld.

N

Artikel 24 en 25 worden vernummerd tot onderscheidenlijk 36 en 37.

O

Het opschrift ‘Bijlage’ boven de bijlage wordt vervangen door: Bijlage 3.

P

Vóór Bijlage 3 (nieuw) worden de bijlagen 1 en 2, zoals opgenomen in de bijlage bij deze regeling, aan de Regeling OCW-subsidies toegevoegd.

ARTIKEL II

In artikel 29 van de Regeling BVE-subsidies wordt ‘artikel 23a’ vervangen door: artikel 34.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

BIJLAGEN BEHORENDE BIJ DE REGELING TOT WIJZIGING VAN DE REGELING OCW-SUBSIDIES ONDER MEER IN VERBAND MET HET VOORSCHRIJVEN VAN EEN CONTROLEPROTOCOL EN HET OPNEMEN VAN VOORSCHRIFTEN VOOR INSTELLINGEN ALS BEDOELD IN DE WET SLOA 2013

Bijlage 1. Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen

1. Algemene uitgangspunten

1.1 Doelstelling van het controleprotocol

Dit controleprotocol vindt zijn grondslag in artikel 22, tweede lid, en artikel 24 van de Regeling OCW-subsidies (hierna: ROS) en heeft betrekking op de accountantscontrole van de financiële verantwoording van subsidies in dat kader aan niet-onderwijsinstellingen.

In artikel 22 en 24 van de ROS is opgenomen dat de financiële verantwoording van de subsidieontvanger voorzien moet zijn van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid. In deze verklaring geeft de accountant tevens een oordeel over de naleving door de subsidieontvanger van de in het controleprotocol genoemde voorschriften. In dit controleprotocol wordt onder ‘financiële verantwoording’, tenzij anders aangegeven, zowel verstaan de verantwoording in de vorm van een jaarrekening als het financieel verslag over een projectsubsidie.

Het referentiekader voor de controle ligt vast in de wet- en regelgeving. Het controleprotocol treedt niet in de plaats van de oorspronkelijke wet- en regelgeving, maar verduidelijkt voor zover nodig de in de oorspronkelijke wet- en regelgeving opgenomen criteria. Het controleprotocol geeft een limitatieve opsomming van de relevante bepalingen die in de controle moeten worden betrokken, met aanwijzingen over de reikwijdte en de diepgang van de accountantscontrole.

1.2 Wettelijk kader

Voor de accountantscontrole is de volgende specifieke OCW wet- en regelgeving (incl. eventuele wijzigingen) in ieder geval relevant:

  • De subsidieverleningsbeschikking;

  • In voorkomende gevallen de in de subsidieverleningsbeschikking genoemde specifieke subsidieregeling;

  • Regeling OCW-subsidies, uitgezonderd hoofdstuk drie;

  • Wet overige OCW-subsidies, paragrafen 1 en 3.

Daarnaast is de volgende algemene regelgeving van toepassing:

  • Algemene wet bestuursrecht, Titel 4.2 Subsidies (paragrafen 4.2.3 tot en met 4.2.8);

  • Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW 2 Titel 9), met uitsluiting van de afdelingen 1, 11, 12, 13, 14, 15 en 16 van Boek 2 Titel 9 BW, en de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving;

  • Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT);

  • Aanbestedingswetgeving (zowel Europees als nationaal).

Volledige teksten van de geldende wet- en regelgeving zijn onder andere te vinden via www.wetten.nl .

Dit controleprotocol is opgesteld naar analogie van de door de NBA (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, destijds NIvRA) uitgegeven ‘Handreiking Controleprotocollen’ (februari 2007). De daarin opgenomen uitgangspunten zijn specifiek gemaakt voor de OCW-situatie. Waar mogelijk zijn tekstpassages uit de handreiking in dit controleprotocol overgenomen. Voor de controle van een jaarrekening of een financieel verslag zijn in dit controleprotocol verplichte teksten voor de controleverklaringen opgenomen.

De beschreven (minimale) controlewerkzaamheden zijn bedoeld als aanvulling op de ‘Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden’ (NV COS). Het controleprotocol is voorgelegd aan de werkgroep COPRO van de NBA.

1.3 Accountantsproducten/Rapportering

De accountantscontrole op de financiële verantwoording mondt uit in een controleverklaring. De accountant maakt gebruik van de bij dit controleprotocol gevoegde modelteksten. Daarbij zijn twee situaties mogelijk:

  • 1. Subsidieontvangers die de jaarrekening als verantwoordingsdocument gebruiken. De accountant maakt in die gevallen gebruik van het model controleverklaring in bijlage 1.

  • 2. Subsidieontvangers die zich verantwoorden in een financieel verslag over een projectsubsidie. De accountant maakt in die gevallen gebruik van het model controleverklaring in bijlage 2.

De accountant mag ervoor kiezen om ten behoeve van OCW een zogenaamde ‘WG-verklaring’ af te geven, waarbij uitsluitend de naam van de accountant met aanduiding w.g. (was getekend) wordt vermeld. De origineel ondertekende verklaring/rapport met de persoonlijke handtekening van de accountant moet in het archief van de subsidieontvanger worden opgenomen (zie ook Praktijkhandreiking 1103 van het NIVRA).

Ten aanzien van de in het controleprotocol opgenomen controlewerkzaamheden geldt een rapportagetolerantie. De rapportagetolerantie geeft aan vanaf welke omvang afwijkingen (fouten en onzekerheden) gemeld moeten worden. Het controleprotocol geeft per onderdeel aan welke rapportagetolerantie van toepassing is zodra dit afwijkt van het standaardpercentage van 0,1 procent van de totale subsidie van OCW. Omdat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat geconstateerde fouten zoveel mogelijk moeten worden gecorrigeerd beperkt de accountant zich tot een uitzonderingsrapportage. Hiervoor gebruikt hij een rapport van bevindingen, waarin hij de aard en omvang van de geconstateerde fouten vermeldt. Het rapport van bevindingen is vormvrij. De subsidieontvanger stuurt het eventueel afgegeven rapport van bevindingen samen met de financiële verantwoording, inclusief de daarbij afgegeven controleverklaring, naar OCW. Daarbij kan de subsidieontvanger (het bestuur) aangeven hoe hij heeft gereageerd op de bevindingen van de accountant.

1.4 Procedure controleprotocol

Dit protocol geldt voor subsidies verleend aan niet-onderwijsinstellingen o.g.v. de Wet overige OCW-subsidies per 1 januari 2014, en voor reeds verleende subsidies aan niet-onderwijsinstellingen o.g.v. de Subsidieregeling Emancipatie 2011 vanaf 1 januari 2010.

2. De controleverklaring bij de financiële verantwoording

2.1 Algemeen

Dit onderdeel bevat nadere aanwijzingen voor de inrichting van de accountantscontrole en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Controleverklaring bij de jaarrekening

  • Verantwoording projectsubsidies

  • Omgaan met afwijkingen (fouten en onzekerheden, foutdefinities)

  • Getrouwheid

  • Financiële rechtmatigheid

2.2 Controleverklaring bij de jaarrekening
2.2.1 Controle op de jaarverslaggeving van grote niet-onderwijsinstellingen als bedoeld in artikel 24 van de ROS

In dit deel van het controleprotocol staat de jaarrekening centraal. Zowel instellingssubsidies als projectsubsidies worden verantwoord in de jaarrekening, nadere controle van de projectsubsidies geschiedt o.g.v. 2.3.1. De controleverklaring van de accountant bij de jaarrekening betreft de getrouwheid van de grootte en de samenstelling van het vermogen en het resultaat, evenals de naleving van de wet- en regelgeving. De ontvangst en besteding van het subsidiegeld dient herkenbaar in de jaarrekening voor te komen. De accountant moet controleren of de subsidie rechtmatig is besteed. Hiertoe stelt hij vast dat de in de jaarrekening van de instelling verantwoorde baten, lasten en balansmutaties voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid. Dit houdt in dat deze bedragen in overeenstemming zijn met de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen en met de eventueel in de subsidiebeschikking opgenomen verplichtingen.

De accountant stelt verder vast dat het jaarverslag verenigbaar is met de jaarrekening.

2.2.2 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de jaarrekeningcontrole

De accountant richt zijn controle zodanig in, dat hij met een redelijke mate van zekerheid kan verklaren dat in de jaarrekening geen afwijkingen (fouten en onzekerheden) voorkomen met een belang groter dan de voorgeschreven toleranties.

Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95 procent. Voor de strekking van het accountantsoordeel geldt de volgende tolerantietabel:

Tabel 1A
 

Fouten (in de financiële verantwoording

Onzekerheden (in de controle)

Beperking

Afkeuring

Beperking

Oordeelonthouding

Rechtmatigheid

       

A Rechtmatigheid besteding (% van de totale baten)

>1 en <3

≥3

>3 en <10

≥10

Getrouwheid

       

B Balans (% van de balanstelling)

>5 en <10

≥10

>5 en <10

≥10

C Exploitatierekening (% van de totale lasten)

>2 en <5

≥5

>5 en <10

≥10

2.3 Verantwoording projectsubsidies
2.3.1 Verantwoording projectsubsidies in de jaarrekening

Projectsubsidies (in de ROS is het onderscheid tussen instellingssubsidie en projectsubsidie eigenlijk alleen relevant bij grote niet-onderwijsinstellingen als bedoeld in artikel 24 ROS) kunnen in de jaarrekening worden verantwoord, mits dit in de verleningsbeschikking is bepaald. De ontvangst en de besteding van de subsidie dienen herkenbaar in de jaarrekening te staan. Het totaalbedrag van de bestedingen van de projectsubsidies vormt een afzonderlijke massa waarop de toleranties van de onderstaande tabel moeten worden toegepast. Als deze toleranties worden overschreden, maar de grens voor de jaarrekeningcontrole niet, heeft dit geen invloed op de controleverklaring bij de jaarrekening. Als de accountant bestedingen constateert die in strijd zijn met de subsidieverplichtingen, dient de subsidieontvanger deze te corrigeren. Zie verder 2.4 omgaan met afwijkingen.

Tabel 1B

Specifieke toleranties voor in de jaarrekening verantwoorde projectsubsidies

Rechtmatigheid

1% van het totaalbedrag van de bestedingen van de projectsubsidies van OCW

Juistheid

2% van het totaalbedrag van de bestedingen van de projectsubsidies van OCW

2.3.2 Verantwoording projectsubsidies in een financieel verslag

Een deel van de ontvangers van een (meerjarige) projectsubsidie verantwoordt zich, na afloop van de projectperiode, in een financieel verslag over de projectperiode. De aanwijzingen voor de accountant in dit controleprotocol gelden ook in die situatie, tenzij de aanwijzingen alleen betrekking hebben op de controle van de jaarrekening. De accountant maakt gebruik van het model controleverklaring bij het financieel verslag over een projectsubsidie (Bijlage 2) en hanteert daarbij de volgende tolerantietabel:

Tabel 2

Toleranties voor het oordeel bij het financieel verslag over een projectsubsidie

Rechtmatigheid

1% van het totaalbedrag van de bestedingen van de projectsubsidies van OCW

Juistheid

2% van het totaalbedrag van de bestedingen van de projectsubsidies van OCW

2.4 Omgaan met afwijkingen (fouten en onzekerheden, foutdefinities)

Van een fout in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van de uitgevoerde controle is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet in overeenstemming is met één of meer aspecten van de wet- en regelgeving. Fouten worden in absolute zin opgevat voor zover het de naleving van de wet- en regelgeving betreft. Saldering van fouten is daarom niet toegestaan.

Van een onzekerheid in de controle is sprake als er onvoldoende (controle-)informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Bijvoorbeeld als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de wet- en regelgeving. Voor een adequate onderbouwing van het oordeel is het noodzakelijk dat de accountant fouten en onzekerheden zoveel mogelijk kwantificeert.

Het uitgangspunt is dat geconstateerde fouten zoveel mogelijk door de subsidieontvanger moeten worden gecorrigeerd. Ten aanzien van fouten die betrekking hebben op rechtmatigheid geldt dat correctie veelal niet mogelijk is omdat de besteding reeds plaats heeft gevonden.

Voor wat betreft het omgaan met geconstateerde fouten geldt voor de accountantscontrole van de jaarrekening:

  • Ten aanzien van het getrouwe beeld van de jaarrekening behoeft de subsidieontvanger fouten met een gezamenlijk financieel belang beneden de goedkeuringstolerantie niet te corrigeren en de accountant behoeft ze niet te rapporteren. Het effect op de vermogenspositie (de belangrijkste informatievraag voor OCW) is namelijk gering.

  • Met betrekking tot de financiële rechtmatigheid wordt onderscheid gemaakt tussen materiële en niet-materiële fouten. De subsidieontvanger corrigeert voor zover mogelijk geconstateerde fouten. De subsidieontvanger kan dergelijke fouten echter niet altijd corrigeren. De accountant informeert het bestuur en het interne toezichthoudende orgaan hierover conform de geldende beroepsvoorschriften. Materiële fouten (d.w.z. fouten groter dan de goedkeuringstolerantie) hebben invloed op de strekking van de controleverklaring en worden uit dien hoofde in de controleverklaring toegelicht. Ten aanzien van niet-materiële fouten (d.w.z. fouten kleiner dan de goedkeuringstolerantie) stelt de accountant een rapport van bevindingen op met inachtneming van de geldende rapportagetolerantie. De rapportagetolerantie geeft aan vanaf welke omvang afwijkingen (fouten en onzekerheden) gemeld moeten worden. Het controleprotocol geeft per onderdeel aan welke rapportagetolerantie van toepassing is zodra dit afwijkt van het standaardpercentage van 0,1 procent van de totale subsidie van OCW.

2.5 Getrouwheid
2.5.1 Verslaggevingscriteria

De subsidieontvanger legt rekening en verantwoording af volgens het bepaalde in de ROS. De accountant stelt vast dat aan deze eis is voldaan.

2.5.2 WNT-getrouwheid

De accountant stelt, aan de hand van de administratie van de instelling, integraal vast of de opgave in de toelichting van de jaarrekening van de instelling op grond van de Wet normering en bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) juist en volledig is. Indien dit niet het geval is, geeft de accountant een ander dan goedkeurend getrouwheidsoordeel af en vermeldt hij de ontbrekende informatie in zijn verklaring. Hiervoor geldt een rapportagetolerantie van 0 procent. Daarbij zijn de volgende artikelen van de WNT van bijzonder belang: artikel 1.7, tweede lid, artikel 4.1, eerste en tweede lid, artikel 4.2, eerste tot en met zesde lid, en artikel 7.5.

2.6 Financiële rechtmatigheid
2.6.1 Algemeen

De financiële rechtmatigheid heeft betrekking op publieke middelen. Financiële rechtmatigheid houdt in dat een financiële transactie betrekking hebbende op publieke middelen waarvan de uitkomst in de jaarrekening dient te worden verantwoord, in overeenstemming is met de in internationale regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriele regelingen opgenomen bepalingen die de uitkomst van de financiële transactie beïnvloeden.

De accountant stelt vast of de subsidieontvanger de subsidie van OCW rechtmatig heeft verkregen en besteed. Het referentiekader voor het accountantsoordeel over de financiële rechtmatigheid wordt gevormd door de relevante categorieën van wet- en regelgeving (paragraaf 1.2). Indien een financiële transactie, naar het oordeel van de accountant, met het bovenstaande in strijd is, merkt hij het totale bedrag van de financiële transactie als een fout in de verantwoording aan.

Van de accountant wordt verwacht dat hij zijn controle in het kader van de financiële rechtmatigheid zo inricht, dat hij met inachtneming van de gegeven controletolerantie tot een oordeel over de financiële rechtmatigheid kan komen.

2.6.2 Rechtmatigheidsaspecten

De accountant houdt bij het vormen van zijn oordeel rekening met de relevante wet- en regelgeving, zoals opgenomen in paragraaf 1.2 van dit controleprotocol. Hieronder is specifiek aangegeven wat er van de accountant wordt verwacht omtrent de financiële rechtmatigheid en hoe hij over zijn bevindingen rapporteert.

  • 1. De accountant stelt vast dat in de financiële verantwoording alleen posten zijn opgenomen die zijn verbonden aan de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie is toegekend en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (onder andere opgenomen in de subsidiebeschikking).

  • 2. De accountant gaat na of de financiële verantwoording aansluit op de begroting op grond waarvan subsidie is verleend. Verder gaat hij na of de subsidieontvanger opvallende verschillen tussen begroting en realisatie van een toelichting heeft voorzien (artikel 4:76, vijfde lid, Awb). Indien dit achterwege blijft, meldt de accountant dat in zijn rapport van bevindingen.

  • 3. De subsidiebeschikking of subsidieregeling kan de bepaling bevatten dat voor rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidieontvanger de toestemming behoeft van de minister. Indien uit de controle van de financiële verantwoording van een subsidieontvanger blijkt dat de subsidieontvanger geen toestemming van de Minister heeft gevraagd voor rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, meldt de accountant dit in zijn rapport van bevindingen. De accountant beperkt zich tot rechtshandelingen met een mogelijk financieel effect op de financiële verantwoording.

  • 4. In bepaalde gevallen is een subsidieontvanger een aanbestedende dienst. De accountant controleert in dat geval of bij in het controlejaar aangegane verplichtingen de aanbestedingswetgeving (zowel Europees als nationaal) is nageleefd. Van de accountant wordt niet verwacht, dat hij de stappen van de subsidieontvanger in het proces van aanbesteden inhoudelijk beoordeelt. De accountant weegt zijn bevindingen mee in zijn oordeel. Indien de accountantscontrole fouten aan het licht brengt die de subsidieontvanger niet herstelt, vermeldt de accountant deze in het rapport van bevindingen. Hiervoor geldt een rapportagetolerantie van 0 procent.

  • 5. De accountant stelt integraal vast dat de subsidieontvanger de vastgestelde maxima en toegestane bezoldigingen voor topfunctionarissen (Wet normering en bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT)) niet overschrijdt. Indien dit wel het geval is, neemt de accountant dit op in zijn rapport van bevindingen. In het bijzonder gelden de volgende artikelen van de WNT: artikelen 1.6, 2.1, 2.2, 2.3, 2.10, 2.11, 7.3 en 7.9. Hiervoor geldt een controle- en een rapportagetolerantie van 0 procent.

Bijlage 1: Model controleverklaring bij de jaarrekening

Controleverklaring van de onafhankelijke accountant

Afgegeven ten behoeve van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan: <<Naam opdrachtgever>>

Verklaring betreffende de jaarrekening

Wij hebben de in dit [verslag][rapport] op pagina <<nummer>> tot en met pagina <<nummer>> opgenomen jaarrekening <<jaartal>> van <<naam entiteit>> te <<statutaire vestigingsplaats>> gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per <<datum incl. jaartal>> en de exploitatierekening over het jaar <<jaartal>> met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.

Verantwoordelijkheid van het bestuur

Het bestuur van de entiteit is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor de financiële rechtmatigheid van de in de jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties. Dit houdt in dat deze bedragen in overeenstemming dienen te zijn met de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen. Het bestuur is tenslotte verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening en de naleving van die relevante wet- en regelgeving mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle, als bedoeld in artikel 22 en 24 van de Regeling OCW-subsidies. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen. Dit vereist dat wij voldoen aan voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan alsmede in het kader van de financiële rechtmatigheid voor de naleving van die relevante wet- en regelgeving, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en de gebruikte financiële rechtmatigheidscriteria en van de redelijkheid van de door het bestuur van de entiteit gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

Oordeel*)

Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de entiteit per <<datum en jaartal>> en van het resultaat over <<jaartal>> in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving.

Voorts zijn wij van oordeel dat de in deze jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties over <<jaartal>> voldoen in alle van materieel belang zijnde aspecten aan de eisen van financiële rechtmatigheid. Dit houdt in dat deze bedragen in overeenstemming zijn met de in de relevante wet- en regelgeving opgenomen bepalingen, zoals die in de subsidiebeschikking en in paragraaf 1.2 wettelijk kader van het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen zijn vermeld.

Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen

Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd.**) Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.

<<Plaats>>, <<datum>>

<<Naam accountantspraktijk>>

<<Naam accountant>>

*) Indien niet wordt voldaan aan de WNT vervalt de optie van een goedkeurend getrouwheidsoordeel.

**) De onder lid 1 genoemde punten b tot en met f zijn van toepassing op op winst gerichte rechtspersonen.

Bijlage 2: Model controleverklaring bij het financieel verslag over een projectsubsidie

Controleverklaring van de onafhankelijke accountant

Afgegeven ten behoeve van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan: <<Naam opdrachtgever>>

Wij hebben het bijgaande financieel verslag betreffende het project <<naam project>> van <<naam entiteit>> te <<statutaire vestigingsplaats>> over <<periode/jaar>> gecontroleerd.

Verantwoordelijkheid van het bestuur

Het bestuur van de entiteit is verantwoordelijk voor het opstellen van het financieel verslag in overeenstemming met de Regeling OCW-subsidies. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor de financiële rechtmatigheid van het financieel verslag. Het bestuur is ten slotte verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opstellen van het financieel verslag mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over het financieel verslag op basis van onze controle, als bedoeld in artikel 22 en 24 van de Regeling OCW-subsidies. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het financieel verslag geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in het financieel verslag. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste professionele oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat het financieel verslag een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.

Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opstellen van het financieel verslag door de entiteit, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het opstellen van het financieel verslag, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van het financieel verslag.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

Oordeel

Naar ons oordeel is het financieel verslag betreffende het project <<naam project>> van de entiteit over <<verantwoordingsperiode>>, in alle van materieel belang zijnde aspecten juist en rechtmatig en in overeenstemming met de voorwaarden en regelgeving zoals genoemd in de beschikking van <<datum, kenmerk>> van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en zoals vermeld in paragraaf 1.2 wettelijk kader van het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

Het financieel verslag is opgesteld voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap <<indien van toepassing invoegen: en <<naam andere subsidieverlener>> met als doel de entiteit in staat te stellen te voldoen aan de verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden. Hierdoor is het financieel verslag mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Het financieel verslag met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor de entiteit en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap <<indien van toepassing invoegen: en <<naam andere subsidieverlener>> en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

<<Plaats>>, <<datum>>

<<Naam accountantspraktijk>>

<<Naam accountant>>

Bijlage 2. Voorschriften voor de jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen

Deze bijlage bevat voorschriften voor het opstellen van de jaarverslaggeving van door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gesubsidieerde niet-onderwijsinstellingen als bedoeld in artikel 24 van de Regeling OCW-subsidies, verder te noemen: grote niet-onderwijsinstellingen.

  • 1. Titel 9, met uitzondering van de afdelingen 1 en 11 tot en met 16, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing op de jaarverslaggeving van grote niet-onderwijsinstellingen.

  • 2. De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor grote en middelgrote rechtspersonen van de Raad voor de Jaarverslaggeving zijn van toepassing op de jaarverslaggeving van grote niet-onderwijsinstellingen. Hiervan zijn in het bijzonder de richtlijnen RJ 400 Jaarverslag en RJ 640 Organisaties-zonder-winststreven van belang als uitgangspunt voor de inrichting van de jaarverslaggeving.

  • 3. De minister kan, al dan niet in afwijking van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, modellen vaststellen voor de jaarverslaggeving van grote niet-onderwijsinstellingen en voor de informatie die die instellingen moeten verstrekken op grond van de Wet Normering Topinkomens. Voor de verantwoording van projectsubsidies van € 125.000 of meer moet bij de jaarverslaggeving het bijgevoegde model Verantwoording van projectsubsidies worden gevoegd.

  • 4. Indien een grote niet-onderwijsinstelling nauwe banden onderhoudt met gelieerde rechtspersonen die een noemenswaardige invloed hebben op het resultaat of het functioneren van de instelling, is het in afwijking van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving niet verplicht de jaarrekeningen te consolideren. De jaarrekening van grote niet-onderwijsinstellingen gaat vergezeld van de jaarrekening van gelieerde rechtspersonen. Er is sprake van gelieerde rechtspersonen wanneer een rechtspersoon feitelijk beleidsbepalende invloed kan uitoefenen op een andere rechtspersoon, bijvoorbeeld door middel van het benoemen van bestuursleden.

  • 5. Een grote niet-onderwijsinstelling neemt in de jaarrekening een kasstroomoverzicht op dat zoveel mogelijk voldoet aan richtlijn RJ 360 Kasstroomoverzicht.

  • 6. In de jaarrekening wordt de balanspost ‘Eigen Vermogen’ zodanig ingericht, dat onderscheid wordt gemaakt tussen middelen die afkomstig zijn uit ’s Rijks kas, en middelen die worden beschouwd als private geldstromen.

  • 7. Indien een grote niet-onderwijsinstelling op grond van een wettelijk voorschrift of de subsidiebeschikking een egalisatiereserve (artikel 4:72 Algemene wet bestuursrecht) heeft gevormd, wordt deze opgenomen onder de bestemmingsfondsen publiek.

  • 8. Afwijkingen van deze Voorschriften voor jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen worden in het jaarverslag uitdrukkelijk genoemd en gemotiveerd.

Model Verantwoording van projectsubsidies

A. Aflopend per ultimo verslagjaar
B. Doorlopend tot in een volgend verslagjaar

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Over 2011 en 2012 is door de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (AR) een bevinding geconstateerd op het subsidiebeheer van OCW aan instellingen, niet zijnde onderwijsinstellingen (hierna niet-onderwijsinstellingen). In rapporten van de ADR is ook geconstateerd dat er geen controleprotocollen gelden voor deze instellingen. Een rechtmatige controle door de accountants, die voldoet aan de geldende wet- en regelgeving van het Rijk, is daarmee onvoldoende geregeld. Controleprotocollen bevatten aanwijzingen voor de wijze waarop accountants de accountantscontrole en controleverklaring bij de financiële verantwoording van de instellingen moeten inrichten.

Met deze wijziging wordt een controleprotocol voorgeschreven inzake de financiële verantwoording van subsidies van € 125.000 of meer door niet-onderwijsinstellingen en inzake de verantwoording door niet-onderwijsinstellingen waarvan OCW een jaarrekening wil ontvangen. Ook worden regels voor de jaarverslaggeving voorgeschreven als OCW een jaarrekening wil ontvangen.

Voor onderwijsinstellingen geldt reeds een controleprotocol voor de controle van alle door onderwijsinstellingen ontvangen middelen (zie de Regeling onderwijscontroleprotocol OCW/EZ 2012; Stcrt. 31 januari 2013, nr. 219).

Naast de wijziging van de ROS in verband met het voorschrijven van een controleprotocol en voorschriften voor jaarverslaggeving, wordt de ROS tevens gewijzigd in verband met het opnemen van regels voor de subsidiering van de Stichting leerplanontwikkeling (SLO) en de Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) naar aanleiding van de nieuwe Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 (Wet SLOA 2013).

2. Administratieve lasten en inwerkingtreding

Voor zover de administratieve lasten van deze regeling een gevolg zijn van de verplichting voor bepaalde niet-onderwijsinstellingen (zie hierover verder de toelichting bij artikel 24) om een jaarrekening in te dienen, zij opgemerkt dat het hier om een verlichting gaat omdat de instellingen geen afzonderlijke financiële verslagen meer hoeven in te dienen. Bovendien mag worden aangenomen dat deze instellingen ook nu reeds een jaarrekening zullen opstellen. Overigens is maatwerk mogelijk omdat deze verplichting bij de verlening wordt opgelegd.

Voor zover de lasten samenhangen met het voorschrijven van een controleprotocol, zij opgemerkt dat het controleprotocol het normenkader voor de accountants bevat en daarom behulpzaam zijn bij de accountantscontrole. Dergelijke protocollen zijn gebruikelijk.

De nieuwe regels over betalen leiden niet tot extra administratieve lasten. Wel leiden deze tot een vermindering van lasten bij het Ministerie van OCW.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

Het opnemen van de nieuwe begripsbepalingen is noodzakelijk in verband met een nieuw controleprotocol en voorschriften voor de jaarverslaggeving. De omschrijving van het begrip onderwijsinstelling komt overeen met die in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2)

De Wet SLOA 2013 biedt een grondslag voor subsidieverstrekking aan SLO en CITO. In de memorie van toelichting bij die wet is aangegeven dat voor de subsidiesystematiek wordt aangesloten bij Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en dat de regels rond subsidieverstrekking zullen worden uitgewerkt in de ROS (Kamerstukken II 2012/13, 33 558, nr. 3, p. 14).

Artikel I, onderdeel H (artikel 22)

Artikel 22 is gewijzigd omdat bij de verantwoording van subsidies van € 125.000 of meer door niet-onderwijsinstellingen een controleprotocol is voorgeschreven. Het protocol is niet van toepassing als bij de subsidieverlening een lichtere vorm van verantwoording is bepaald.

Het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen is evenmin van toepassing als bij de verlening is bepaald dat een ander protocol van toepassing is. Dat is bijvoorbeeld het geval bij organisaties die op grond van specifieke wetgeving een rijksbijdrage ontvangen, zoals NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek), KB (Koninklijke Bibliotheek) en KNAW (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen). In de verleningsbeschikking zal in die gevallen worden bepaald dat het protocol dat geldt voor de controle van de rijksbijdrage, van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de voorschriften inzake de inrichting van de jaarverslaggeving van die instellingen.

Voor de controle van subsidies die zijn verleend in het kader van de Subsidieregeling emancipatie 2011, is thans reeds een controleprotocol van toepassing. Omdat de inhoud daarvan niet afwijkt van en vervangen wordt door het op grond van deze regeling vastgestelde protocol, is overgangsrecht daarvoor niet nodig. Ook voor CITO en SLO geldt thans reeds een controleprotocol, namelijk het Controleprotocol voor de controle van onderwijsinstellingen. Dat controleprotocol zal uiteraard worden aangepast omdat voor CITO en SLO met ingang van 1 januari 2015 het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen gaat gelden (zie artikel 35).

Artikel I, onderdeel I (artikel 23)

Uit het oogpunt van beperking van administratieve lasten van het subsidiebeheer wordt de bevoorschotting van subsidies vereenvoudigd.

Volgens de toelichting bij de Regeling verlenen voorschotten 2007 verdient het de voorkeur om bij specifieke bevoorschottingsregimes in de subsidieregeling de wettelijke basis vast te leggen.

In beginsel bedraagt het voorschot 100 procent, tenzij – bijvoorbeeld naar aanleiding van een risicoanalyse – een voorschot van 80 procent wordt verleend.

Uit het derde lid volgt dat voorschotten in beginsel per kwartaal worden betaald, zowel wanneer sprake is van 100 procent bevoorschotting als wanneer sprake is van 80 procent bevoorschotting.

Op grond van het vierde lid is het altijd mogelijk om – de hoogte en/of de spreiding van – de bevoorschotting te bepalen aan de hand van de liquiditeitsbehoefte van de aanvrager.

Artikel I, onderdeel J (artikel 24)

In dit artikel is bepaald dat OCW bij de subsidieverlening kan bepalen dat de instelling die subsidie ontvangt, in plaats van een financieel verslag een jaarrekening moet overleggen. Dat zal in ieder geval gebeuren bij grote niet-onderwijsinstellingen. Om te kunnen bepalen of een niet-onderwijsinstelling een jaarrekening moet overleggen, is het onderscheid tussen instellingssubsidie en projectsubsidie relevant. Een niet-onderwijsinstelling zal in beginsel een jaarrekening moeten overleggen als deze een instellingssubsidie ontvangt van meer dan € 500.000 en voor ten minste 50 procent met middelen van OCW gefinancierd wordt. Omdat een dergelijke instelling voor een substantieel deel met publieke middelen wordt gefinancierd, is inzicht nodig in de vermogenspositie van de instelling.

Zowel de instellingssubsidie als de aanvullende projectsubsidies worden in de jaarrekening verantwoord, aanvullende projectsubsidies van € 125.000 of meer worden bovendien, overeenkomstig het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de ROS, in de jaarrekening verantwoord met het model Verantwoording van projectsubsidies, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de ROS (Voorschriften voor de jaarverslaggeving niet-onderwijsinstellingen).

Ook als de financiële verantwoording geschiedt in de jaarrekening, zal de verantwoording van de activiteiten bij subsidies van € 25.000 of meer – tenzij anders is bepaald – in een activiteitenverslag moeten geschieden.

Artikel I, onderdeel K (artikel 26)

Artikel 10 wordt niet van toepassing verklaard aangezien de Wet SLOA 2013 reeds een – afwijkende – bepaling over intellectueel eigendom bevat.

Artikel I, onderdeel K (artikel 27)

De startbrief onderscheidt zich op de volgende punten van de Kaderbrief SLOA, zoals genoemd in artikel 5 van de Wet SLOA 2013. Ten eerste is de startbrief slechts gericht tot de in de Wet SLOA 2013 genoemde instellingen, de Kaderbrief is daarentegen primair gericht tot de Tweede Kamer. Ten tweede bevat de startbrief meer gedetailleerde informatie dan de Kaderbrief. Tot slotte wordt de startbrief elk jaar opgesteld en de Kaderbrief eenmaal per twee jaar.

De startbrief bevat ook een planning van de subsidiecyclus. Daarbij wordt uitgegaan van kortere beslistermijnen dan de in artikel 5 van de ROS genoemde termijn (6 weken in plaats van 13 weken), om de instellingen spoedig na hun subsidieaanvraag helderheid te geven over het al dan niet kunnen starten met de activiteiten.

Artikel I, onderdeel K (artikel 28)

De regeling van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is de standaardregeling voor per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen. Deze afdeling is alleen van toepassing als dat bij wettelijk voorschrift (of bij besluit van de minister) is bepaald.

Artikel I, onderdeel K (artikel 29)

De financiële verantwoording door SLO en CITO geschiedt altijd door het overleggen van de jaarrekening (in plaats van een financieel verslag). Daarnaast blijft de verplichting bestaan om aan de hand van een activiteitenverslag aan te tonen dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt, zijn verricht.

Artikel I, onderdeel K (artikel 30)

Een instelling kan op drie momenten subsidie aanvragen te weten: 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarin de activiteiten plaatsvinden en 1 maart en 1 september van het betreffende jaar waarin de activiteiten plaatsvinden. De aanvragen mogen het bedrag waarop het subsidieplafond is vastgesteld, niet overstijgen.

Artikel I, onderdeel K (artikel 31)

SLO en CITO dienen een voortgangsrapportage in met een vermoedelijk beloop van de financiële uitputting en de realisatie van de activiteiten. De voortgangsrapportage betreft niet alleen de tot dan toe bereikte resultaten en financiële uitputting, maar biedt ook de mogelijkheid om aan te geven hoe de realisatie van activiteiten en financiële uitputting zich de rest van het jaar (tot en met 31 december) gaat ontwikkelen. De informatie in de voortgangsrapportage wordt gebruikt om, indien nodig, bij te sturen. Werkzaamheden of uitgaven die niet conform planning verlopen, worden expliciet voorgelegd aan de minister.

Artikel I, onderdeel K (artikel 32)

De egalisatiereserve wordt door de instelling gevormd om risico’s op te vangen. De omvang van de egalisatiereserve is gemaximaliseerd op 10 procent van de bij de besluiten tot verlening bepaalde bedragen van de subsidie dan wel ten hoogste een lager percentage dat door de minister bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald. De beperking van de omvang is om te voorkomen dat Rijksmiddelen onnodig belegd zijn bij de instelling. De egalisatiereserve is in geen geval negatief. De egalisatiereserve wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor de instellingssubsidie is verleend. Het eindresultaat, bedoeld in het zesde lid, is gebaseerd op de verleende instellingssubsidie verminderd met de werkelijke kosten die zijn gemaakt voor het uitvoeren van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend. De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is, belegd. Voor zover het voor de toevoeging beschikbare bedrag hoger is dan de maximale toevoeging, wordt dat bedrag bij de vaststelling in mindering gebracht op de instellingssubsidie. De instelling maakt bij de verantwoording duidelijk wat de omvang van dit bedrag is.

Bij ontbinding of faillissement van de rechtspersoon vloeien de middelen terug naar de minister. Dat volgt uit artikel 6a van de ROS.

Artikel I, onderdeel K (artikel 33)

Artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht somt een aantal rechtshandelingen op waarvan het verrichten van invloed kan zijn op de aanwending van subsidiegelden, op de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen of op de kwaliteit en omvang van de activiteiten. De in de wet genoemde instellingen krijgen wettelijke taken om respectievelijk de leerplankaders, waarin de onderwijsinhoud wordt vastgelegd en de centrale toetsen en examens te ontwikkelen. Daarom zijn de randvoorwaarden voor het uitvoeren van deze taken herzien en is toestemming nodig voor alle in artikel 4:71 opgesomde rechtshandelingen. Deze verplichting wordt opgelegd omdat de minister van OCW verantwoordelijk is voor het toezicht op CITO en SLO en de minister zich er van dient te kunnen vergewissen dat de kwaliteit en continuïteit van de – volledig door de overheid gefinancierde – wettelijke taken niet in gevaar komt. Toepasselijkheid van artikel 4:71 grijpt niet in op de autonomie bij de uitvoering van deze taken.

In verband met de vaak noodzakelijke slagvaardigheid bij de in dit artikel opgesomde rechtshandelingen is in het tweede lid bepaald dat het bestuursorgaan ten hoogste vier weken – met de mogelijkheid van een eenmalige verlenging met vier weken – de tijd heeft om op het verzoek om toestemming te reageren.

Artikel 6a van de ROS bevat een regeling voor een vergoedingsplicht in het geval de verstrekking van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming. Belangrijke voorbeelden van situaties waarin een vergoedingsplicht ontstaat, zijn intrekking van de subsidieverlening of subsidievaststelling, de beëindiging van de subsidie of de ontbinding van de rechtspersoon.

Artikel I, Onderdeel M (artikel 35)

Omdat SLO en CITO hun financiële administratie moeten aanpassen aan de nieuwe Voorschriften voor de jaarverslaggeving en het Controleprotocol subsidies aan niet-onderwijsinstellingen, kan artikel 29 niet per 1 januari 2014 in werking treden. Dat betekent dat in de plaats daarvan de geldende voorschriften inzake de verantwoording blijven gelden. Tot 1 januari 2015 zal dus verantwoording moeten worden afgelegd aan de hand van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

Op grond van artikel 35 geschiedt de verantwoording in de jaarrekening met ingang van 1 januari 2015 over het verslagjaar 2014, tenzij bij beschikking een ander tijdstip wordt vastgesteld. Er kan dus worden besloten om de verantwoording in de jaarrekening te laten ingaan per 1 januari 2016 over het verslagjaar 2015 als blijkt dat aanpassing van de financiële administratie meer tijd vergt.

Voor andere niet-onderwijsinstellingen waarbij de verantwoording moet geschieden in de jaarverslaggeving, is een overgangsbepaling niet nodig omdat daarvoor geldt dat in de beschikking tot verlening wordt bepaald of de verantwoording moet geschieden in de jaarverslaggeving.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

Naar boven