Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 24 oktober 2013, nr. IENM/BSK-2013/242974, houdende implementatie van artikel 47, tweede lid, van richtlijn 2013/29/EU inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische producten, met inbegrip van wijziging van de Regeling overige pyrotechnische artikelen (Tijdelijke regeling implementatie artikel 47, tweede lid, Richtlijn 2013/29/EU inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 47, tweede lid, van Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) (PbEU 2013, L 178) en de artikelen 9.2.2.1 en 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

bijlage I van de EU-richtlijn pyrotechnische artikelen:

bijlage I bij de EU-richtlijn pyrotechnische artikelen (herschikking), naar de tekst zoals die bij die richtlijn is vastgesteld;

categorie F4:

categorie F4 als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, sub iv, van de EU-richtlijn pyrotechnische artikelen;

categorie T2:

categorie T2 als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder b, sub ii, van de EU-richtlijn pyrotechnische artikelen (herschikking);

EU-richtlijn pyrotechnische artikelen:

Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013, betreffende de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) (PbEU 2013, L 178);

fabrikant:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die een pyrotechnisch artikel ontwerpt, fabriceert of laat ontwerpen of fabriceren, met de bedoeling het in de handel brengen, onder zijn eigen naam of handelsmerk;

importeur:

op het grondgebied van de Europese Unie gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn bedrijf een uit een derde land afkomstig pyrotechnisch artikel voor het eerst op de gemeenschapsmarkt beschikbaar maakt.

Artikel 2

De fabrikant zorgt ervoor dat vuurwerk dat valt onder categorie F4 en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik die vallen onder categorie T2 voldoen aan punt 4 van bijlage I bij de EU-richtlijn pyrotechnische artikelen.

Artikel 3

De importeur van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik zorgt ervoor dat de fabrikant aan zijn verplichting uit hoofde van deze regeling heeft voldaan of neemt deze verplichting op zich.

Artikel 4

De Regeling overige pyrotechnische artikelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking de volgende begripsbepaling ingevoegd:

EU-richtlijn pyrotechnische artikelen:

Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013, betreffende de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) (PbEU 2013, L 178);

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

  • 2. De fabrikant zorgt ervoor dat pyrotechnische artikelen voldoen aan punt 4 van bijlage I bij de EU-richtlijn pyrotechnische artikelen.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 6 december 2013 en werkt terug tot en met 4 juli 2013. Deze regeling vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling implementatie artikel 47, tweede lid, Richtlijn 2013/29/EU inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Op 12 juni 2013 is Richtlijn 2013/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van pyrotechnische artikelen (herschikking) (PbEU 2013, L 178) vastgesteld (hierna: richtlijn 2013/29/EU). Dit betreft een omvangrijke herziening van de tot nog toe op dit terrein van kracht zijnde richtlijn, te weten richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU 2007, L 154) (hierna: richtlijn nr. 2007/23/EG). Richtlijn 2013/29/EU zal hoofdzakelijk in de Nederlandse regelgeving worden geïmplementeerd via een wijziging van het Vuurwerkbesluit. Dit betreft de in artikel 47, eerste lid, van de richtlijn vermelde bepalingen uit de richtlijn, die uiterlijk 30 juni 2015 moeten zijn geïmplementeerd.

In artikel 47, tweede lid, van richtlijn 2013/29/EU is bepaald dat de lidstaten uiterlijk op 3 oktober 2013 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vaststellen en bekend maken om te verzekeren dat wordt voldaan aan punt 4 van bijlage I van richtlijn 2013/29/EU. Tevens is bepaald dat de lidstaten de bepalingen van bijlage I, punt 4 met ingang van 4 juli 2013 toepassen. De reden hiervoor is gelegen in de vervanging per die datum van punt 4 van bijlage I bij richtlijn 2007/23/EG door punt 4 van bijlage I van richtlijn 2013/29/EU. Dat is gebeurd omdat sommige pyrotechnische artikelen kleine hoeveelheden commerciële springstoffen en militaire explosieven bevatten. Na de vaststelling van richtlijn 2007/23/EG werd duidelijk dat het niet mogelijk was om die door andere springstoffen of additieven te vervangen. In punt 4 van bijlage I bij richtlijn 2007/23/EG was bepaald dat pyrotechnische artikelen geen commerciële springstoffen en militaire explosieven mochten bevatten. Daarom is punt 4 van bijlage I bij richtlijn 2013/29/EU gewijzigd. Hiermee wordt het hergebruik van met name bepaalde pyrotechnische artikelen in de automobielindustrie (airbags en gordelspanners) mogelijk gemaakt. In punt 4 worden voorwaarden gesteld aan de pyrotechnische artikelen die in de airbag en gordelspanner zijn opgenomen. De fabrikant en importeur moeten er voor zorgen dat de pyrotechnische artikelen hieraan voldoen op het moment dat deze in de handel worden gebracht. Gelet op de datum van 3 oktober 2013 wordt genoemd punt 4 spoedshalve, vooruitlopend op de verdere implementatie van richtlijn 2013/29/EU, geïmplementeerd met deze regeling. Omdat punt 4 van bijlage I bij Richtlijn 2007/23/EG met ingang van 4 juli 2013 is ingetrokken en de lidstaten de bepalingen van punt 4 van bijlage I bij richtlijn 2013/29/EU moeten toepassen werkt de regeling terug tot die datum.

De regeling is van tijdelijke aard; zij zal komen te vervallen bij inwerkingtreding van de genoemde wijziging van het Vuurwerkbesluit. De in deze regeling opgenomen bepalingen zullen met de implementatie van de overige bepalingen uit richtlijn 2013/29/EU per 30 juni 2015 in het Vuurwerkbesluit worden opgenomen, dan wel in de per die datum eveneens nader te wijzigen Regeling overige pyrotechnische artikelen.

In de toelichting bij de meergenoemde wijziging van het Vuurwerkbesluit zal een transponeringstabel worden opgenomen over de omzetting van Richtlijn 2013/29/EU.

Gevolgen /Nalevings- en handhavingslasten

In bijlage I bij richtlijn 2013/29/EU zijn de Essentiële veiligheidseisen opgenomen. Punt 4 is één van die essentiële veiligheidseisen. In artikel 8 van de richtlijn 2013/29/EU is bepaald dat de fabrikant er voor moet zorgen dat de pyrotechnische artikelen die zij op de markt brengen voldoen aan de essentiële veiligheidseisen van bijlage I bij de richtlijn. Eenzelfde verplichting is opgenomen in artikel 4 van richtlijn nr. 2007/23/EG. De implementatie van dit onderdeel van richtlijn 2013/29/EU zal dan ook geen significante kosten voor het bedrijfsleven met zich brengen. De fabrikant moet informatie leveren als een toezichthouder daarom vraagt. Deze lasten zijn niet gekwantificeerd omdat zij eveneens al gelden.

Er ontstaat geen wijziging in de taakuitvoering van de inspectiediensten als gevolg van deze implementatie. Wat betreft de handhaafbaarheid is geen sprake van een relevante wijziging.

Punt 4, bijlage I

In bijlage I, punt 4, van richtlijn 2013/29/EU is bepaald dat:

Pyrotechnische artikelen geen andere detonatie-explosieven dan zwart kruit of een samenstelling voor een lichtflits mogen bevatten tenzij het pyrotechnische artikelen van de categorieën P1, P2, T2 en vuurwerk van categorie F4 betreft die aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a) het detonatie-explosief kan niet gemakkelijk uit het pyrotechnische artikel worden verwijderd;

  • b) met betrekking tot categorie P1: het pyrotechnische artikel mag niet als detonator werken of mag, zoals het ontworpen en gefabriceerd is, niet de ontsteking van secundaire explosieven inleiden;

  • c) met betrekking tot de categorieën F4, T2 en P2: het pyrotechnische artikel is ontworpen en bedoeld om niet als detonator te werken, of, als het is ontworpen om te detoneren, mag het, zoals het ontworpen en gefabriceerd is, niet de ontsteking van secundaire explosieven inleiden.

Artikel 21.6 Wet milieubeheer

Op grond van het zesde lid van artikel 21.6 van de Wet milieubeheer heeft de onderhavige regeling de vorm van een ministeriële regeling, en niet van een algemene maatregel van bestuur. Uit genoemde bepaling volgt dat regels die uitsluitend strekken tot implementatie van een Europese richtlijn en ingevolge de Wet milieubeheer bij algemene maatregel zouden worden vastgesteld, in afwijking daarvan worden geregeld bij ministeriële regeling. De omzetting van onderdeel 4 van bijlage I bij EU-richtlijn zou in beginsel moeten plaatsvinden door wijziging van een algemene maatregel van bestuur, te weten het Vuurwerkbesluit. Met deze regeling op basis van genoemd artikel 21.6, zesde lid, wordt tegemoet gekomen aan de snelle verplichte implementatie per 3 oktober 2013.

Met inachtneming van artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer is het ontwerp van deze regeling op 28 oktober 2013 toegezonden aan de beide kamers van de Staten-Generaal.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De definities van fabrikant en importeur zijn afkomstig uit richtlijn nr. 2007/23/EG. In artikel 49 van richtlijn nr. 2013/29 is namelijk bepaald dat de definities uit die richtlijn pas van toepassing zijn met ingang van 1 juli 2015.

Artikel 3

In richtlijn 2013/29/EU is, naast de fabrikant, ook de importeur op grond van artikel 12, verplicht er voor te zorgen dat bij het in de handel brengen van vuurwerk wordt voldaan aan de in de richtlijn gestelde eisen. Hij dient er op toe te zien dat de fabrikant aan zijn verplichtingen uit hoofde van de richtlijn voldoet. Daarom is ook deze verplichting in artikel 3 van de regeling opgenomen.

Artikel 4

Onderdeel A

De in punt 4, van bijlage I bij richtlijn 2013/29/EU genoemde categorieën P1 en P2 zijn opgenomen in de Regeling overige pyrotechnische artikelen. Om de implementatie mogelijk te maken worden de in artikel 1 van deze regeling opgenomen begripsbepalingen uitgebreid met verwijzingen naar richtlijn 2013/29/EU en bijlage I bij die richtlijn.

Onderdeel B

In het huidige artikel 8 van de Regeling overige pyrotechnische artikelen is bepaald dat de fabrikant er voor zorgt dat de pyrotechnische artikelen voldoen aan de fundamentele veiligheidseisen zoals deze zijn opgenomen in bijlage I bij richtlijn nr. 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU 2007, L 154) (hierna: richtlijn nr. 2007/23/EG). Deze bepaling wordt met de onderhavige wijziging van de regeling aangeduid als eerste lid. Het behouden van deze bepaling met de verwijzing naar de fundamentele veiligheidseisen van richtlijn nr. 2007/23/EG is noodzakelijk omdat deze nog tot 30 juni 2015 van toepassing is. Vanaf 1 juli 2015 dient richtlijn 2013/29/EU volledig te zijn geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving en zal de in het eerste lid opgenomen verwijzing naar richtlijn nr. 2007/23/EG komen te vervallen.

Op grond van het nu opgenomen tweede lid dient de fabrikant er eveneens voor te zorgen dat de pyrotechnische artikelen voldoen aan punt 4, van bijlage I bij richtlijn 2013/29/EU.

Artikel 5

Met betrekking tot het kabinetsbesluit tot instelling van Vaste Verandermomenten wordt het volgende opgemerkt. Ingevolge dat besluit dient een regeling op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober in werking te treden en minimaal twee maanden voor inwerkingtreding te worden gepubliceerd. Met deze regeling wordt voorzien in de verplichte implementatie van een onderdeel van een EU-richtlijn die niet kan wachten tot het eerstvolgende vaste verandermoment. Implementatie van Europese of internationale regelgeving is één van de uitzonderingsgronden met betrekking tot het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten van regelgeving. Ten behoeve van tijdige implementatie van de internationale voorschriften moest worden afgeweken van deze minimale invoeringstermijn en van de vaste verandermomenten.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

Naar boven