Wijziging Leidraad Invordering 2008

18 oktober 2013

nr. BLKB2013/1910M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd in verband met de mogelijkheid om de beslagvrije voet onder voorwaarden met terugwerkende kracht te laten toepassen en de mogelijkheid voor de belastingschuldige om toepassing van de beslagvrije voet te verzoeken als een overheidsvordering is gedaan.

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 juni 2013, nr. BLKB2013/1158M, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

Aan de opsomming vóór artikel 19.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

  • de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.

B

Artikel 19.3.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. Aan de tweede alinea wordt een volzin toegevoegd, luidende:

    Als de belastingschuldige vervolgens de gevraagde informatie alsnog verstrekt, wijzigt de ontvanger de beslagvrije voet en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht.

  • 2. Na de tweede alinea wordt een alinea toegevoegd, luidende:

    In situaties waarin de ontvanger de beslagvrije voet heeft vastgesteld zonder vooraf informatie over inkomsten en uitgaven op te vragen bij de belastingschuldige, herstelt de ontvanger de beslagvrije voet als door de belastingschuldige wordt aangetoond dat deze te laag is vastgesteld. Als de belastingschuldige kan aantonen dat de beslagvrije voet al op een eerder moment op een te laag bedrag was vastgesteld, gebeurt dit met terugwerkende kracht.

C

Na artikel 19.3.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19.4. Beslagvrije voet en overheidsvordering

Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing van de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende beslagvrije voet, maakt de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt. Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken. Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belastingschuldige. Als sprake is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.

D

Aan artikel 24.1.1 wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Als sprake is van een notoire wanbetaler als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, past de ontvanger de in artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet geregelde mogelijkheid tot doorbreking van de beslagvrije voet op overeenkomstige wijze toe. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing.

E

Artikel 79.5a wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In de eerste volzin wordt “voorschot op een tegemoetkoming” vervangen door: voorschot huurtoeslag of zorgtoeslag.

  • b. Er wordt een alinea toegevoegd, luidende:

Als sprake is van een notoire wanbetaler als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, past de ontvanger de in de artikel 19, eerste lid, laatste volzin van de wet geregelde mogelijkheid tot doorbreking van de beslagvrije voet op overeenkomstige wijze toe. Het bepaalde in artikel 19.1.7 van deze leidraad is hierbij van toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2013.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 18 oktober 2013.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

De in dit besluit opgenomen wijzigingen vloeien voort uit de kabinetsreactie op het rapport Paritas passé.1 De wijzigingen zien onder meer op toepassing van de beslagvrije voet door de ontvanger als deze een overheidsvordering heeft gedaan.

In artikel I, onderdeel A, wordt de inhoudsopgave aangevuld met de overheidsvordering. Dit houdt verband met het nieuwe artikel 19.4 dat in artikel I, onderdeel C, van dit besluit is opgenomen.

Artikel I, onderdeel B, ziet op situaties waarin de ontvanger een loonvordering of een andere vordering op periodieke uitkeringen doet. Bij de vooraankondiging van de loonvordering geeft de ontvanger aan wat volgens hem de beslagvrije voet is. Als de ontvanger aanvullende informatie nodig heeft, verzoekt hij de belastingschuldige om deze aan de hand van een meegezonden formulier door te geven. In de praktijk reageren belastingschuldigen pas op het moment dat de vordering door de inhoudingsplichtige wordt toegepast. Als de belastingschuldige op dat moment met informatie komt, wijzigt de ontvanger de beslagvrije voet en past deze toe vanaf de eerstvolgende inhouding. Als de ontvanger de beslagvrije voet echter heeft vastgesteld zonder de belastingschuldige vooraf een formulier toe te zenden, vindt desgevraagd herstel van de beslagvrije voet plaats met terugwerkende kracht tot het moment van beslaglegging.

Artikel I, onderdeel C, regelt de toepassing van de beslagvrije voet ingeval de ontvanger een afschrijving van de bankrekening van de belastingschuldige heeft gedaan. De ontvanger bepaalt eerst de beslagruimte op basis van het periodieke inkomen en de van toepassing zijnde beslagvrije voet. Net als bij een vordering op periodieke uitkeringen houdt de ontvanger hierbij rekening met de mogelijkheid om gebruik te maken van de doorbreking van het wettelijk beslagverbod ingeval sprake is van een notoire wanbetaler. Als deze berekening leidt tot een correctie van de overheidsvordering, past de ontvanger een vermogenstoets toe. Dit gebeurt op basis van het totaal van de bank- en spaartegoeden op het moment dat de overheidsvordering is gedaan. Dit om te voorkomen dat belastingschuldigen met geen of weinig inkomen maar met veel spaargeld de overheidsvordering ongedaan kunnen maken. Daarbij wordt een bedrag vrijgelaten dat overeenkomt met de voor de belastingschuldige geldende beslagvrije voet. Een eventueel surplus wordt in mindering gebracht op een correctie van de overheidsvordering op grond van de beslagvrije voet.

Artikel I, onderdeel D, ziet op toepassing van de beslagvrije voet bij verrekening van een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting met van de belastingschuldige te innen belastingbedrag. De Leidraad biedt de ontvanger op dit moment niet de mogelijkheid om gebruik te maken van de doorbreking van het wettelijk beslagverbod ingeval sprake is van een notoire wanbetaler. De wet biedt die mogelijkheid echter wel in situaties dat een vordering op periodieke uitkeringen wordt gedaan. Omdat een vordering op periodieke uitkeringen en verrekening een vergelijkbaar karakter hebben, worden beide regelingen op dit punt met elkaar in overeenstemming gebracht. Dit gebeurt door in artikel 24.1.1 een verwijzing naar de regeling van artikel 19 van de wet op te nemen.

Artikel I, onderdeel E, bevat een soortgelijke aanpassing van artikel 79.5a van de Leidraad betreffende de verrekening van een voorschot op een tegemoetkoming of een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting met een terug te vorderen toeslagbedrag. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de tekst van artikel 79.5a expliciet te maken dat het bepaalde over verrekening van toeslagen en de beslagvrije voet zich beperkt tot een voorschot huurtoeslag of zorgtoeslag. Een verrekening met een voorschot kinderopvangtoeslag of kindgebonden budget zal dus niet tot aantasting van de beslagvrije voet leiden, aangezien deze toeslagen niet tot de periodieke betalingen, bedoeld in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, behoren.

Artikel II regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 november 2013.


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 24 515, nr. 255.

Naar boven