Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 28 oktober 2013, nr. IENM/BSK-2013/238340, tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (actualisering vakbekwaamheidseisen biociden)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische zaken;

Gelet op de artikelen 71, eerste en vierde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 17a, eerste en vijfde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d als c tot en met e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. het gedurende maximaal één jaar toepassen van biociden door diegene die met goed gevolg deel heeft genomen aan de opleiding starterlicentie voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, bedoeld in bijlage VI, onderdeel C, en die daartoe een starterlicentie van de Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie of de Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen en voldoet aan de voorwaarden gesteld in bijlage VI, onderdeel D.

2. In onderdeel c (nieuw) wordt na ‘dierplaag’ ingevoegd: , niet zijnde knaagdieren.

3. Onder verlettering van de onderdelen d (nieuw) en e (nieuw) als e en f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. het toepassen van biociden voor het afweren of bestrijden van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf door een houder van een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf, bedoeld in bijlage VI, onderdeel E, en die daartoe een licentie van bureau Erkenningen van de AOC-Raad heeft ontvangen. De geldigheid van bovengenoemde licentie wordt na afloop van een termijn van vijf jaar door bureau Erkenningen van de AOC-Raad verlengd indien is voldaan aan de eindtermen voor onderwijs als genoemd in bijlage VI, onderdeel F.

B

Na artikel 11.10c wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 11.10d

In afwijking van artikel 6.6, derde lid, onder d, is een agrarische ondernemer tot 1 juli 2015 niet verplicht een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf te houden voor het afweren of bestrijden van knaagdieren op het eigen bedrijf.

C

Bijlage VI komt te luiden:

BIJLAGE VI

A. Eindtermen voor het onderwijs inzake het bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan de voor deze functie af te leggen theorie- en praktijkexamens:

  • a. de meest relevante plaagdieren en houtaantastende organismen, voorkomend in en om gebouwen, herkennen en benoemen en kent de belangrijkste biologische kenmerken ervan;

  • b. de voorschriften en richtlijnen op het etiket van een biocide lezen, de beeldtaal interpreteren en systematisch zaken over biociden in naslagwerken opzoeken, daarnaast beschikt de kandidaat over kennis betreffende het werkingsmechanisme van de meest toegepaste toxicologische groepen;

  • c. blijk geven van voldoende kennis betreffende de benodigde apparatuur en hulpmiddelen en daar op de juiste wijze een optimale bestrijding mee uitvoeren;

  • d. per plaagdier of houtaantastend organisme de belangrijkste werings- en bestrijdingsmethoden aangeven alsmede de methoden om het gebruik en de emissie van biociden daarbij te beperken;

  • e. de benodigde hoeveelheid biocide berekenen en de spuitvloeistof of het lokaas gebruiksklaar maken;

  • f. blijk geven van voldoende kennis van geïntegreerde plaagdierbeheersing;

  • g. de risico’s voor veiligheid, gezondheid, voedselveiligheid en milieu van toe te passen biociden en beheersingsmethoden herkennen, beoordelen en beheersen;

  • h. omgaan met de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen zoals adembescherming en beschermende kleding, teneinde op een veilige en verantwoorde wijze een bestrijding uit te voeren;

  • i. een bestrijding van plaagdieren en houtaantastende organismen in en om gebouwen of daarvoor geschikte containers uitvoeren met behulp van de daarvoor geschikte apparatuur en hulpmiddelen; de kandidaat kan omgaan met lege verpakkingen van biociden, kan resten van biociden veilig (doen) afvoeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving en kan de gebruikte spuitapparatuur dagelijks onderhouden;

  • j. blijk geven van voldoende kennis betreffende de belangrijkste wet- en regelgeving op het gebied van het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, betreffende de toelating van biociden in Nederland en betreffende hetgeen bij of krachtens de Woningwet is bepaald met betrekking tot plaagdieren en de taken van de gemeenten daarin;

  • k. voorlichting geven over beheersingsmethoden;

  • l. de opdrachtgever adviseren over de door de hem te nemen voorzorgsmaatregelen voorafgaand aan een bestrijding;

  • m. een preventie- en beheersingsplan opstellen dan wel beoordelen op de risico’s ten aanzien van volksgezondheid, voedselveiligheid en milieu;

  • n. advies geven met betrekking tot preventieve maatregelen bij de verbouwing van gebouwen;

  • o. mondeling, schriftelijk of digitaal rapporteren over uitgevoerde en uit te voeren werkzaamheden;

  • p. houtaantastingen op de juiste wijze interpreteren en daar naar te handelen;

  • q. adviseren over de juiste preventieve en curatieve maatregelen ten aanzien van plaagdieren en houtaantastende organismen;

  • r. zijn communicatie aanpassen aan het kennis- en denkniveau van de opdrachtgever en zijn medewerkers;

  • s. effectieve communicatievaardigheden toepassen; en

  • t. de effectiviteit van eigen handelen en adviezen beoordelen en zo nodig bijsturen.

B. Voorwaarden voor verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen

Een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen wordt door de Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie of de Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid verlengd indien:

  • a. de houder met goed gevolg heeft deelgenomen aan het theorie- en praktijkexamen waarin de eindtermen, bedoeld in onderdeel A van deze bijlage, zijn getoetst; of

  • b. de houder heeft aangetoond dat hij in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum waarop de verlenging van kracht wordt, het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen volgens de geldende regels heeft uitgevoerd, en met goed gevolg heeft deelgenomen aan ten minste 10 dagdelen bij- of nascholingsopleidingen verzorgd door een instantie als bedoeld in artikel 6.4, zesde lid.

C. Eindtermen voor het onderwijs inzake de opleiding starterlicentie voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan het voor deze functie af te leggen theorie-examen:

  • a. de werking van de meest belangrijke toxicologische groepen en bijbehorende risico’s benoemen;

  • b. de meest voorkomende plaagdieren en houtaantastende organismen herkennen;

  • c. etiketten van biociden lezen, begrijpen en toepassen;

  • d. zich de meest voorkomende beheersingsmethoden eigen maken;

  • e. de benodigde biociden voor een beheersing veilig toepassen en daarbij de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken; en

  • f. schriftelijk of digitaal rapporteren over door hem uitgevoerde werkzaamheden.

D. Voorwaarden vrijstelling bewijs van vakbekwaamheid inzake een houder van een starterlicentie als bedoeld in artikel 6.6, onderdeel b

De houder van een starterlicentie, als bedoeld in artikel 6.6, onderdeel b, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de houder neemt deel aan een opleiding voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, als bedoeld in artikel 71, tweede lid, onderdeel a, van de wet, of is daarvoor aangemeld en vangt daar uiterlijk 6 maanden na aanvang van het toepassen van biociden, bedoeld in artikel 71 van de wet;

  • b. de houder legt zijn werkzaamheden met betrekking tot het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen vast in een logboek waarin ten minste aantekening wordt gemaakt van de plaats, de periode, de hoeveelheden gebruikte biociden en de toegepaste werkwijze of techniek;

  • c. de houder staat gedurende zijn werkzaamheden onder leiding van een plaagdierbeheerser die minimaal vijf jaar beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van dierplagen en houtaantastende organismen, die:

    • de betrokkene dagelijks spreekt;

    • de betrokkene minimaal een keer per twee weken, gedurende minimaal twee uren begeleidt; en

    • verslag daarover doet in het logboek.

E. Eindtermen voor het onderwijs inzake licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan de voor deze functie af te leggen theorie- en praktijkexamen:

  • a. de verschillende knaagdieren herkennen en kent de biologie en het gedrag van deze dieren;

  • b. de richtlijnen en de beeldtaal op het etiket van een rodenticide uitleggen;

  • c. gegevens betreffende knaagdierbeheersing in naslagwerken opzoeken;

  • d. een knaagdierenbeheersingsplan opstellen;

  • e. blijk geven van voldoende kennis van geïntegreerde plaagdierbeheersing;

  • f. inzicht geven in de resistentieproblematiek;

  • g. risico’s voor veiligheid en gezondheid voor mens en dier van specifieke rodenticiden en beheersingsmethoden herkennen, beoordelen en beheersen;

  • h. tijdens en na het uitvoeren van een bestrijding alle maatregelen ter voorkoming van risico’s voor veiligheid en gezondheid toepassen;

  • i. omgaan met de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen; en

  • j. de restanten van biociden veilig afvoeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.

F. Voorwaarden inzake de verlenging van een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf

Een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf wordt door bureau Erkenningen van de AOC-Raad verlengd indien:

  • a. de houder met goed gevolg heeft deelgenomen aan het theorie- en praktijkexamen waarin de eindtermen, bedoeld in onderdeel E van deze bijlage, zijn getoetst; of

  • b. de houder heeft aangetoond aan de instantie die de bovengenoemde licentie heeft afgegeven dat hij het beheersen van knaagdieren op het eigen bedrijf volgens de geldende regels heeft uitgevoerd in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum waarop de verlenging van kracht wordt, en met goed gevolg één dag heeft deelgenomen aan bij- of nascholingsopleidingen van een instantie als bedoeld in artikel 6.6, onderdeel c.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W. J. Mansveld

TOELICHTING

Algemeen

1 Inleiding

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: wijzigingsregeling) is aangepast met als doel om resistentie onder ratten en muizen tegen te gaan. Hiertoe zijn de eindtermen (exameneisen) voor de opleiding voor het bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende schimmels geactualiseerd en aangevuld met een eindterm over preventie en de wering van plaagdieren (voorkomen dat overlast ontstaat). Ook is een licentie geïntroduceerd voor de beheersing van knaagdieren door agrarische ondernemers op hun eigen bedrijf. De invoering van deze licentie is een reactie op signalen van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) over gebrek aan kennis van geïntegreerde plaagdierbeheersing bij agrarische ondernemers en het vermoeden van resistentie onder ratten en muizen.

Tevens is met deze wijzigingsregeling de mogelijkheid geboden om als startende plaagdierbeheerser voor de periode van maximaal één jaar onder begeleiding van een plaagdierbeheerser die minimaal vijf jaar in het bezit is van een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen aan het werk te zijn als plaagdierbeheerser. Hiermee is invulling gegeven aan de wens van de sector van professionele plaagdierbeheersers om ‘werkend leren’ mogelijk te maken voor toekomstige plaagdierbeheersers.

2 Aanleiding en achtergrond

Vanwege het vermoeden van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT), destijds nog de VROM-inspectie, van het bestaan van resistentie onder ratten en muizen heeft de toenmalige minister van VROM in 2009 een initiatiefgroep plaagdierbestrijding (hierna: initiatiefgroep) ingesteld. De opdracht aan deze initiatiefgroep was om de signalen en vermoedens van resistentie nader te onderzoeken en om met aanbevelingen te komen voor een adequate en door betrokken partijen gedragen aanpak. Vertegenwoordigers van de opleidings- en exameninstituten, kennis- en onderzoeksinstituten, de sector van professionele plaagdierbeheersers, LTO Nederland, de industrie en de overheden hebben zitting genomen in deze initiatiefgroep.

De initiatiefgroep ging in 2009 van start met drie thema’s: de eindtermen voor het onderwijs voor de beheersing van plaagdieren, het gebruik van rodenticiden (biociden ter bestrijding van knaagdieren) door agrarische ondernemers en onderzoek naar het vóórkomen van resistentie.

Wageningen UR (samenwerkingsverband tussen Wageningen University en de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek) (hierna: WUR) heeft in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en conform het advies van de initiatiefgroep een test ontwikkeld om genetische resistentie onder de bruine rat voor rodenticiden vast te kunnen stellen. De WUR heeft vervolgens, verspreid over Nederland 61 monsters verzameld en getest. Deze steekproef was weliswaar beperkt, maar de resultaten zijn toch zorgelijk: 39% van de onderzochte ratten blijkt verminderd gevoelig voor rodenticiden. Verder is geconstateerd dat in het midden en oosten van het land relatief veel zogenaamde homozygote dieren voorkomen. Onder deze dieren kan resistentie zich sneller ontwikkelen, waardoor bestrijding lastiger zal worden.

Als reactie op deze verontrustende uitkomsten heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2010/11 27 858, nr. 101) een aantal maatregelen aangekondigd om de resistentieproblematiek aan te pakken. Deze maatregelen waren in overeenstemming met de aanbevelingen van de initiatiefgroep. Het betreft onder andere de volgende maatregelen:

  • aanscherping van de exameneisen voor professionele plaagdierbeheersers;

  • aanpassing van de vrijstelling in de regeling voor agrarische ondernemers voor het bewijs van vakbekwaamheid plaagdierbeheersing als het gaat om het toepassen van biociden tegen knaagdieren op het eigen bedrijf.

Deze maatregelen zijn in deze wijzigingsregeling geconcretiseerd.

Aanscherping van de exameneisen voor professionele plaagdierbeheersers

Een zorgvuldiger en afgewogen gebruik van rodenticiden vermindert de kans op het ontstaan van resistentie van ratten en muizen. Om die reden is het verplicht gesteld om kennis te hebben van geïntegreerde plaagdierbeheersing. In de praktijk wordt dit Integrated Pest Management (hierna: IPM) genoemd. IPM richt zich op wering en preventie van plaagdieren. Door een combinatie van wering, advies, regelmatige inspectie en detectie wordt in veel gevallen voorkomen dat biociden ingezet moeten worden. Zo kan in veel gevallen ongediertepreventie in plaats van ongediertebestrijding worden toegepast. Het inzetten van biociden voor bestrijding wordt daarbij als een uiterst middel gezien. Na een bestrijding en het treffen van voorzorgsmaatregelen kan in veel gevallen weer overgegaan worden op detectie en monitoring van aanwezige plaagdieren zonder dat daar structureel rodenticiden worden ingezet. Het beschikken over kennis betreffende IPM is opgenomen als een eindterm voor het onderwijs voor het bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen.

Agrarische ondernemers

In de regeling zoals deze gold voorafgaand aan deze wijzigingsregeling waren agrarische ondernemers vrijgesteld van de verplichting om te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid voor het gebruik van professionele rodenticiden op het eigen bedrijf. Over het algemeen is de kennis van agrariërs op het terrein van het beheersen van plaagdieren zoals ratten echter ontoereikend gebleken. Zeker als het gaat om IPM. De initiatiefgroep is daarom van mening dat deze vrijstelling als het gaat om de bestrijding van knaagdieren gezien de resistentieproblematiek niet langer houdbaar is. LTO Nederland heeft in overleg met Bureau Erkenningen (de organisatie voor het verstrekken van gewasbeschermingsmiddelen licenties), (agrarische) opleidingscentra en exameninstituten, een beperkte, branchegerichte cursus met bijbehorende eindtermen ontwikkeld voor het weren en beheersen van knaagdieren door agrarische ondernemers op het eigen bedrijf. Agrarische ondernemers die een bestrijding willen uitvoeren met rodenticiden hebben nu de mogelijkheid om te kiezen voor het behalen van een bewijs van vakbekwaamheid of voor een eenvoudigere licentie beperkt tot het beheersen van muizen en ratten. Uiteraard blijft ook de mogelijkheid bestaan om een professionele plaagdierbeheerser in dienst te nemen of in te huren.

Opleidingen voor agrariërs die met gewasbeschermingsmiddelen (willen) werken (spuitlicenties) worden beoordeeld en getoetst door Agrarische Opleiding Centra (AOC’s) onder toezicht van Bureau Erkenningen van de AOC-Raad. De opleiding voor de bovengenoemde licentie wordt ook door Bureau erkenningen beoordeeld en getoetst. De examen- en opleidingsinstituten voor plaagdierbeheersing hebben een toezichthoudende functie op Bureau Erkenningen. Hierdoor krijgen agrarische ondernemers die al bekend zijn met spuitlicenties niet te maken met twee exameninstituten en blijft het bij één vertrouwd loket, namelijk de AOC’s. De spuitlicenties worden uitgegeven in de vorm van een pasje. Van het bezit van een licentie inzake het beheersen van knaagdieren op het eigen bedrijf kan aantekening worden gemaakt op die pas. Een vergelijkbare licentie die behaald is in het buitenland is ook in Nederland geldig mits aan een aangewezen exameninstituut is aangetoond dat deze gelijkwaardig is en men de Nederlandse taal voldoende beheerst om het etiket te kunnen lezen en begrijpen.

De verkoop van rodenticiden toegelaten voor professioneel gebruik mag vanzelfsprekend alleen plaatsvinden aan agrariërs die over een licentie inzake het beheersen van knaagdieren op het eigen bedrijf beschikken. Agrariërs die beschikken over de licentie mogen alleen zelf, op het eigen bedrijf de rodenticiden (voor professioneel gebruik) toepassen.

Vervolgonderzoek resistentie

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft een vervolgonderzoek ingesteld om een beter beeld te krijgen van de exacte omvang de verspreiding en de ontwikkeling van resistente rattenpopulaties in Nederland. De biociden die gebruikt worden om ratten en muizen te beheersen zijn door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeeld en toegelaten. Biociden mogen slechts op de Nederlandse markt worden gebracht indien de werkzaamheid van de biocide voldoende is aangetoond en de veiligheid voor dier, mens en milieu voldoende beschermd is. Indien de resultaten van het vervolgonderzoek daartoe aanleiding geven, zullen door het Ctgb passende maatregelen genomen worden met betrekking tot de huidige toelatingen.

Startende dierplaagbeheersers

De initiatiefgroep heeft aangegeven dat het wenselijk is om startende dierplaagbeheersers de kans te geven om al werkend het vak van dierplaagbeheerser onder de knie te krijgen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is daarin meegegaan en heeft het advies van de initiatiefgroep opgevolgd. Deze wijzigingsregeling maakt het mogelijk dat een starter, onder de voorwaarde dat hij beschikt over een starterlicentie en voldoet aan een aantal aanvullende voorwaarden, maximaal één jaar mag meedraaien in het bedrijfsproces als dierplaagbeheerser zonder te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen.

3 Hoofdlijnen van de wijziging

Deze wijzigingsregeling voorziet in een toevoeging van geïntegreerde plaagdierbeheersing, of IPM in de eindtermen van de opleiding voor een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen (preventie, afweren en beheersen) van plaagdieren en houtaantastende organismen. Hiertoe zijn artikel 6.6 en bijlage VI gewijzigd. Verder is het mogelijk gemaakt om onder begeleiding voor de periode van een jaar al werkend en lerend aan het werk te gaan als plaagdierbeheerser.

De vrijstelling voor agrariërs om op het eigen bedrijf plaagdieren en houtaantastende organismen te bestrijden is ingeperkt. Voor het toepassen van biociden voor het bestrijden van knaagdieren op het eigen bedrijf zal voortaan een licentie behaald moeten worden. Deze licentie is toegespitst op het toepassen van rodenticiden door agrarische ondernemers. De wijziging voor wat betreft de beperking van de vrijstelling voor agrariërs zal op 1 juli 2015 inwerking treden. Opleidings- en exameninstituten, LTO Nederland en Bureau Erkenningen hebben aangegeven dat de periode vanaf de bekendmaking van dit besluit tot 1 juli 2015 voldoende is om alle agrariers die in aanmerking willen komen voor een licentie voor het beheersen van knaagdieren op het eigen bedrijf op te kunnen leiden.

4 Verhouding tot bestaande regelgeving

De wijzigingen vanwege de resistentieproblematiek met betrekking tot ratten en muizen en de invoering van de starterlicentie hebben geen gevolgen voor andere bestaande regelgeving.

5 Uitvoering en handhaving

Wat betreft handhaving en toezicht richt de ILT zich voornamelijk op het gebruik van biociden door professionals met een vakbekwaamheidsbewijs. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) richt zich wat betreft biociden veelal op het gebruik van biociden door agrarische ondernemers op hun eigen bedrijf. De wijzigingen als gevolg van deze wijzigingsregeling hebben hiervoor geen gevolgen.

6 Gevolgen

De eindtermen voor de examinering voor het vakbekwaamheidsbewijs voor het beheersen van een dierplaag zijn inhoudelijk geactualiseerd en aangevuld met eindtermen over IPM. Veel opleidingen besteden overigens al aandacht aan IPM. De wijziging van de eindtermen opgesteld is in samenspraak met de initiatiefgroep en de exameninstituten.

Voor wat betreft de starterlicentie moet worden opgemerkt dat dit een formalisering is van de praktijk zoals die sinds 2002 al plaatsvindt. De kosten voor het behalen van een starterslicentie bedragen ca. € 225. Er zullen naar schatting 50 startende dierplaagbeheersers per jaar gebruik maken van deze mogelijkheid.

Agrarische ondernemers die rodenticiden willen blijven gebruiken op hun eigen bedrijf moeten beschikken over een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf. Om de administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden is de daartoe benodigde scholing en toetsing ondergebracht bij het bestaande opleiding en examineringsysteem voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling mochten rodenticiden worden gekocht door agrarische ondernemers die ze op hun eigen agrarische bedrijven toepasten zonder dat ze beschikten over een bewijs van vakbekwaamheid. Deze vrijstelling wordt in verband met de nieuwe opleidingseisen beëindigd per 1 juli 2015.

De licentie voor het afweren of bestrijden van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf kan worden verlengd door het volgen van één kennisbijeenkomst per vijf jaar of het opnieuw afleggen van een toets.

Navraag bij Bureau erkenningen van de Agrarische Opleidings Centra leert dat een toets voor een licentie naar verwachting tussen de € 25 en € 50 zal kosten, de kosten voor de opleidingsdag inclusief lesmateriaal worden geschat op € 90. Deze kosten zijn inclusief de afgifte van de licentie. Naar schatting zullen 20.000 agrariërs gebruik willen maken van de mogelijkheid zich te laten scholen. Uitgaande van 20.000 agrariërs komt dit neer op circa € 2,8 miljoen.

7 Advisering en consultatie

De wijzigingen vanwege de resistentieproblematiek en de invoering van de starterlicentie zijn afgestemd met de initiatiefgroep en daarmee met de belangrijkste betrokkenen van de branche van plaagdierbeheersers in Nederland.

De ontwerpregeling is op 6 juli 2013 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2013 0378 NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 217) omdat diverse onderdelen mogelijk technische voorschriften bevatten.

Er is één reactie op de ontwerpregeling ontvangen van de Commissie. De Commissie neemt aan dat de ontwerpregeling er niet op gericht is om te reguleren welke biociden worden toegelaten voor professioneel gebruik en vroeg de Nederlandse autoriteiten dit te bevestigen zodat verzekerd is dat de ontwerpregeling geen invloed heeft op een toelatingsprocedure op grond van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PbEU 2012, L 167). De aanname van de Commissie dat de ontwerpregeling geen invloed heeft op een toelatingsprocedure op grond van Verordening (EU) nr. 528/2012 is juist en is bevestigd. Uitsluitend in het proces tot toelating wordt bepaald over welke vaardigheden een toepasser moet beschikken om een biocide juist en veilig te kunnen gebruiken. Indien de aard van een biocide daar aanleiding toe geeft kan bij de toelating worden bepaald dat een gebruiker moet voldoen aan de eisen van de ontwerpregeling.

8 Inwerkingtreding/overgangsrecht

Deze wijzigingsregeling treedt met ingang van 1 januari 2014 in werking en daarmee op een vast verandermoment. Verder is een minimale invoeringstermijn van twee maanden in acht genomen.

Het introduceren van een licentie en het bieden van een mogelijkheid om deze te verkrijgen kost tijd. De verwachting is dat naar schatting 20.000 agrariërs gebruik zullen maken van de mogelijkheid om een licentie te verkrijgen. Om hen daartoe de gelegenheid te bieden is in overleg met de opleidings- en exameninstituten, LTO Nederland en Bureau Erkenningen afgesproken dat de verplichting tot het hebben van de licentie pas in gaat om 1 juli 2015. Daartoe is in onderdeel B bepaald dat het houden van een licentie voor het beheersen van knaagdieren tot 1 juli 2015 niet verplicht is voor het beheersen van knaagdieren op het eigen bedrijf.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W. J. Mansveld

Naar boven