TOELICHTING
Het ESF-programma 2007–2013 kent een programmaonderdeel gericht op de re-integratie
door gemeenten van werkloze ouderen, arbeidsbelemmerden en werkloze niet-uitkeringsontvangers
(Actie A). Daarnaast kent het ESF-programma sinds 2009 een apart onderdeel, gericht
op het voorkomen en bestrijden van jeugdwerkloosheid: de Actie Jeugd. Voor beide programmaonderdelen
is als gevolg van onderbenutting ESF-budget beschikbaar.
Het subsidieplafond voor de nog lopende aanvraagronde voor Actie A wordt verhoogd
van € 50 naar € 60 miljoen.
Voor Actie Jeugd1 (gemeenten) wordt een extra aanvraagronde Jeugd1 opengesteld. Deze
aanvraagronde vindt plaats tussen 2 december 2013 en 17 januari 2014. Eerder heeft
de minister van SZW bekend gemaakt dat voor deze ronde € 30 miljoen beschikbaar is.
Per arbeidsmarktregio wordt een iets hoger bedrag toegekend dan daadwerkelijk beschikbaar
is (overcommittering), omdat de ervaring leert dat een project slechts zelden 100%
realiseert van de aangevraagde subsidie. Uitgegaan is van een gemiddelde realisatie
van 83%. De bedragen per regio tellen daarom op tot € 36.095.000 miljoen. Dit bedrag
is het subsidieplafond.
Voor de uitvoering wordt aangesloten bij de bestaande uitvoeringsstructuur: in 2009
en 2011 is aan de coördinerende gemeenten van de (toenmalige) 30 arbeidsmarktregio’s
elk een subsidieplafond toegekend. Dat worden nu 35 arbeidsmarktregio’s: dezelfde
die ook de nationale middelen voor de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid ontvangen.
Voor deze allocatie wordt dezelfde verdeelmaatstaf gehanteerd als voor de verdeling
van het nationale budget (€ 24,5 miljoen) voor de jeugdwerkloosheid. Deze maatstaf
is gebaseerd op het aantal jongeren (jonger dan 27 jaar) ingeschreven als niet-werkende
werkzoekenden. De verdeling is per arbeidsmarktregio vastgesteld in bijlage 5.
De uitvoering is, met uitzondering van de projectperiode, verder gelijk aan de vorige
twee rondes: de coördinerende gemeente kan, mede namens de overige gemeenten in de
regio, een projectaanvraag indienen bij het Agentschap SZW. Het project heeft een
looptijd van 18 maanden, en drie maanden na afloop dient de coördinerende gemeente
een einddeclaratie in bij het Agentschap SZW.
Er is een breed scala aan activiteiten mogelijk: activiteiten die gericht zijn op
het vergroten van duurzame arbeidsinpassing met inbegrip van re-integratietrajecten,
waaronder begrepen scholing, training en begeleiding, dan wel die aansluiten bij het
regionale plan van aanpak dat de regio heeft gemaakt in het kader van de decentralisatie-uitkering
Jeugdwerkloosheid (zie hiervoor de septembercirculaire gemeentefonds 2013 van 17 september
2013).
Deze ESF-ronde vormt een aanvulling op het reguliere re-integratiebeleid van gemeenten
en op de extra inspanningen in het kader van de regionale plannen van aanpak. De financiële
middelen die samenhangen met het reguliere beleid en de regionale plannen van aanpak,
kunnen worden gebruikt als co-financiering van de ESF-projecten (de ESF-regelgeving
stelt dat aanvrager zelf zorg draagt voor 60% van de projectkosten. ESF vergoedt 40%
van de subsidiabele kosten tot ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening
vermelde maximumbedrag). Met andere woorden: de € 24,5 miljoen die het kabinet via
de septembercirculaire gemeentefonds 2013 extra ter beschikking heeft gesteld voor
bestrijding jeugdwerkloosheid en de afgesproken bijdrage die gemeenten ernaast leggen
(eveneens € 24,5 mln), kunnen derhalve dienen als financieringsbron voor de genoemde
60% co-financiering van de ESF-projecten.
Voor de goede orde: het is niet geoorloofd dat eenzelfde activiteit/instrument tweemaal
wordt vergoed (bijvoorbeeld een loonkostensubsidie voor een jongere aan een werkgever,
die zowel vanuit het regionale plan van aanpak jeugdwerkloosheid wordt betaald, als
vanuit het ESF-project, zodat de werkgever per saldo twee maal het subsidiebedrag
ontvangt.
De mogelijkheid bestaat dat niet alle arbeidsmarktregio’s (volledig) gebruik maken
van het maximaal beschikbare bedrag. Anderzijds zijn er regio’s die juist meer financiële
middelen kunnen gebruiken. Arbeidsmarktregio’s worden daarom nadrukkelijk uitgenodigd
om voor een hoger bedrag subsidie aan te vragen dan in bijlage 5 als maximum bedrag
beschikbaar is gesteld (een surplusbedrag). Na 17 januari 2014 kunnen dan twee situaties
ontstaan: het totale bedrag dat niet is aangevraagd (de onderbenutting) overtreft
het bedrag dat extra (surplus) is aangevraagd. In dat geval kunnen alle surplusbedragen
worden gehonoreerd (als aan de gebruikelijke overige subsidievoorwaarden is voldaan).
Een eventueel resterend bedrag zal voor een andere ESF-Actie worden aangewend. In
het geval het totale aangevraagde surplusbedrag hoger is dan het beschikbare resterende
bedrag als gevolg van onderbenutting, zal het surplus worden verdeeld op basis van
het aandeel jongeren (jonger dan 27 jaar) per arbeidsmarktregio, dat is ingeschreven
als niet-werkende werkzoekenden bij het UWV. Dit is geregeld in het nieuwe artikel
J9, dat in Bijlage 1 bij de regeling is opgenomen.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel wordt een tweetal nieuwe definities toegevoegd, die van belang zijn
voor de uitvoering van ‘Actie Jeugd Additionele scholing, opleiding en toerusting
van jongeren op of tot de arbeidsmarkt’. Bij de vorige programma’s is er sprake geweest
van een andere groep coördinerende gemeentes waardoor de aanwijzing van een specifieke
groep voor deze actie noodzakelijk blijkt.
Daarnaast is gekozen voor de definiëring van regionaal plan van aanpak, aangezien
deze terminologie in 2013 wordt gebruikt bij de bestrijding van de jeugdwerkloosheid.
Artikel 13
De verplichting dat het instrument loonkostensubsidie of stagevergoeding wordt opgenomen
in het regionaal plan van aanpak, is geschrapt. Dit vormde een onnodige beperking.
De inzet van deze instrumenten kan bijdragen aan voorkoming of bestrijding van jeugdwerkloosheid
en is daarom op zichzelf gerechtvaardigd.
Artikel J2, eerste lid
Ter uitvoering van de openstelling van een nieuw tijdvak voor de Actie Jeugd 1 in
2013/14, wordt het tijdvak opengesteld van 2 december 2013 tot en met 17 januari 2014.
Het is van belang dat aanvragers in deze periode een aanvraag indienen. Op de aanvraag
wordt uiterlijk 13 weken na afloop van het aanvraagtijdvak een beschikking verleend
(in de praktijk is dat sneller). Indien nodig vraagt het Agentschap SZW om een nadere
toelichting op het projectplan en de begroting.
Artikel J5, derde lid
Gezien de toevoeging van enkele coördinerende gemeenten en het specifieke bedrag wat
beschikbaar is gesteld voor deze actie, is het wenselijk hier een aparte bijlage voor
aan te maken. Deze bijlage beschrijft de specifieke subsidieplafonds per coördinerende
gemeente. Deze zijn berekend naar de verdeelmaatstaf die ook voor het nationale budget
ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid is gebruikt. Deze maatstaf is gebaseerd op
het aantal jongeren (jonger dan 27 jaar) dat is ingeschreven als niet-werkende werkzoekenden.
Artikel J6, onderdeel b
In mei 2012 is de gebruikelijke looptijd van 18 maanden verlengd tot 24 maanden. Deze
termijn is nu weer teruggebracht tot 18 maanden. Daarmee wordt bereikt dat begunstigden
tijdig hun einddeclaratie opmaken en indienen (dit kan tot 13 weken na afloop van
de looptijd) voor de uiterste termijn die de Verordening 1083/2006 stelt (31 december
2015).
Artikel J7, onderdeel a
De omschrijving van de subsidiabele activiteiten is bewust ruim gelaten, om zoveel
mogelijk ruimte te laten aan gemeenten. De kern van de definiëring is dat de activiteiten,
die zowel deelnemersgericht als niet-deelnemersgericht (bijvoorbeeld banenmarkt) kunnen
zijn, gericht zijn op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing. In
de praktijk zullen de activiteiten veelal aansluiten bij het regionaal plan van aanpak
dat is opgesteld om de jeugdwerkloosheid te voorkomen dan wel te bestrijden.
Artikel II
Gezien het feit dat toepassing van deze regeling geschiedt in de maand december en
de keuze tot wijziging van de regeling pas medio september is gemaakt, is het noodzakelijk
om deze regeling zo spoedig mogelijk te publiceren en in werking te laten treden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma.