De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;
Gelet op de artikelen 10.11, eerste lid, in samenhang met 8a.1, eerste lid, en 8a.3,
tweede lid, van de Wet luchtvaart;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
De Wet Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) (Stb. 2008, 561) voorziet door middel van een wijziging van de Wet luchtvaart in een verplichte certificering
van het burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant op een militaire
luchthaven. Een veiligheidscertificaat kan alleen worden verleend als de burgerexploitant
aantoont dat wordt voldaan, rekening houdend met het militaire karakter van de luchthaven,
aan de voorschriften betreffende de veiligheid van het burgermedegebruik. De onderhavige
regeling bevat deze voorschriften. Daarnaast bevat deze regeling nadere eisen ten
aanzien van het veiligheidscertificaat. Deze eisen hebben specifiek betrekking op
de inhoud en werking van het veiligheidsmanagementsysteem en het bedrijfshandboek.
Grondslag
Voor militaire luchthavens bevat de Wet luchtvaart een apart hoofdstuk. In hoofdstuk
10 van de Wet luchtvaart zijn onder andere voorschriften opgenomen betreffende de
vergunning van het burgermedegebruik op militaire luchthavens. Artikel 10.11 verklaart
de regeling van het veilig gebruik van burgerluchthavens uit hoofdstuk 8 (titel 8A.1)
van de Wet luchtvaart evenwel van overeenkomstige toepassing op het burgermedegebruik
door tussenkomst van een burgerexploitant op een militaire luchthaven.
Titel 8A.1 van de Wet luchtvaart bevat grondslagen voor het stellen van regels omtrent
de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het gebruik van burgerluchthavens met het
oog op de orde en de veiligheid op die luchthavens. Daarnaast bevat titel 8A.1 een
regeling voor certificering van luchthavens en grondslagen voor de verdere uitwerking
hiervan. Voor de burgerluchthavens is titel 8A.1 nader uitgewerkt in de Regeling veilig
gebruik luchthavens en andere terreinen (RVGLT). Voor militaire luchthavens bepaalt
artikel 10.11 dat de regels ten aanzien van de veiligheid van het burgermedegebruik
door tussenkomst van een burgerexploitant worden vastgesteld door de Minister van
Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Minister van Defensie.
Achtergrond
Historisch gezien betreffen de burgerluchtvaart en de militaire luchtvaart gescheiden
activiteiten met elk een eigen systeem van regelgeving. De hoofdlijnen van veiligheidsregelgeving
voor de burgerluchtvaart zijn neergelegd in een internationaal verdrag, het Verdrag
van Chicago (Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, Trb. 1973, 109). In dit verdrag is de basis gelegd voor het huidige internationale vliegverkeer.
Het Verdrag van Chicago is alleen van toepassing op burgerluchtvaartuigen en niet
op staatsvliegtuigen. Het verdrag is nader uitgewerkt in diverse bijlagen. Bijlage
14 bevat voorschriften betreffende de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het
gebruik van luchthavens.
De militaire luchtvaart is altijd een zaak van nationaal belang geweest waarbij de
uiteindelijke zeggenschap bij de afzonderlijke staten berust. Later zijn in NATO-verband
internationale veiligheidsnormen ontwikkeld. In de NATO STANdardisation AGreements
(STANAG's) zijn inrichtingseisen voor militaire luchthavens neergelegd. Hoewel er
geen directe relatie tussen het Verdrag van Chicago en STANAG’s bestaat, zijn de normen
die voortvloeien uit het Verdrag van Chicago veelal overgenomen in de diverse STANAG's,
tenzij militaire belangen zich hiertegen verzetten.
Deze scheiding tussen burgerluchtvaart en militaire luchtvaart is ook in de Nederlandse
luchtvaartwetgeving doorgevoerd. De militaire luchtvaart kent met hoofdstuk 10 een
eigen hoofdstuk in de Wet luchtvaart, waarin de bepalingen ten aanzien van de militaire
luchthavens zijn opgenomen en de Minister van Defensie het bevoegd gezag is.
In een aantal gevallen is er sprake van een samenloop van burgerluchtvaart en militaire
luchtvaart op luchthavens. Deze samenloop doet zich bijvoorbeeld voor bij het gebruik
van een militaire luchthaven door burgerluchtvaartuigen.
Op bijvoorbeeld de militaire luchthaven Eindhoven doet zich deze situatie voor. Deze
luchthaven wordt tevens gebruikt door civiele luchtvaartuigen. Hierdoor ontstaat een
verantwoordelijkheid voor zowel de Minister van Defensie als de Minister van Infrastructuur
en Milieu. De Minister van Defensie moet besluiten of hij de militaire luchthaven
wil openstellen voor burgerluchtvaartuigen, terwijl de Minister van Infrastructuur
en Milieu door middel van de afgifte van het veiligheidscertificaat moet beoordelen
of het veilig gebruik van de militaire luchthaven door burgerluchtvaartuigen geborgd
is. Om dit te kunnen beoordelen en hierop toezicht te kunnen houden zijn veiligheidsvoorschriften
noodzakelijk. Met de onderhavige regeling wordt hierin voorzien. Deze noodzaak wordt
nog eens extra onderstreept door de huidige en verwachte groei van het aandeel civiele
luchtvaartbewegingen op de luchthaven Eindhoven; qua omvang thans de tweede luchthaven
van Nederland.
Veiligheidscertificaat
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van het burgermedegebruik berust bij de
Minister van Infrastructuur en Milieu. Deze verantwoordelijkheid wordt in de praktijk
ingevuld door de afgifte van een veiligheidscertificaat met betrekking tot het burgermedegebruik
op een militaire luchthaven. Het veiligheidscertificaat zal worden verstrekt aan de
burgerexploitant op de desbetreffende militaire luchthaven.
Om een certificaat te krijgen dient de burgerexploitant een luchthavenbedrijfshandboek
op te stellen. Het luchthavenbedrijfshandboek bevat een actuele beschrijving van het
veiligheidsmanagementsysteem alsmede van de aanleg, de inrichting, de uitrusting en
het veilig gebruik van de luchthaven.
Positie burgerexploitant
De positie van een burgerexploitant op een militaire luchthaven wijkt af van de positie
van een exploitant van een burgerluchthaven. Waar de exploitant op een burgerluchthaven
zeggenschap heeft over de infrastructuur op de luchthaven en zelf de vele taken verbonden
met het veilig gebruik van de luchthaven uitvoert, heeft de burgerexploitant buiten
het civiele platform geen zeggenschap over de infrastructuur op de militaire luchthaven
en zal op een militaire luchthaven een deel van de taken betreffende het veilig gebruik
door de militaire organisatie worden uitgevoerd. Te denken valt aan de inrichting
en het onderhoud van de baan en het verzorgen van de calamiteitbestrijding. Het systeem
van certificering van de burgerexploitant is zo ingericht dat, ondanks dat de burgerexploitant
sommige taken niet zelf verricht, hij dient aan te tonen dat het veilig gebruik van
de luchthaven wordt gewaarborgd. Zo zal hij bij de diensten die door een andere partij
worden geleverd, dienen aan te tonen hoe die diensten worden uitgevoerd. Hierbij is
een goede samenwerking tussen de militaire beheerder van de luchthaven en de burgerexploitant
noodzakelijk.
Normering voor certificering
De onderhavige regeling bevat de normering op basis waarvan de certificering van het
burgermedegebruik zal plaatsvinden. Aan de normering ligt het uitgangspunt ten grondslag
dat het burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant aan dezelfde standaarden
voor veiligheid moet voldoen als de standaarden die worden gehanteerd bij burgerluchthavens.
De regeling verklaart daarom de eisen ten aanzien van het veilig gebruik zoals die
gelden voor openbare burgerluchthavens op basis van de RVGLT van overeenkomstige toepassing
op het burgermedegebruik door tussenkomst van een burgerexploitant. Op basis van de
RVGLT moeten de openbare burgerluchthavens, behoudens enige uitzonderingen, voldoen
aan de voorschriften en aanbevelingen van bijlage 14 bij het Verdrag van Chicago.
In de RVGLT is daartoe een dynamische verwijzing naar de voorschriften en aanbevelingen
van bijlage 14 bij het verdrag opgenomen. De infrastructuur op een militaire luchthaven
is ingericht aan de hand van militaire eisen. Hoewel er veel overeenkomsten zijn met
de eisen voor burgerluchthavens wijkt de infrastructuur op bepaalde punten ook duidelijk
af. Indien niet wordt voldaan aan de eisen op basis van de RVGLT, kan de Minister
van Infrastructuur en Milieu op basis van artikel 8a.1, tweede lid, van de Wet luchtvaart
een ontheffing verlenen. Een ontheffing kan alleen worden verleend indien de veiligheid
van de luchthaven niet in gevaar wordt gebracht. In de praktijk zal de burgerexploitant
in het luchthavenbedrijfshandboek een speciale procedure opnemen waaruit blijkt dat
het veilig gebruik van de luchthaven is gewaarborgd. Een ontheffing wordt bij voorkeur
per luchthaven voor alle bestaande en geaccepteerde afwijkingen verleend. Aan een
ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.
Gevolgen bedrijfsleven
Aan de onderhavige regeling zijn geen administratieve lasten verbonden. Ook heeft
de regeling geen bedrijfseffecten. Over de regeling heeft afstemming plaatsgevonden
met de betrokken burgerexploitanten. Gelet op de beperkte omvang van deze groep is
afgeweken van de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel bepaalt dat de regeling alleen van toepassing is op het burgermedegebruik
door tussenkomst van een burgerexploitant op een militaire luchthaven. De regeling
is derhalve niet van toepassing op de overige vormen van burgermedegebruik die op
grond van de Wet luchtvaart zijn toegelaten op een militaire luchthaven. In artikel
1.1 van de Wet luchtvaart zijn definities opgenomen van de begrippen ‘burgerexploitant’
en ‘burgermedegebruik’. Op dit moment is alleen op de militaire luchthavens Eindhoven
en De Kooy sprake van commercieel burgermedegebruik.
Artikel 2
Dit artikel bevat de eisen die aan het burgermedegebruik door tussenkomst van een
burgerexploitant worden gesteld wat betreft de veiligheid van het burgermedegebruik.
Het artikel verwijst naar de eisen die ten aanzien van openbare burgerluchthavens
zijn opgenomen in de RVGLT. In het algemeen deel van de toelichting zijn de verwijzing
naar de RVGLT en de verwijzing hierin naar de voorschriften en aanbevelingen van bijlage
14 bij het Verdrag van Chicago nader toegelicht. Van eventuele wijzigingen van bijlage
14 wordt mededeling gedaan in het Tractatenblad. In de RVGLT (artikel 1, tweede lid)
is bepaald dat eventuele wijzigingen van bijlage 14 pas gelden vanaf het moment dat
van deze wijzigingen mededeling is gedaan in het Tractatenblad.
De burgerexploitant kan aan de hem in artikel 2 opgelegde plicht voldoen voor zover
hij de zeggenschap heeft over de betrokken aspecten van aanleg, inrichting, uitrusting
en gebruik van de militaire luchthaven. Voor het geval die zeggenschap bij het Ministerie
van Defensie berust en niet wordt voldaan aan de eisen uit de RVGLT, dan voorziet
de Wet luchtvaart, zoals reeds in het algemeen deel van de toelichting is toegelicht,
in de mogelijkheid dat de Minister van Infrastructuur en Milieu aan de burgerexploitant
ontheffing verleent. Bij de beslissing daaromtrent kan de minister laten meewegen
dat de militaire luchthaven voor het betrokken (militaire) aspect door de Militaire
Luchtvaart Autoriteit wordt gecertificeerd.
Artikel 3
Dit artikel verklaart de voorschriften met betrekking tot de certificering van burgerluchthavens
uit de RVGLT van overeenkomstige toepassing op de certificering van het burgermedegebruik
op een militaire luchthaven.
De desbetreffende voorschriften uit de RVGLT hebben betrekking op de inhoud en werking
van het veiligheidsmanagementsysteem en op de inhoud en kenbaarheid van het luchthavenbedrijfshandboek.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld.