Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2013, 27834 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2013, 27834 | Besluiten van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Algemene inhoudsopgave/Deel B/B8 Humanitair tijdelijk Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
1 |
Inleiding |
|
2 |
Eergerelateerd en huiselijk geweld |
|
2.1 |
Beleidsregels |
|
2.2 |
Verlenging en intrekking |
|
2.3 |
Bewijsmiddelen |
|
3 |
Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel |
|
3.1 |
Beleidsregels |
|
3.2 |
Verlenging en intrekking |
|
3.3 |
Bewijsmiddelen |
|
3.4 |
Afspraken ketenpartners |
|
4 |
Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken |
|
4.1 |
Beleidsregels |
|
4.2 |
Verlenging en intrekking |
|
4.3 |
Bewijsmiddelen |
|
5 |
Verblijfsvergunning voor remigratie op grond van artikel 8 Remigratiewet |
|
5.1 |
Beleidsregels |
|
5.2 |
Verlenging |
|
5.3 |
Bewijsmiddelen |
|
6 |
AMV’s |
|
6.1 |
Beleidsregels |
|
6.2 |
Verlenging en intrekking |
|
7 |
Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur |
|
8 |
Verblijfsvergunning in afwachting van verzoek ex artikel 17 RWN |
|
8.1 |
Beleidsregels |
|
8.2 |
Verlenging |
|
8.3 |
Bewijsmiddelen |
|
8.4 |
Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur |
|
9 |
Medische behandeling |
|
9.1 |
Beleidsregels |
|
9.1.1 |
Algemene voorwaarden |
|
9.1.2 |
Meest aangewezen land |
|
9.1.3 |
Medische noodsituatie |
|
9.1.4 |
Noodzakelijke medische behandeling |
|
9.1.5 |
Deugdelijke financiering van de medische behandeling |
|
9.1.6 |
Medisch advies |
|
9.1.7 |
Feitelijke toegankelijkheid |
|
9.1.8 |
Artikel 64 Vw |
|
9.1.9 |
Analoge toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming |
|
9.2 |
Overgangsrecht |
|
9.3 |
Beperking, arbeidsmarktaantekening, en geldigheidsduur |
|
9.4 |
Bewijsmiddelen |
B
Algemene inhoudsopgave/Deel B/B9 Humanitair niet-tijdelijk Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
1 |
Inleiding |
|
2 |
Oud-Nederlanders |
|
2.1 |
Buiten Nederland geboren oud-Nederlanders |
|
2.2 |
Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d en f, RWN) |
|
2.2.1 |
Algemene verblijfsvoorwaarden |
|
2.2.2 |
Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door intrekking (artikel 15, eerste lid, onder d en f, RWN) |
|
2.2.3 |
Bijzondere voorwaarden oud-Nederlanders door het afleggen van een verklaring van afstand (artikel 15, 3 |
|
3 |
Vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken |
|
4 |
Terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet |
|
5 |
Terugkeeroptie (minderjarige vreemdelingen) |
|
6 |
Langdurig verblijvende kinderen |
|
6.1 |
Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning |
|
6.2 |
Contra-indicaties |
|
6.3 |
Overige vereisten |
|
7 |
Verblijfsvergunning na eerder verblijf als minderjarige vreemdeling in het kader van verblijf als familie- of gezinslid |
|
8 |
Verblijfsvergunning na verblijf als familie- of gezinslid |
|
8.1 |
Algemene verblijfsvoorwaarden |
|
8.2 |
Bijzondere voorwaarden na een (huwelijks)relatie |
|
8.3 |
Bijzondere voorwaarden na verruimde gezinshereniging |
|
8.4 |
Verblijfsvergunning na overlijden van de referent |
|
8.5 |
Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling |
|
9 |
Na verblijf in het kader van medische behandeling |
|
10 |
Bijzondere individuele omstandigheden |
|
11 |
Privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM |
|
11.1 |
Privéleven |
|
11.2 |
Inmenging |
|
11.3 |
Belangenafweging |
|
12 |
Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur |
|
13 |
Verlenging en intrekking |
|
14 |
Bewijsmiddelen |
|
14.1 |
Algemeen |
|
14.2 |
Verblijfsspecifiek |
C
Paragraaf A1/5.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een terugkeervisum is een nationaal visum, dat recht geeft op terugkeer naar Nederland (artikel 1a, onder c Vw).
De IND mag een terugkeervisum afgeven aan een vreemdeling die daarom verzoekt. In de artikelen 2k t/m o en 2w t/m cc Vw en verder de artikelen 1.24, 1.26 t/m 1.28 Vb zijn bepalingen opgenomen inzake de behandeling, afgifte, weigering, geldigheidsduur, wijziging en intrekking van terugkeervisa. De indiening van een aanvraag om een terugkeervisum vindt op dezelfde wijze plaats als een aanvraag tot wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van een visum.
De IND beheert het model van de aanvraag om een terugkeervisum, en ook de modellen van de beschikkingen tot afwijzing van deze aanvraag. De Hoofddirecteur van de IND stelt op grond van het basismodel aantekeningensticker het model voor het terugkeervisum vast (zie bijlage 7 VV en de website van de IND).
De IND weigert een terugkeervisum niet op de in artikel 2x, eerste lid, onder a, Vw genoemde grond indien de vreemdeling heeft aangetoond dat hij voor zakelijke doeleinden moet reizen of wegens dwingende en dringende familieomstandigheden Nederland tijdelijk moet verlaten.
De IND verstaat onder dwingende en dringende familieomstandigheden in de zin van artikel 1.28 Vb in ieder geval het volgende:
• ernstige ziekte of overlijden van een nabije bloedverwant van de vreemdeling (in de eerste en tweede graad);
• het bijwonen van een huwelijk van een nabije bloedverwant van de vreemdeling (in de eerste en tweede graad);
• onder voogdij gestelde minderjarigen die met het pleeggezin op vakantie naar het buitenland gaan;
De IND verstaat onder dringende reden als genoemd in artikel 2x, eerste lid, onder a, Vw in ieder geval:
• de vreemdeling neemt deel aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland;
• de vreemdeling maakt deel uit van een sportteam dat Nederland in het buitenland zal vertegenwoordigen.
Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) als Nederlander worden behandeld behoeven voor het verkrijgen van een terugkeervisum geen dringende reden aan te tonen.
Met gebruikmaking van artikel 2y, derde lid Vw, verleent de IND op aanvraag een terugkeervisum
• voor meer dan één reis: aan de vreemdeling die aantoonbaar voor zakelijke doeleinden meerdere malen in- en uit dient te reizen.
• voor maximaal zes maanden: aan de buitenlandse student die in afwachting is van een beslissing op zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier, als hij in het kader van zijn studie voor langere tijd naar het buitenland moet reizen.
• voor meer dan één jaar: aan Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) als Nederlander worden behandeld.
Een vreemdeling die over een geldig reisdocument beschikt en daarbij over een afzonderlijk verblijfsdocument als bedoeld in bijlage 7 VV, of een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument, behoeft voor de terugkeer naar Nederland niet te beschikken over een terugkeervisum. De IND verleent in deze gevallen aan de vreemdeling enkel een terugkeervisum indien hij kan aantonen dit nodig te hebben voor de reis door of naar een land gelegen buiten het Schengengebied.
Het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling moet ten minste één maand langer geldig zijn dan de termijn waarbinnen de vreemdeling op grond van zijn terugkeervisum kan terugkeren.
De vreemdeling mag zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland vestigen.
D
Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND wijst de aanvraag niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend aan de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B8).
Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning van een vreemdeling:
• van wie de terugkeer in verband met een medische noodsituatie leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard; of
• die minderjarig is en op grond van een in het buitenland uitgesproken adoptie, door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands document voor grensoverschrijding, terwijl geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlands document voor grensoverschrijding.
• die een minderjarig kind is van en samen in Nederland verblijft met de houder van een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden, verband houdend met mensenhandel of eergerelateerd geweld of huiselijk geweld.
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:
• het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;
• stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;
• stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;
• asielgerelateerde gronden aanvoert;
• als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
• stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd, maar dit niet binnen een door de IND gestelde termijn met gegevens en bescheiden heeft onderbouwd;
• aangeeft dat de noodzakelijke medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie; of
• meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd. Tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.
E
Paragraaf B5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder g, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder b, Vb, verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 verleende verblijfsvergunning voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, of voor de duur van de arbeidsovereenkomst.
Op grond van artikel 3.58, derde lid, aanhef en onder b, Vb, verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 verleende verblijfsvergunning voor de duur van de werkzaamheden.
F
Paragraaf B7/3.2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND telt het zelfstandige en duurzaam verworven inkomen van de partner van de referent mee bij het beoordelen van het inkomen van de referent als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de referent en zijn partner zijn gehuwd of zijn een (geregistreerd) partnerschap aangegaan;
• de partner van de referent is een Nederlander of heeft rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of l, Vw; en
• de referent en de partner wonen samen.
Als de referent voldoet aan bovenstaande voorwaarden, dan beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende in de zin van artikel 3.22, eerste lid, Vb, als het gezamenlijke inkomen gelijk is aan het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.
De IND kan de referent op grond van zijn of haar eigen situatie vrijstellen van vereiste met betrekking tot middelen van bestaan op grond van artikel 3.22, tweede lid, Vb of de in B7/2.1.1 opgenomen gronden, ongeacht de omstandigheid dat deze in gezinsverband leeft met een (huwelijks)partner.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid van het kind niet af op grond van artikel 3.22, eerste lid, Vb omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• het minderjarige kind beoogt verblijf bij zijn juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij zijn (huwelijks)partner (de referent van de ouder); en
• door de referent van de ouder wordt zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan of deze is vrijgesteld van het vereiste met betrekking tot middelen van bestaan.
Dit geldt ook als de referent van het minderjarige kind inmiddels rechtmatig verblijf heeft, of Nederlander is.
G
Paragraaf B7/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WAO, WAZ of Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
• een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt;
• de meest recente herbeoordeling; en
• de meest recente uitkeringsspecificatie.
De IND beschouwt als de referent een uitkering op grond van de WIA of Wet Wajong ontvangt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is:
• een toekenningsbeschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt; en
• de meest recente herbeoordeling.
De IND beschouwt in het geval de referent geen uitkering op grond van de WIA, WAO, WAZ, Wet Wajong of Wajong ontvangt een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent blijvend niet in staat is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 Wwb te voldoen:
• toekenningsbesluiten op grond van de Wwb die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;
• correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en
• (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.
De IND beschouwt een huwelijksakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is gehuwd met de referent.
De IND beschouwt een akte van geregistreerd partnerschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de referent.
De IND beschouwt de relatieverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een relatie heeft met de referent.
De IND beschouwt de ingevulde partnervragenlijst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.
De IND beschouwt een ongehuwdverklaring uit het land van herkomst, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling in het land van herkomst niet is gehuwd.
De IND beschouwt een ongehuwdverklaring als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent niet is gehuwd.
De IND beschouwt als bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten:
• recente bescheiden van de politie, waaruit blijkt dat bij de politie aannemelijk is gemaakt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of
• een recente verklaring van de politie of het OM waaruit blijkt dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en
• recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende blijkt dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel van de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent.
De IND beschouwt een ‘Bijlage verklaring burgerlijke staat’ als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling die 15 jaar of ouder is feitelijk tot het gezin van de referent behoort.
De IND beschouwt andere bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie als bewijsmiddel waaruit de gezinsband tussen de vreemdeling en de referent moet blijken, als deze familierechtelijke relatie niet uit de geboorteakte blijkt.
De IND beschouwt bescheiden waaruit het rechtmatig gezag blijkt als bewijsmiddel van het rechtmatig gezag van de referent over de vreemdeling.
De IND beschouwt – in het geval van een achtergebleven ouder met rechtmatig gezag – als bewijsmiddel dat de achtergebleven ouder toestemming heeft gegeven voor de komst van het minderjarige kind naar Nederland:
• een door de achtergebleven ouder ondertekende toestemmingsverklaring; en
• een kopie van het geldig document voor grensoverschrijding van de achtergebleven ouder.
De IND beschouwt bescheiden met betrekking tot de familierechtelijke relatie, zoals een geboorteakte, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een familielid is van referent als bedoeld in artikel 3.24a Vb.
a. De vreemdeling is nog niet geadopteerd of de buitenlandse adoptiebeslissing moet nog worden erkend door de Nederlandse rechter. De vreemdeling zal ter adoptie worden opgenomen in het gezin van de referent
De IND beschouwt een beginseltoestemming van de Centrale autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel dat de referent:
• geschikt is bevonden om een buitenlands kind op te nemen ter adoptie; en
• gebruik mag maken van een vergunninghoudende bemiddelende instantie als bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.
De IND beschouwt een verklaring van de vergunninghoudende bemiddelende instantie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent gebruik heeft gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka.
Als geen gebruik is gemaakt van een vergunninghoudende bemiddelende instantie zoals bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka, dan beschouwt de IND een toestemmingsverklaring van de Centrale autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de referent toestemming heeft gekregen om zonder directe bemiddeling van een vergunninghoudende bemiddelende instantie een procedure tot opneming van een adoptiekind in het buitenland te starten.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de autoriteiten van het land van herkomst hebben ingestemd met de opneming van de vreemdeling door de referent ter adoptie.
De IND beschouwt een afstandsverklaring van de biologische ouders als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de biologische ouders afstand hebben gedaan van de vreemdeling.
De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat een adoptiebeslissing is erkend één van de volgende bescheiden:
• een verklaring van conformiteit op grond van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag (HAV), in geval van een Verdragsadoptie;
• een door de bevoegde instantie in het land van herkomst afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:108 BW van rechtswege wordt erkend);
• een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een uitspraak van de Nederlandse rechter (als de adoptiebeslissing op grond van artikel 10:109 BW door de Nederlandse rechter moet zijn erkend);
• een door de bevoegde instantie afgegeven buitenlandse adoptiebeslissing en een onherroepelijke uitspraak van de rechter (als de rechtsgeldigheid van de adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing moet zijn erkend, in de situatie dat de adoptiefouders die hun woon- en verblijfplaats in Nederland hebben, de procedure op grond van de Wobka niet hebben gevolgd); of
• een adoptie-uitspraak waaruit blijkt dat het kind in Nederland is geadopteerd.
b. Verblijf gedurende het afwachten van het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders als bedoeld in artikel 11 Wobka
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is opgenomen in het gezin van de aspirant-adoptiefouders in de periode dat de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, bescheiden waaruit het vorenstaande blijkt, bijvoorbeeld een afschrift uit de openbare registers uit het desbetreffende land.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van het kind en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de aspirant-adoptiefouders:
• een instemmingsverklaring van de ouders; of
• een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.
De IND beschouwt bescheiden zoals vliegtickets als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat het kind met de aspirant-adoptiefouders Nederland is ingereisd.
De IND beschouwt, bij het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, als bewijsmiddel waarmee de identiteit van het buitenlandse adoptiekind op een andere deugdelijke wijze kan worden aangetoond, bescheiden waaruit de identiteit van het kind blijkt, bijvoorbeeld een geboorteakte.
De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van zodanige omstandigheden dat de vreemdeling niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd als bewijsmiddel dat de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie blijkt als bewijsmiddel dat de referent een bloed- of aanverwant is van de vreemdeling in de zin dat hij een grootouder, broer, zuster, oom of tante van de vreemdeling is.
De IND beschouwt een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring, niet ouder dan zes maanden, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat de vreemdeling niet lijdt aan een gevaarlijke of besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger en – als het recht van het land van herkomst dit vereist – de autoriteiten in het land van herkomst hebben ingestemd met het verblijf van de vreemdeling in het gezin van de pleegouders:
• een instemmingsverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers; en
• een instemmingsverklaring van de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst.
De IND beschouwt een verklaring van de bevoegde autoriteiten (bij voorkeur) van het land van herkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de aspirant-pleegouders het gezag hebben over de vreemdeling.
De IND beschouwt bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en de referent blijkt als bewijsmiddel waaruit moet blijven dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
De IND beschouwt bescheiden waaruit blijkt dat invulling wordt gegeven aan het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referent als bewijsmiddel van de feitelijke invulling.
H
Paragraaf B8/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
1. er is sprake van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland én in het land van herkomst;
2. er is een reële dreiging die niet op korte termijn kan worden weggenomen;
3. de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld is voldoende ernstig; en
4. de vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als uit het deskundigenadvies van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld voor de Nederlandse politie (LEC EGG) blijkt dat sprake is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland. Het LEC EGG betrekt in haar advies in ieder geval de mogelijkheid om de dreiging af te wenden.
Naast dreiging in Nederland moet ook in het land van herkomst van het slachtoffer dreiging aanwezig zijn. Het slachtoffer moet in dit kader aannemelijk maken of:
• familieleden in het land van herkomst wonen;
• welke familieleden dat zijn; en
• waar deze familieleden woonachtig zijn.
De IND verstaat onder een voldoende ernstige uiting van eergerelateerd geweld in ieder geval:
• levensbedreigende delicten gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, waaronder ook wordt begrepen het aanzetten tot zelfmoord, waartegen het slachtoffer geen weerstand kan bieden;
• andere strafbare feiten, gericht tegen het slachtoffer of zijn kinderen, zoals verminking, mishandeling of wederrechtelijke vrijheidsberoving;
• verstoting, met als gevolg dat het slachtoffer zich niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst;
• kinderontvoering; of
• als het geweld leidt tot schrijnende omstandigheden, zoals gedwongen scheiding tussen ouder en kind of een gedwongen uithuwelijking.
De IND wijst de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning niet af wegens:
• het ontbreken van een geldige mvv, mits aan alle andere voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van eergerelateerd geweld is voldaan; en
• het ontbreken van middelen van bestaan.
De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb een verblijfsvergunning aan een slachtoffer van huiselijk geweld als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
1. er is sprake van (een reële dreiging van) huiselijk geweld;
2. het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de (huwelijks)relatie;
3. het huiselijk geweld heeft geen relatie met eer(wraak);
4. het slachtoffer kan zich niet onttrekken aan het huiselijk geweld door vestiging in het land van herkomst; en
5. het slachtoffer komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Hierbij is niet van belang wie tot verbreking van de (huwelijks)relatie heeft besloten.
Uitsluitend bij minderjarige slachtoffers is het in verband met de leeftijd niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken.
De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij zich niet aan het geweld kan onttrekken als hij zich zou vestigen in het land van herkomst. Naast geweld of dreiging van geweld in Nederland moet ook in het land van herkomst dreiging aanwezig zijn. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat van de kant van de familieleden die in het land van herkomst wonen, dreiging voor betrokkene uitgaat.
De IND wijst de aanvraag om verlening van de verblijfsvergunning niet af wegens:
• het ontbreken van een geldige mvv, mits aan alle andere voorwaarden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een slachtoffer van huiselijk geweld is voldaan; en
• het ontbreken van middelen van bestaan.
I
Paragraaf B8/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Voor zover indicaties van mensenhandel zich voordoen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland inreist zijn de bevoegdheden van de Districtscommandant KMar Schiphol gelijkgesteld met die van de Korpschef van Politie.
EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen rechten ontlenen aan de in deze paragraaf neergelegde bepalingen voor zover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht.
De IND onderscheidt drie verblijfsrechtelijke situaties met betrekking tot het tijdelijke verblijfsrecht van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel:
1. de bedenktijd voor slachtoffers van mensenhandel;
2. de verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel; en
3. de verblijfsvergunning voor getuige-aangevers van mensenhandel.
Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel wordt op grond van artikel 8, onder k Vw een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van een verdachte van mensenhandel, of dat zij hiervan afzien.
Reeds bij de geringste aanwijzing dat sprake is van mensenhandel, biedt de politie aan het vermoedelijke slachtoffer de bedenktijd aan.
Gedurende de bedenktijd schort de IND het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland op.
De periode van de bedenktijd is eenmalig en wordt niet verlengd.
De bedenktijd staat uitsluitend open voor vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven en:
• werkzaam zijn of zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr;
• nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie die strafbaar is gesteld in artikel 273f WvSr, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; of
• geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar, zo nodig in overleg met het OM, bepaalt of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden.
De bedenktijd staat niet open voor getuige-aangevers van mensenhandel.
De IND verleent de bedenktijd aan vreemdelingen die zich in vreemdelingenbewaring bevinden uitsluitend als het OM en de politie hiermee akkoord gaan.
Gedurende de periode van de bedenktijd moet het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks melden bij de regionale eenheid van de politie waar hij of zij administratief is ondergebracht.
De bedenktijd eindigt op het moment dat:
• de politie vaststelt dat het vermoedelijke slachtoffer tijdens de periode van de bedenktijd ‘met onbekende bestemming’ is vertrokken;
• het vermoedelijke slachtoffer gedurende de periode van de bedenktijd aangeeft af te zien van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte;
• het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend, of op andere wijze medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte; of
• het vermoedelijke slachtoffer een aanvraag voor een verblijfsvergunning (anders dan op grond van deze paragraaf) indient.
Als de bedenktijd eindigt, heft de IND de opschorting van het vertrek op.
De IND merkt de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) ambtshalve aan als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze door de politie is doorgestuurd naar de IND.
De IND wijst de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling:
• niet beschikt over zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;
• een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend; of
• niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
De IND beslist op een aanvraag van een vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel binnen een streeftermijn van 24 uur nadat de aanvraag door de politie aan de IND is verzonden.
In afwijking van het bovenstaande merkt de IND de kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel gedurende de asielprocedure (Model M55) niet ambtshalve aan als aanvraag als de vreemdeling er voor kiest de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wachten.
De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd uitsluitend ambtshalve:
• nadat is geconstateerd dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt afgewezen; of
• nadat is besloten dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt ingetrokken.
De IND toetst bij de ambtshalve beoordeling ex nunc.
De IND verleent de verblijfsvergunning niet ambtshalve als;
• de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn (nog) geen aangifte heeft gedaan noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek;
• geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan of waaraan de vreemdeling op andere wijze medewerking heeft verleend.
De IND kan aan een slachtoffer van mensenhandel op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder b, Vb een verblijfsvergunning verlenen, als het slachtoffer aantoont dat hij geen aangifte kan of wil doen of anderszins medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar in verband met:
• een ernstige bedreiging; en/of
• een medische of psychische beperking.
De IND wijst de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer dat niet kan of wil meewerken niet af als het slachtoffer:
• niet beschikt over zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;
• een gevaar vormt voor de openbare orde, waarbij sprake is van een inbreuk op de openbare orde die rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan of anderszins medewerking is verleend;
• niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of
• niet beschikt over een geldige mvv, mits aan de overige voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor slachtoffers die niet kunnen of willen meewerken is voldaan.
J
Paragraaf B8/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B8/4.3 en komt te luiden:
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de vreemdeling bij tot de autoriteiten van zijn land van herkomst heeft geprobeerd een geldig document voor grensoverschrijding te krijgen:
• een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land van herkomst waarin staat dat de vreemdeling niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend geldig document voor grensoverschrijding hoewel niet wordt getwijfeld aan de door de vreemdeling opgegeven identiteit en nationaliteit.
De IND beschouwt een schriftelijke verklaring van de IOM dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren omdat hij stelt niet te beschikken over reisbescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de IOM heeft gewend om zijn vertrek te bewerkstelligen.
De IND beschouwt uitsluitend een ambtsbericht van de DT&V, waarin wordt aangegeven dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, als bewijsmiddel dat de vreemdeling zich tot de DT&V heeft gewend en dat bemiddeling van de DT&V niet het gewenste resultaat heeft gehad.
De IND beschouwt een BMA-advies als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling om medische redenen niet kan reizen.
K
Paragraaf B8/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
L
Paragraaf B9/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/4 en komt te luiden:
De IND verleent, in aanvulling op artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder g, Vb, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:
• de aanvraag is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet; en
• de vreemdeling niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeeroptie.
M
Paragraaf B9/4 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/5 en komt te luiden:
De IND beoordeelt of Nederland het meest aangewezen land is, zoals bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder f, sub 2, Vb en betrekt daarbij in ieder geval één of meer van de volgende omstandigheden:
• de reden van de remigratie;
• de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst;
• de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding;
• de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring;
• de kennis van de Nederlandse taal;
• de aanwezigheid van familieleden in Nederland; en
• eerdere pogingen om terug te keren naar Nederland.
N
Paragraaf B9/5 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/6 en komt te luiden:
De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling:
a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de aanvraag;
b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;
c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én
d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.
De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op het moment van de beoordeling deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken.
De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B7. Het toetsmoment is het moment van de aanvraag.
Onder gezinsleden verstaat de IND:
• ouders;
• minderjarige broer(s)of zus(sen); of
• meerderjarige broer(s)of zus(sen) die nog onderdeel vormen van het gezin.
En als de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:
• de vreemdeling van achttien jaar of ouder die een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of
• het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.
De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend als een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.
Als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in B1/6.2.1 (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.
De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht als de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:
• sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, of Vreemdelingenpolitie (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en
• niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.
Als sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.
Als de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt ingevolge artikel 30, eerste lid onder d, Vw, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.
Als de gezinsband is verbroken, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor het betreffende gezinslid.
De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van de volgende contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geconstateerd worden:
a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;
b. de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning;
c. de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER;
d. de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden;
e. de vreemdeling heeft niet meegewerkt aan zijn vertrek, of
f. de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.
De IND verleent de verblijfsvergunning niet als de vreemdeling of van één van de gezinsleden een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval als:
• wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt, of
• bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.
Als bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.
Als een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.
Als de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.
Op grond van het bepaalde in artikel 31, tweede lid onder f, Vw moet de vreemdeling bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Als dat niet kan, dan moet hij consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit.
Wanneer de vreemdeling of een gezinslid zich na vergunningverlening in de GBA inschrijft met andere gegevens, dan trekt de IND de vergunning in.
De IND neemt aan dat de vreemdeling heeft meegewerkt aan zijn vertrek als hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:
1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;
2. de IOM en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling; en
3. de DT&V ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling.
De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.
De IND werpt aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie altijd tegen ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.
Uitsluitend in het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.
Als de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.
O
Paragraaf B9/6 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/7 en komt te luiden:
De IND verleent de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 3.50, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vb ook aan de vreemdeling die:
• in het jaar na zijn verblijfsaanvaarding in het kader van verblijf als familie- of gezinslid meerderjarig is geworden; of
• nog feitelijk bij zijn ouder(s) woont en van wie de gezinsband niet is verbroken en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vb.
P
Paragraaf B9/7Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/8 en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als:
1. gedurende vijf jaren geen grond is geweest voor intrekking van de verblijfsvergunning;
2. de vreemdeling het inburgeringsexamen heeft behaald of hiervan is vrijgesteld of ontheven; en
3. de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van de subcategorieën b, c en i.
In aanvulling op artikel 3.51, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb verleent de IND de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart een verblijfsvergunning als:
• het gezinslid onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag twee jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad bij de houder van de Europese blauwe kaart;
• het gezinslid twee jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning; en
• het gezinslid op het tijdstip waarop de aanvraag voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is ontvangen, of het besluit op deze aanvraag is genomen ten minste vijf jaar rechtmatig en onafgebroken verblijf heeft gehad op het grondgebied van een EU lidstaat.
De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven in de GBA of rechtmatig in Nederland verbleef.
De IND ontheft de vreemdeling op grond van artikel 3.80a, derde lid, Vb van het inburgeringsvereiste als deze aantoont vanwege zijn psychische of lichamelijke belemmering of verstandelijke handicap niet in staat te zijn om binnen vijf jaren het inburgeringsexamen te behalen.
Op grond van artikel 3.80a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als:
a. de vreemdeling met voldoende inzet minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus bij een instelling met het Blik op Werk Keurmerk en minimaal 4 keer niet is geslaagd voor onderdelen van het inburgeringsexamen; of
b. de vreemdeling met voldoende inzet minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een instelling met het Blik op Werk Keurmerk en de vreemdeling aangetoond heeft met een door DUO afgenomen toets naar het leervermogen dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of
c. de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.
Vanaf 1 juli 2013 zal DUO advies geven of iemand voldoet aan de criteria genoemd onder a en b (naar aanleiding van de zogenaamde inspanningstoets). De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van de door de vreemdeling overgelegd advies van DUO. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet deze inspanningstoets zelf aanvragen bij DUO. Voor het aanmeldformulier en meer informatie over deze procedure raadpleeg de website van DUO www.inburgeren.nl .
In het kader van de overgangsregeling per 1 juli 2013 past de IND ook de hardheidsclausule toe als de vreemdeling ondanks aantoonbaar geleverde inspanning de vreemdeling redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen.
Hiervan is sprake als:
• de vreemdeling niet gealfabetiseerd is in zijn eigen taal en de Nederlandse taal;
• van de vreemdeling gezien zijn leeftijd en overige omstandigheden, niet kan worden verwacht dat hij Nederlands leert lezen en schrijven binnen een periode van vijf jaar; en
• de vreemdeling de toets gesproken Nederlands (TGN) op A2 niveau heeft behaald.
De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van een door de vreemdeling overgelegde verklaring met een advies (naar aanleiding van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek) van het ROC Amsterdam. Vanaf 1 juli 2013 wordt dit haalbaarheidsonderzoek niet meer door het ROC Amsterdam gedaan. Alle adviezen van aanvragen voor een haalbaarheidsonderzoek ingediend vóór 1 juli 2013 worden meegenomen in de besluitvorming. Op de dag van de indiening van de aanvraag mag dit advies niet ouder zijn dan vijf jaar.
De IND neemt het ROC-advies niet over als:
• de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenstrijd zijn met het advies; of
• op een andere manier dan uit een vreemdelingrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.
De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen op grond van artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling stelt:
• geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening te hebben gekregen;
• geen inburgeringsvoorziening opgelegd te hebben gekregen;
• geen aanbod tot een taalkennisvoorziening te hebben gekregen;
• geen taalkennisvoorziening opgelegd heeft gekregen; of
• nooit te hebben geweten het inburgeringsexamen te moeten behalen.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend als de vreemdeling naast de in B9/7.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling is een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie aangegaan met een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft; en
• de (huwelijks)relatie bestaat vijf jaren (of heeft vijf jaren bestaan) en de vreemdeling heeft ten minste vijf jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning gehad.
Op grond van artikel 3.51, achtste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de vreemdeling op wie artikel 13 Besluit 1/80 van toepassing is als:
• aan hem de in artikel 3.31b Vb bedoelde vergunning is verleend (zie B11) en hij uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur van die verblijfsvergunning verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb verwerft; of
• hij drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht, en is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning alleen als de vreemdeling naast in B9/7.1 genoemde voorwaarden ook voldoet aan de voorwaarde dat hij vijf jaren in het kader van verruimde gezinshereniging een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een referent die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft.
De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, Vb af als de vreemdeling verblijf heeft gekregen op grond van het beleid voor gezinshereniging van een alleenstaande vreemdeling van 65 jaar of ouder met zijn kind.
Op grond van artikel 3.51, derde lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ alleen aan de vreemdeling die aan de volgende voorwaarden voldoet:
• de hoofdpersoon bij wie verblijf is verleend, is op grond van artikel 3.51, lid 1, onderdeel a, ten tweede, of artikel 3.51, lid 1, onderdeel b, Vb, in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ na:
a. drie jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’; of
b. twee jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is direct nadat zijn uitzetting uit Nederland op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege was gebleven; en
• de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan alle voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;
• de vreemdeling voldoet, op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ indient, aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;
• de vreemdeling dient tegelijkertijd met, of op een latere datum dan de hoofdpersoon een aanvraag in voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’; en
• de vreemdeling voldoet aan de algemene verblijfsvoorwaarden genoemd in artikel 16 Vw. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).
Q
Paragraaf B9/8 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/9 en komt te luiden:
De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.51, eerste lid, onderdeel a, ten tweede, en artikel 3.51, eerste lid, onderdeel b, Vb, uitsluitend als de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. de vreemdeling is ten minste drie jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; of
b. de vreemdeling is direct nadat zijn uitzetting op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege is gebleven, ten minste twee jaar direct voorafgaand aan de aanvraag houder geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; en
c. de medische behandeling is voor ten minste nog één jaar noodzakelijk; en
d. de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met medische behandeling; en
e. de vreemdeling voldoet op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden indient, nog steeds aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
R
Paragraaf B9/9 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/10 en komt te luiden:
Een vreemdeling kan een aanvraag indienen om een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51 eerste lid, aanhef en onder h, Vb als hij:
• ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van (dreigend) eergerelateerd geweld (zie B8/2);
• ten minste 1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van (een reële dreiging van) huiselijk geweld (zie B8/2);
• ten minste1 jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel die geen aangifte kan of wil doen of op een andere manier medewerking kan of wil verlenen aan de strafrechtelijke opsporing en vervolging van de mensenhandelaar (zie B8/3).
In bovengenoemde gevallen verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als de vreemdeling aantoont dat de dreiging op grond waarvan de verblijfsvergunning is verleend voortduurt.
In geval van de slachtoffers van mensenhandel verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als uit de recente medische informatie blijkt dat een fysieke of psychische aandoening het slachtoffer in de weg staat om medewerking te verlenen aan het strafproces.
Is van een voortduring van (de dreiging van) het geweld of van een medische of psychische beperking, waardoor het slachtoffer geen medewerking kan verlenen aan het strafproces, geen sprake meer, dan verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard.
De IND wijst de aanvraag voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af als de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning als:
• de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die hiervoor zijn beschreven (paragrafen 2 tot en met 8); en
• de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen.
De IND neemt aan dat bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval gelegen kunnen zijn in:
a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;
b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;
c. de omstandigheid dat in het land van herkomst geen naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;
d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen;
e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie; of
f. de banden met Nederland.
De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten.
De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:
• er sprake is van gedwongen uithuwelijking in het land van herkomst; of
• de eigen familie in het land van herkomst de vrouw heeft verstoten; of
• de vrouw naar het recht van het land van herkomst niet de mogelijkheid heeft te scheiden.
De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
Bij een minderjarige vreemdeling is het in verband met de leeftijd van de vreemdeling niet noodzakelijk dat de gezinsband met de referent is verbroken.
Ad d en f.
De IND kent aan deze factoren zwaar gewicht toe als:
• sprake is van in Nederland geboren kinderen, of kinderen met (ook) de Nederlandse nationaliteit; en
• aannemelijk wordt gemaakt dat deze kinderen niet eenvoudig op te lossen problemen ondervinden bij toegang tot een schoolopleiding in het land van herkomst.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als de vreemdeling aangifte heeft gedaan als slachtoffer van mensenhandel of op andere wijze medewerking heeft verleend aan de opsporing en vervolging daarvan en voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
1. de strafzaak heeft uiteindelijk geleid tot een onherroepelijke veroordeling;
2. de strafzaak heeft uiteindelijk niet geleid tot een veroordeling, maar het slachtoffer verblijft op het moment van de rechterlijke uitspraak al drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid over mensenhandel in Nederland; of
3. er loopt een strafzaak en het slachtoffer verblijft drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake mensenhandel in Nederland.
Een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven is voldoende, als mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning als:
• de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de gronden die onder 1 tot en met 3 zijn beschreven; en
• de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:
• risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning als:
• de vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
De IND betrekt in elk geval de volgende factoren bij de beoordeling of van de vreemdeling kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat:
• risico van represailles ten opzichte van de vreemdeling en zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden. Als de aangifte door de vreemdeling heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte moet bij de beoordeling van het risico voor represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht moet worden toegekend aan de veroordeling;
• risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie; en
• de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst.
S
Paragraaf B9/10 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/11 en komt te luiden:
Volgens de jurisprudentie van het EHRM wordt het begrip privéleven gevormd door de volgende elementen:
• het recht op identiteit;
• het recht op persoonlijke ontwikkeling;
• het recht om relaties aan te gaan met andere mensen en te ontwikkelen met andere mensen en de buitenwereld;
• elementen als vereenzelviging met een bepaald geslacht, naam, seksuele oriëntatie en seksueel leven; en
• geestelijke stabiliteit.
De IND betrekt bij de beoordeling van een beroep op het uitoefenen van privéleven op grond van artikel 8 EVRM in ieder geval:
• de vraag of aan de vreemdeling in Nederland verblijf is toegestaan op grond van een verblijfsvergunning;
• de verblijfsduur in Nederland; en
• het totaal van de in het gastland aangegane sociale banden en de intensiteit daarvan.
De IND neemt inmenging in het privéleven aan, als de vreemdeling:
• een inreisverbod is opgelegd;
• met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst is verklaard; of
• in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning.
Om te kunnen bepalen of weigering van (voortzetting van) het verblijf van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM, neemt de IND alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw en brengt deze tot uitdrukking in een belangenafweging. Welke belangen de IND bij de belangenafweging betrekt, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus verschilt. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de IND een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe.
De IND bepaalt de uitgangspositie van de belangenafweging mede door de omstandigheid of sprake is van inmenging. Bij de weigering van voortgezet verblijf is de uitgangspositie van de vreemdeling sterker dan bij eerste toelating van de vreemdeling tot het Nederlandse grondgebied. De omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf betrekt de IND ten nadele van de vreemdeling bij deze belangenafweging.
Dit laat onverlet dat ook als geen sprake is van inmenging de IND een belangenafweging maakt tussen de belangen van de Staat en die van de vreemdeling.
T
Paragraaf B9/11 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/12 en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
U
Paragraaf B9/12 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/13 en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.59, vijfde lid, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor de duur van vijf jaar.
De IND trekt de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ niet in en wijst de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning niet af als de vreemdeling niet langer voldoet aan de beperking waaronder de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend. Onder de oorspronkelijke verblijfsvergunning verstaat de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die voorafging aan de verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
De IND merkt de aanvraag van de afhankelijke gezinsleden van oud-Nederlanders om opnieuw te worden toegelaten tot Nederland aan als een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als:
• de aanvraag tegelijk met de aanvraag van de oud-Nederlander is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie van de oud-Nederlander is beëindigd; en
• de afhankelijke gezinsleden voorafgaand aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.
Dit geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.
Als de IND verblijfsrecht van de oud-Nederlander niet beëindigt, dan beëindigt de IND evenmin het verblijfsrecht van de afhankelijke gezinsleden als de afhankelijke gezinsleden niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan en niet samenwonen met de oud- Nederlander.
V
Paragraaf B9/13 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt vernummerd tot B9/14 en komt te luiden:
De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste.
De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen één van onderstaande bescheiden:
• een diploma of getuigschrift van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen als de vreemdeling onderwijs heeft gevolgd in de Nederlandse taal en in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van een hiergenoemde opleiding;
• een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II als de aanvrager het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, heeft afgelegd;
• een Belgisch diploma of getuigschrift, behaald in Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;
• een Surinaams diploma, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;
• een diploma, certificaat of ander document afkomstig uit Aruba, Curaçao, of Sint-Maarten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;
• een diploma, certificaat of ander document, van de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius of Saba behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;
• een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;
• een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende zes onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;
• een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• een certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering, wanneer het inburgeringstraject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit moet blijken dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald en niveau NT2-1 voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’;
• een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;
• een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat de vreemdeling de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;
• een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de Wet Inburgering achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet Inburgering met goed gevolg is afgelegd;
• een bewijs waaruit moet blijken dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals deze geldig was op 1 april 2003 is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;
• een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
• een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).
Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.
De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de medische ontheffing:
• een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de arts is aangewezen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
• een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden).
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling ondanks geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen af te leggen:
• een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of
• een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en
• de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).
De IND beschouwt een geboorteakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling geboren is in Nederland.
De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling niet woont in het land waarvan hij onderdaan is.
De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.
De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.
De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
De IND beschouwt een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bewijs dat de aanvraag binnen twee jaar na intrekking van het Nederlanderschap is ingediend.
De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding dat door Nederland wordt erkend als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling meerderjarig is.
De IND beschouwt een verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren.
De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.
De IND beschouwt een uittreksel uit de GBA waarin de datum is opgenomen waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen twee jaar nadat door de vreemdeling afstand is gedaan van het Nederlanderschap.
De IND beschouwt een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum van de vreemdeling is vermeld, als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend binnen één jaar na remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet.
De IND beschouwt een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling minderjarig is.
De IND beschouwt een afschrift van de overlijdensakte als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de huwelijks- of (geregistreerd) partner, ouder, adoptie- of pleegouder van de vreemdeling is overleden.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de medische behandeling van de vreemdeling voor ten minste één jaar noodzakelijk is:
• een door de medische behandelaars van de vreemdeling volledig ingevulde en ondertekende Bijlage bewijs omtrent medische situatie vreemdeling, die niet ouder is dan zes weken; en
• een door de vreemdeling zelf volledig ingevulde en ondertekende Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens die niet ouder is dan zes maanden.
De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:
• recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; of
• een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld; en
• recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
De IND beschouwt een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling.
De IND beschouwt een verklaring van de politie of het OM als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de strafzaak, op basis waarvan de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gehad in het kader van het beleid op het gebied van mensenhandel, nog loopt.
De IND beschouwt een verklaring van de politie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat van de vreemdeling nog steeds niet verwacht kan worden medewerking te verlenen aan het strafproces, omdat de ernstige bedreigingen in Nederland door de mensenhandelaar voortduren.
De IND beschouwt medische informatie als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er nog steeds sprake is van een fysieke of psychische aandoening die aan het verlenen van medewerking aan het strafproces in de weg staat. De medische informatie moet afkomstig zijn van een behandelaar die in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven.
W
Paragraaf B9/3 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:
De IND verleent op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ als:
• de vreemdeling drie jaar rechtmatig verblijf heeft gehad onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, Vb;
• de vreemdeling op het moment van de indiening van de aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, en
• er geen overige gronden voor weigering zijn.
X
Paragraaf B10/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In aanvulling op artikel 8.7 Vb geldt dat richtlijn 2004/38/EG niet van toepassing is op Nederlanders die ook de nationaliteit van een andere lidstaat hebben, die het recht van vrij verkeer nooit hebben uitgeoefend en die altijd hier te lande hebben verbleven.
Een familielid van een burger van de Unie verliest niet de rechten, die al aan het EU-recht werden ontleend als de burger van de Unie naturaliseert tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).
In aanvulling op artikel 8.7, tweede lid, Vb stelt de IND adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.
Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een burger van de Unie, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzocht om hereniging met de burger van de Unie, in het land van herkomst of het land vanwaar het familielid kwam (d.w.z. niet in Nederland) gezien zijn financiële en sociale toestand materiële steun nodig had om in zijn basisbehoeften te kunnen voorzien.
In aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb neemt de IND aan dat een duurzame relatie bestaat als de burger van de Unie en de ongehuwde partner:
• voorafgaand aan het moment van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht of het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden en gedurende die termijn feitelijk samenwoonden; of
• gezamenlijk een kind hebben.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een burger van de Unie als werknemer of zelfstandige als deze reële en daadwerkelijke arbeid verricht. Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
• de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm; of
• de burger van de Unie ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.
Familieleden van een burger van de Unie die op grond van het EU-recht verblijven in een aan Nederland grenzende lidstaat, mogen in Nederland alleen arbeid verrichten als de werkgever beschikt over een geldige TWV, tenzij de Wav anders bepaalt.
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:
• speciaal beroep;
• vak;
• betrekking; of
• bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.
In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb beschouwt de IND de burger van de Unie in ieder geval niet als onvrijwillig werkloos als de burger van de Unie:
• door hem verwijtbare gedragingen is ontslagen;
• ontslag op staande voet niet aanvecht;
• zelf ontslag heeft genomen;
• zich niet bij UWV WERKbedrijf als werkzoekende heeft ingeschreven; of
• meer dan een keer heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.
De IND wijst de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht van een familielid af als blijkt dat de vreemdeling als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, Vb op het moment van het indienen van de aanvraag geen reële en daadwerkelijke arbeid meer verricht of voor zichzelf en zijn familieleden niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een burger van de Unie onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (VV bijlage 7g) met de aantekening dat het familielid mag werken.
De IND verstrekt deze sticker niet als:
• de familierechtelijke relatie met de burger van de Unie niet is aangetoond;
• indicaties aanwezig zijn van een schijnrelatie of schijnhuwelijk; of
• niet deugdelijk is bewezen dat sprake is van een duurzame relatie.
De IND stelt een Roemeen, Bulgaar of Kroaat in het bezit van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als:
• de Roemeen, Bulgaar of Kroaat ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’;
• aan de werkgever van de Roemeen, Bulgaar of Kroaat een TWV is verleend met een onafgebroken geldigheidsduur van ten minste twaalf maanden en gedurende de geldigheidsduur van de TWV ten minste twaalf maanden onafgebroken reële en daadwerkelijke arbeid is verricht bij die werkgever; of
• de Roemeen, Bulgaar of Kroaat ten minste twaalf maanden onafgebroken heeft beschikt over een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’.
In alle overige gevallen wordt de Roemeen, Bulgaar of Kroaat door de IND in het bezit gesteld van een verblijfsdocument met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' of in geval dat werkzaamheden worden verricht in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening: 'TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
De IND telt bij de beoordeling of de Roemeen, Bulgaar of Kroaat volledige toegang heeft tot de arbeidsmarkt de geldigheidsduur van TWV’s die zijn verleend voor de duur van minder dan twaalf maanden bij elkaar op, op voorwaarde dat sprake is van een aaneengesloten periode.
In aanvulling op artikel 8.13, vierde lid, Vb verstrekt de IND aan een familielid dat wil verblijven bij een Roemeen, Bulgaar of Kroaat onmiddellijk na indiening van de aanvraag voor toetsing aan het EU-recht de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’ (VV bijlage 7g) met dezelfde aantekening als de Roemeen, Bulgaar of Kroaat.
Y
Paragraaf B10/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als:
• de burger van de Unie of diens familielid onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf; of
• het familielid met een Nederlander in een andere lidstaat verblijft of heeft verbleven en dit verblijf in de andere lidstaat niet reëel en daadwerkelijk is geweest; of
• sprake is van rechtsmisbruik.
Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling tevens als sprake is van kunstmatig gedrag dat als enig doel heeft het door het EU-recht gewaarborgde recht van vrij verkeer en verblijf te krijgen en dat, hoewel het formeel voldoet aan de voorwaarden die het EU-recht stelt, in strijd is met het doel van het EU-recht.
De IND beschouwt in ieder geval het verkrijgen van verblijfsrecht op grond van richtlijn 2004/38/EG met het enkele doel om inbreuk te maken op de nationale wet- en regelgeving als strijdig met het EU-recht.
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.
Op grond van artikel 8.23, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als de in artikel 8.23, eerste lid, Vb genoemde gevallen zich voordoen.
Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het verblijf bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie of diens familielid:
• in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb of de eerste twee jaar van dat verblijf gedurende ten minste 8 nachten in totaal een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf);
• in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb of in het derde jaar van dat verblijf gedurende ten minste 16 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf); Een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang die tezamen in financiële zin vergelijkbaar is met een beroep op bovengenoemde uitkering of een beroep op 16 of meer nachten in de maatschappelijke opvang wordt evenens als regel een onredelijke last geacht;
• in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb of in het vierde jaar van dat verblijf gedurende ten minste 32 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf). Een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang die tezamen in financiële zin vergelijkbaar is met een beroep op bovengenoemde uitkering of een beroep op 32 of meer nachten in de maatschappelijke opvang wordt evenens als regel een onredelijke last geacht;
• in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb of in het vijfde jaar van dat verblijf gedurende ten minste 64 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf). Een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang die tezamen in financiële zin vergelijkbaar is met een beroep op bovengenoemde uitkering of een beroep op 64 of meer nachten in de maatschappelijke opvang wordt evenens als regel een onredelijke last geacht;
• in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb of in achtereenvolgende jaren van verblijf meermalen gedurende ten minste 8 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf) of een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang doet; of
• binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb.
De IND betrekt in ieder geval de volgende persoonlijke omstandigheden bij de belangenafweging:
• de reden waarom de burger van de Unie niet in staat is in zijn levensonderhoud en dat van zijn familieleden te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;
• de banden die de burger van de Unie nog heeft met zijn land van herkomst;
• de gezinssituatie;
• de medische situatie (gezondheidstoestand);
• leeftijd;
• overige beroepen op (sociale) voorzieningen;
• de mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;
• de mate van integratie in Nederland van de burger van de Unie en zijn familieleden;
• nabije toekomstverwachting of burger van de Unie nog bijstand nodig zal hebben.
Het is aan de betrokken burger van de Unie om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.
Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Wwb heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de burger van de Unie of diens familielid:
• slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder h; of
• slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel (zie paragraaf B8/3).
De IND beëindigt het verblijfsrecht van een burger van de Unie niet wegens een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Wwb als:
• de burger van de Unie de verzorgende ouder is van een minderjarig kind dat is toegelaten tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel of de beroepsopleiding en gebruik maakt van het recht op onderwijs; en
• de burger van de Unie hier te lande als werknemer arbeid verricht of heeft verricht.
Het verblijfsrecht van de burger van de Unie die de verzorgende ouder is van een minderjarig kind, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.
De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Wwb een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de burger van de Unie of diens familielid een uitkering Wwb krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.
In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:
• in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de burger van de Unie of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en
• het verblijfsrecht van de burger van de Unie of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de burger van de Unie of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.
Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf geldt het volgende:
• de burger van de Unie of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;
• nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd, moet de burger van de Unie of diens familielid Nederland binnen vier weken uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;
• het instellen van bezwaar heeft opschortende werking tenzij artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en
• het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.
De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan vier weken in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:
• het persoonlijk gedrag van de burger van de Unie of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of
• sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.
Z
Paragraaf B12/2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.96a, vierde lid, Vb past de IND in ieder geval de hardheidsclausule toe als de vreemdeling ondanks aantoonbaar geleverde inspanning redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen te behalen.
In dit verband wordt verwezen naar paragraaf B9/8.1, ad 2 Vc.
De IND maakt in ieder geval geen gebruik van de in artikel 3.96a, vierde lid, Vb gegeven bevoegdheid als de vreemdeling stelt dat hij:
• geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;
• geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;
• geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;
• geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of
• nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.
AA
Paragraaf B12/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beschouwt de beschikking van de SVB als bewijsmiddel van de vertrekdatum en het recht op basisvoorzieningen of toekenning van de remigratievoorziening.
De IND beschouwt als bewijsmiddel dat de ex-geprivilegieerde tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:
• een verklaring van het Ministerie van BuZa waaruit blijkt dat de vreemdeling op het moment van de aanvraag tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland heeft gehad op basis van een geprivilegieerde status; of
• het door het Ministerie van BuZa afgegeven verblijfsdocument.
De IND beschouwt een verklaring van het Ministerie van BuZa als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling gedurende tien jaren aaneengesloten in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid op grond van een geprivilegieerde status.
De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit een familierechtelijke relatie moet blijken:
• een huwelijksakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid de echtgeno(o)t(e) is van de ex-geprivilegieerde;
• een geboorteakte in het geval dat het afhankelijke gezinslid het kind is van de ex-geprivilegieerde; of
• bescheiden met betrekking tot het partnerschap in het geval dat het afhankelijke gezinslid de partner is van de ex-geprivilegieerde.
Als het afhankelijke gezinslid van de ex-geprivilegieerde niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan beschouwt de IND een verklaring van de ex-geprivilegieerde waaruit blijkt dat het afhankelijke gezinslid kan beschikken over het inkomen als bewijsmiddel dat het afhankelijke gezinslid zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
AB
Paragraaf C7/21.8 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc.
Daarbij geldt voor Rusland in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 26 september 2013
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.
Dit wijzigingsbesluit ziet op het herstellen van een aantal omissies. Spoedshalve wordt daarom niet gewacht met publicatie tot het eerstvolgende vaste verandermoment. Tevens ziet het wijzigingsbesluit op enkele (kleine) beleidswijzigingen, die bij het betreffende onderdeel worden toegelicht.
De inhoudsopgave van deel B/B8 Humanitair tijdelijk is aangepast in verband met de toevoeging van een nieuwe paragraaf B8/4.2 en de hieruit voortvloeiende vernummering van de paragraaf volgend op B8/4.2.
De inhoudsopgave van deel B/B9 Humanitair niet-tijdelijk is aangepast in verband met de toevoeging van een nieuwe paragraaf B9/3 en de hieruit voortvloeiende vernummering van de paragrafen volgend op B9/3.
Deze wijzigingen betreffen geen inhoudelijke wijzigingen, maar herstellen een aantal tekstuele omissies. Abusievelijk is bij de vorige aanpassing van de Vreemdelingencirculaire tekst weggevallen of verkeerd geplaatst.
Deze wijziging betreft het opnemen van een mvv-vrijstelling voor een categorie vreemdelingen welke vrijstelling abusievelijk bij de vorige aanpassing van de Vreemdelingencirculaire was weggevallen.
De formulering van de vrijstellingsgrond is beperkt, anders dan voorheen, tot kinderen die reeds in Nederland verblijven. Dit is echter in overeenstemming met de ratio van de beleidregel en de bestendige uitvoeringspraktijk. Met deze aanpassing wordt geen beleidswijziging beoogd.
Met deze wijziging wordt een onjuiste verwijzing hersteld. Daarnaast wordt tot uiting gebracht dat de verblijfsvergunning ook wordt verleend voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet. Dat betreft in dit geval een Ziektewetuitkering of een Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering).
De rol die de politie speelt bij de verlening van de bedenktijd is bij het herschrijven van de Vreemdelingencirculaire weggelaten aangezien het geen beleidsregel van de IND betreft. De regel dat de politie de bedenktijd aanbiedt als er een geringste aanwijzing is dat sprake is van mensenhandel, staat nu echter nergens meer in openbare regelgeving vermeld nu ook de Aanwijziging Mensenhandel van het Openbaar Ministerie op dezelfde wijze als de Vreemdelingencirculaire is geminimaliseerd. Er wordt in onderhavig Wijzigingsbesluit voor gekozen om de verantwoordelijkheid van de politie bij het verlenen van de bedenktijd toch in de Vreemdelingencirculaire te vermelden. Bovendien is opgenomen dat de IND de instantie is die tijdens de bedenktijd het vertrek uit Nederland van de vreemdeling opschort.
Dit betreffen hernummeringen.
Deze wijziging betreft het opnemen van de geldigheidsduur van het advies van het Regionaal Opleidingscentrum van Amsterdam (naar aanleiding het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek) dat met ingang van 1 juli 2013 is vervangen door het advies van de Dienst Uitvoering Onderwijs (naar aanleiding van de zogenaamde inspanningstoets). De wijziging houdt in dat adviezen van het Regionaal Opleidingscentrum van Amsterdam nog tot vijf jaar na de afgifte ervan bij het indienen van een verblijfsaanvraag kunnen worden overgelegd. Deze termijn sluit aan bij de termijn die heeft gegolden voor het haalbaarheidsonderzoek. Dat onderzoek heeft betrekking gehad op de vraag of het voor betrokkene ondanks extra leerinspanningen in redelijkheid mogelijk was om nog binnen vijf jaar met kans op succes het inburgeringsexamen af te leggen. Op de vreemdeling die een advies van het Regionaal Opleidingscentrum van Amsterdam of van de Dienst Uitvoering Onderwijs overlegt dat inhoudt dat ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen van hem niet verwacht kan worden dat hij het inburgeringsexamen behaalt, is de verplichting tot het afleggen van het inburgeringsexamen niet van toepassing.
Deze wijziging betreft de toegang tot de arbeidsmarkt van Kroaten, in verband met de toetreding van Kroatië tot de EU per 1 juli 2013.
In verband met een vernummering van paragraaf B9/7.1 tot B9/8.1 is de verwijzing naar deze paragraaf aangepast.
In verband met een vernummering van paragraaf B9/12.1 tot B9/13.1 is de verwijzing naar deze paragraaf aangepast.
Deze wijziging betreft het schrappen van een abusievelijk opgenomen alinea.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-27834.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.