Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 september 2013, 2013-0000129397, tot wijziging van de Regeling Wfsv in verband met wijzigingen in de premievaststelling werknemersverzekeringen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 34, tweede lid, 41, eerste lid, en 95, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en de artikelen 2.2, achtste lid, 2.3, eerste lid, 2.6, achtste lid, en 2.10, derde lid, van het Besluit Wfsv;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling Wfsv wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 3, afdeling 2, vervalt paragraaf 1, onder vernummering van de paragrafen 2 tot en met 5 tot 1 tot en met 4.

B

De artikelen 3.5 en 3.7 vervallen.

C

Artikel 3.6 komt te luiden:

Artikel 3.6 Sectoronderdelen in de sector uitzendbedrijven

De sector uitzendbedrijven wordt ingedeeld in de volgende sectoronderdelen, bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Wfsv:

D

Artikel 3.9 komt te luiden:

Artikel 3.9 Maximum gedifferentieerde premie Werkhervattingskas sector uitzendbedrijven

  • 1. Voor de sector uitzendbedrijven wordt voor de premiecomponent voor de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 2.6, vierde of vijfde lid, van het Besluit Wfsv, een maximum vastgesteld, dat vier maal het voor die lasten in die sector met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit Wfsv vastgestelde percentage bedraagt.

  • 2. Voor de sector uitzendbedrijven wordt voor de premiecomponent voor de ZW-lasten van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 2.6, vierde of vijfde lid, van het Besluit Wfsv een maximum vastgesteld, dat 1,75 maal het voor die lasten in die sector met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit Wfsv vastgestelde percentage bedraagt.

E

In artikel 3.11, eerste en derde lid, wordt ‘ziekengeldlasten en WGA-lasten vangnetters’ vervangen door: ‘overige ziekengeld- en WGA-lasten en WGA-staartlasten’.

F

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het UWV kan, gehoord de sectorfondsen, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit Wfsv, in afwijking van het eerste lid, het op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit Wfsv vastgestelde deel van het sectorpremiepercentage ter dekking van de werkloosheidslasten voor de werknemer op wie artikel 2.3, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Wfsv van toepassing is, ten hoogste vaststellen op 12,5 procent.

2. Het derde lid vervalt.

G

In Hoofdstuk 3, Afdeling 2, komt paragraaf 4 (nieuw) als volgt te luiden:

§ 4. Bepaling sectoren voor sectorale premiepercentages

Artikel 3.14 Bepaling sectorale premiepercentages

De sectorale premiecomponent voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen van de sectorale premiepercentages bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit Wfsv, voor de sectoren 26 en 27, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, is gelijk aan het gemiddelde van deze premiecomponent van de sectorale premiepercentages voor de sectoren 25 tot en met 32.

H

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘2.14, eerste lid, van het Besluit Wfsv’ vervangen door: artikel 2.6, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit Wfsv, waarbij de premiecomponent ZW-lasten niet in aanmerking wordt genomen.

2. In het vierde lid wordt ‘artikel 41, eerste lid’ vervangen door: artikel 41, eerste lid, van de Wfsv.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Tot 1 januari 2016 wordt voor de toepassing van het derde lid, tweede zin, alleen de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen in aanmerking genomen.

I

In hoofdstuk 3, afdeling 4, wordt na artikel 3.17, een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 3.18 Verhaal gedifferentieerde premie Werkhervattingskas

De werkgever kan de met betrekking tot een werknemer door hem verschuldigde premie Werkhervattingskas die betrekking heeft op de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen of WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel g, onderscheidenlijk h, van het Besluit Wfsv, tot ten hoogste de helft verhalen op de werknemer.

J

Artikel 5.12, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In artikel 5.14 wordt verstaan onder:

    a. de verzekerde loonsom:

    het totaalbedrag van het loon, bedoeld in artikel 26 van de Wfsv, waarover het UWV in een kalenderjaar de premies ten gunste van een sectorfonds ontvangt, met uitzondering van het loon, waarop artikel 28, tweede lid, van de Wfsv van toepassing is;

    b. werkloosheidslasten:

    hetgeen op grond van artikel 104, eerste lid, van de Wfsv ten laste van een sectorfonds komt en hetgeen op grond van artikel 104, vierde lid, van de Wfsv ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds komt;

    c. de drempelwaarde:

    0,4 procentpunt.

K

Artikel 5.14 komt te luiden:

Artikel 5.14. De reserves voor de sectorfondsen

  • 1. Het UWV wijst, met inachtneming van het tweede lid, de sectorfondsen aan waarvoor een reserve voor de werkloosheidslasten wordt gevormd en in standgehouden.

  • 2. Een reserve voor de werkloosheidslasten wordt niet gevormd en in standgehouden als niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, onder toepassing van artikel 5.12, tweede en derde lid.

  • 3. Artikel 5.13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de omvang van de reserve voor de werkloosheidslasten, onder toepassing van artikel 5.12, tweede en derde lid.

  • 4. Bij de toepassing van het tweede lid wordt de wijziging van het lastenpercentage van de werkloosheidslasten in 1996 op nihil gesteld en worden de lastenpercentages in 1998 herberekend met een correctiefactor die door het UWV per sector is vastgesteld.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 september 2013

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

TOELICHTING

Algemeen

In deze wijzigingsregeling worden enige bepalingen in de Regeling Wfsv gewijzigd. Het gaat om technische wijzigingen doorgevoerd in verband met de inwerkingtreding van onderdelen van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters per 1 januari 2014 en wijzigingen van het Besluit Wfsv per 1 januari 2014 als gevolg van het Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494).

Daarnaast worden in verband met deze inwerkingtreding enkele nadere bepalingen opgenomen in verband met de gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas voor de sector uitzendbedrijven. Tot slot wordt een keuzemogelijkheid geïntroduceerd aan de vijf sectoren met premiegroepen om het WW-deel van de sectorpremie te maximeren op 12,5%.

Onderdeelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 3.4b vervallen)

Paragraaf 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 is vervallen. In deze paragraaf was artikel 3.4b opgenomen. Aangezien paragraaf 1 is vervallen worden de overige paragrafen in deze afdeling vernummerd.

In dit artikel was geregeld dat de loonsom van de eigenrisicodragers voor de ziekengeldlasten en de WGA-lasten vangnetters bij de vaststelling van het opslagpercentage op het sectorpremiepercentage, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van het Besluit Wfsv, buiten beschouwing blijft. Echter per 1 januari 2014 komen de ziekengeldlasten en WGA-lasten niet meer ten laste van de sectorfondsen (en het Ufo) maar van de Werkhervattingskas. Bij wijze van uitzondering komen de overige ziekengeld- en WGA-lasten, bedoeld in artikel 2.1a van het Besluit Wfsv, en de WGA-staartlasten, bedoeld in artikel 2.1b van het Besluit Wfsv, wel ten laste van het sectorfonds. Ter dekking hiervan wordt op grond van artikel 2.2, tweede lid, van het Besluit Wfsv een opslagpercentage vastgesteld. Bij de berekening van dit opslagpercentage is er geen reden om de loonsom van eigenrisicodragers buiten beschouwing te laten.

Onderdelen B en C (sectorfondspremies sector uitzendbedrijven)

Artikel 3.5 is vervallen. Als gevolg van het vervallen van artikel 3.7 hebben de definities in de onderdelen a tot en met d alleen betrekking op de sectorindeling van de sector uitzendbedrijven. Het ligt dan voor de hand deze definities te verwerken in artikel 3.6 zelf. De onderdelen f tot en met i hebben geen betekenis meer omdat de artikelen 3.7 en 3.9 zijn vervallen.

De sector uitzendbedrijven is in artikel 3.6 verdeeld in vijf sectoronderdelen of risicopremiegroepen, waarvan twee sectoronderdelen elk weer verdeeld zijn in drie subpremiegroepen. Door de onderhavige wijziging vervalt de onderverdeling in subpremiegroepen in artikel 3.6. Deze subpremiegroepen zijn gebaseerd op het ziekterisico van de uitzendbedrijven in de twee sectoronderdelen. Met ingang van 2014 wordt het ziekterisico van uitzendbedrijven verdisconteerd in de hoogte van de premie voor de Werkhervattingskas. Daarbij wordt in systematiek onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote bedrijven. De indeling in subpremiegroepen is dan niet meer relevant. De bepalingen over de vaststelling van de opslag op de premie voor het sectorfonds in verband met het ziekterisico komen hiermee eveneens te vervallen.

De indeling in de vijf sectorondelen blijft wel van belang voor de vaststelling van de premie voor het sectorfonds in verband met het werkloosheidsrisico. Deze is ongewijzigd (artikel 3.8).

De omschrijving van de risicopremiegroep detachering is verduidelijkt. Hierbij gaat het om werknemers werkzaam bij uitzendbedrijven en die niet vallen onder de groepen personeel werkzaam bij uitzendbedrijven die zijn vermeld in de onderdelen a tot en met d van artikel 3.6. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar herstel van een onduidelijke formulering dat geen gevolgen heeft voor de indeling van de sector uitzendbedrijven.

Onderdeel D (verhoogde maximumpremie voor sector uitzendbedrijven)

De uitzendbranche is een unieke sector met contracten met een bijzondere arbeidsrechtelijke positie, het uitzendbeding. Deze unieke positie reflecteert zich in ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s (ZW en WGA) voor flexwerkers die in de sector uitzendbedrijven substantieel hoger zijn dan gemiddeld; er is sprake van een extreme uitschieter. De unieke positie wordt ook gereflecteerd in een vereveningsbijdrage van jaarlijks € 85 miljoen aan de uitzendsector vanwege deze hogere uitgaven (bijdrage vanuit het Arbeidsongeschiktheidsfonds aan het sectorfonds nader geregeld in artikel 3.5a van de Regeling Wfsv). Per 2014 wordt voor werkgevers van flexwerkers individuele premiedifferentiatie geïntroduceerd met een minimum en een maximumpremie. De maximumpremie in de Werkhervattingskas voor 2014 is voor grote werkgevers gelijk aan vier maal de gemiddelde premie (voor het ZW-deel, voor het WGA flex-deel en het WGA vast-premiedeel). Voor werkgevers in sectoren met een aantoonbaar hoog risico kan de maximumpremie hoger worden vastgesteld bij ministeriële regeling op grond van artikel 2.6, achtste lid van het Besluit Wfsv. In de toelichting op dit artikel van het Besluit Wfsv (Staatsblad 2012, nr. 494) is al voorzien dat dit bij de uitzendsector het geval zal zijn voor de premiecomponenten, die betrekking hebben op de lasten van flexibele dienstbetrekkingen. In het nieuwe artikel 3.9 wordt de hoogte van de premiegrens bepaald voor de uitzendsector.

Uitgangspunt bij het bepalen van deze grens zijn de premies voor de ZW- en WGA-uitkeringen voor flexwerkers in 2013. Bij toepassing van vier keer de landelijk gemiddelde premie als maximumpremie zou deze ver beneden het gemiddelde van de sector uitzendbedrijven blijven, voor zowel de ZW als de WGA. Dit neemt de prikkel voor deze werkgevers om het verzuim te reduceren weg. Bovendien zou dit het gelijke speelveld tussen de publieke premiestelling en private verzekeraars verstoren, omdat private verzekeraars wel rekening moeten houden met de feitelijke risico’s en een dergelijk lage premie niet kunnen bieden bij de risico’s die gelden bij de uitzendbranche. Daarom wordt een apart maximum voor de sector uitzendbedrijven geformuleerd. Uitgangspunt is een maximum van vier maal het sectorgemiddelde, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit Wfsv. Voor de premiecomponent van de WGA-lasten voor de flexibele dienstbetrekking wordt dit het maximum voor grote werkgevers in de sector uitzendbedrijven. Door de werking van de formule (artikel 2.6, vijfde lid, van het Besluit Wfsv) werkt een verhoogd maximum ook door naar de premie voor middelgrote werkgevers.

In 2014 is nog sprake van een ingroeipad van de premie, omdat de WGA flex-uitkeringen vanaf 2012 in de premie via de Werkhervattingskas worden gefinancierd. Voor de ZW leidt dit echter tot een te grote bandbreedte. Op basis van de percentages van 2013 geldt dat de maximale premiecomponent voor de ZW-lasten (via de sectorfondsen) die het UWV in rekening brengt een factor 1,75 hoger ligt dan het sectorgemiddelde. De regeling voor 2014 is dan ook dat de maximumpremie voor grote werkgevers in de sector uitzendbedrijven 1,75 maal het sectorgemiddelde is, zoals dat voor deze lasten voor deze sector wordt berekend op grond van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit Wfsv. Voor de bepaling van de maxima in 2015 wordt gekeken naar de percentages in 2014 en analyses over de mate van aftopping.

Onderdeel E

Artikel 3.11 is redactioneel aangepast aan de wijzigingen van artikel 2.2, tweede lid, van het Besluit Wfsv per 1 januari 2014 als gevolg van het Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494).

Onderdeel F (maximum hoge sectorpremie)

Artikel 3.12 gaat over het bepalen van de verhouding tussen de twee premies voor de sectorfondsen waarvoor het systeem van premiegroepen geldt. Er geldt, de uitzondering in artikel 3.13 nagelaten, een hoog sectorpremiepercentage voor werknemers met dienstverbanden korter dan een jaar. In het tweede lid is bepaald, dat voor een sector het sectorpremiepercentage kan worden vastgesteld op een maximum van 12,5%. In het derde lid is geregeld, dat bij het hanteren van dit maximum wel de verhouding tussen de lage en hoge premie, namelijk 1 staat tot 5 of 1 staat tot 7 (voor de agrarische sector) moet worden gehandhaafd. Het beoogde beschermingsmechanisme in het tweede lid wordt dus beperkt door het derde lid. Vanaf 2014 kunnen de sectoren waarvoor de premiegroepen gelden ook kiezen voor een maximum van 12,5% voor het deel van het sectorpremiepercentage dat dient ter dekking van de werkloosheidslasten, waarbij de eis van een minimale verhouding losgelaten wordt. Daartoe is het tweede lid aangepast. Het hoge sectorpremiepercentage (het deel ter dekking van de werkloosheidslasten) zal dan maximaal 12,5% zijn waardoor de lage premie dan wat hoger vastgesteld moet worden, aangezien de gemiddelde sectorpremie voor een sector hierdoor niet wijzigt. Het derde lid kan vervallen, omdat bij de keuze van het maximum de verhouding tussen de lage en hoge premie niet meer als voorwaarde geldt.

Onderdeel G (bepalen sectorale premiepercentages WGA-vast)

In de oorspronkelijke paragraaf 5 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 was in artikel 3.14 een regeling gegeven over de inlooptermijn van de dekkingssaldi ten behoeve van de vaststelling van het sectorpremiepercentage voor het jaar 2012. Aangezien deze bepaling is uitgewerkt kan paragraaf 5 vervallen. Op grond van onderdeel A is paragraaf 5 vernummerd paragraaf 4. Hiervoor in de plaats komt een nieuwe paragraaf 4: Bepaling sectoren voor sectorale premiepercentages.

Vanaf 2014 gelden voor kleine werkgevers en gedeeltelijk voor middelgrote werkgevers die publiek verzekerd zijn sectoraal bepaalde premies voor de Werkhervattingskas. Dit geldt voor de drie premiecomponenten WGA-vast, WGA-flex en ZW. Bij besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494) is beschreven dat indien de draagkracht van sectoren door de tijd afneemt een onwenselijke premieontwikkeling voorkomen moet worden. Hiertoe is de stabiliteit van sectoraal bepaalde premies gewaarborgd met het creëren van de mogelijkheid om sectoren te clusteren (artikel 2.10, derde lid in artikel II). In de toelichting is beschreven dat dit in ieder geval benut kan worden wanneer sectoren te klein worden voor een stabiele premiestelling. Deze clustering kan bij ministeriële regeling vastgesteld worden. Bij de bepaling van de premiecomponent WGA voor vaste dienstbetrekkingen van de sectorale premiepercentages voor twee sectoren is geconstateerd dat van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet worden.

Deze twee sectoren – de sector Vervoer NS (26) en de sector Vervoer posterijen (27) – hebben een loonsom lager dan € 35 miljoen en de berekende sectorale premie zou boven de maximumpremie voor grote werkgevers uitkomen. Deze twee sectoren zijn qua werkzaamheden vergelijkbaar met de vervoerssectoren 25 tot en met 32, zijnde Vervoer KLM (25), Taxivervoer (28), Openbaar vervoer (29), Besloten busvervoer (30), Overig personenvervoer te land en in de lucht (31) en Overig goederenvervoer te land en in de lucht (32). In deze regeling (artikel 3.13a) is bepaald dat de gemiddelde sectorale premie van deze acht sectoren tezamen (WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen/premieplichtige loonsom publiek verzekerde werkgevers) de sectorale premie wordt voor de sector Vervoer NS en voor de sector Vervoer posterijen. Voor de overige sectoren binnen deze groep vervoerssectoren wordt wel hun eigen sectorale premiepercentage vastgesteld, omdat deze premies wel redelijk en stabiel zijn. Deze aanpassing is afgestemd met de Stichting van de Arbeid.

Onderdeel H (bepaling kosten verhaal eigenrisicodrager)

Artikel 3.17, derde lid, is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen van het Besluit Wfsv per 1 januari 2014 als gevolg van het Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494). Verwezen wordt naar de gedifferentieerde WGA-premie voor kleine, middelgrote en grote werkgevers, bedoeld in artikel 2.6, van het Besluit Wfsv als basis voor kostenverhaal door de eigenrisicodrager. Hierbij wordt de premiecomponent ZW-lasten niet in aanmerking genomen omdat het verhaal van de kosten van de eigenrisicodrager alleen betrekking heeft op de WGA-lasten. In het nieuwe vijfde lid is bepaald dat hierbij tot 1 januari 2016 alleen de premiecomponent WGA-lasten vaste diensbetrekkingen in aanmerking wordt genomen. Dit houdt verband met het feit dat het eigenrisicodragen eerst per 1 januari 2016 zich ook kan uitstrekken tot WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen.

Onderdeel I (verhaal WGA-premie)

In artikel 34, tweede lid, van de Wfsv is geregeld dat de werkgever de WGA-premie voor ten hoogste de helft kan verhalen op het netto loon van de werknemer onder bij ministeriële regeling te bepalen voorwaarden tot een bij die regeling nader te bepalen bedrag. Op die wijze kan bij ministeriële regeling nader worden bepaald welke premiecomponent van de gedifferentieerde WGA-premie tot welk maximum bedrag voor verhaal in aanmerking komt.

Bij het nieuwe artikel 3.18 is aan deze verhaalsmogelijkheid verder uitvoering gegeven. Geregeld is dat verhaal mogelijk is tot ten hoogste de helft van de WGA-premie die betrekking heeft op de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen of de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel g, onderscheidenlijk h, van het Besluit Wfsv. Deze premiecomponenten hebben niet alleen betrekking op de WGA-uitkeringen aan vaste of flexibele werknemers maar ingevolge artikel 117, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv ook op de overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, alsmede de kosten van re-integratie, bedoeld in artikel 117, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv.

Onderdelen J en K (afschaffing ZW-lasten in reserve sectorfondsen)

In de Wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is geregeld dat vanaf 2014 de Ziektewetuitkeringen van flexibele werknemers niet meer via de sectorfondsen maar via de Werkhervattingskas worden gefinancierd. Het aanhouden van een reserve voor de ziekengeldlasten in de sectorfondsen is hiermee overbodig geworden. Met deze regeling wordt deze reserve vanaf 1 januari 2014 afgeschaft. Hiertoe dienen in artikel 5.12 de verwijzingen naar deze ziekengeldlasten te vervallen en wordt artikel 5.14 dat over de reserve in de sectorfondsen gaat, aangepast.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Naar boven