De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;
Gelet op de artikelen 34, tweede lid, 41, eerste lid, en 95, eerste lid, van de Wet
financiering sociale verzekeringen en de artikelen 2.2, achtste lid, 2.3, eerste lid,
2.6, achtste lid, en 2.10, derde lid, van het Besluit Wfsv;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling Wfsv wordt als volgt gewijzigd:
A
In hoofdstuk 3, afdeling 2, vervalt paragraaf 1, onder vernummering van de paragrafen
2 tot en met 5 tot 1 tot en met 4.
B
De artikelen 3.5 en 3.7 vervallen.
C
Artikel 3.6 komt te luiden:
Artikel 3.6 Sectoronderdelen in de sector uitzendbedrijven
De sector uitzendbedrijven wordt ingedeeld in de volgende sectoronderdelen, bedoeld
in artikel 95, eerste lid, van de Wfsv:
-
a. uitzendbedrijven IA: groepen uitzendkrachten met administratieve of (para)medische
functies krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en op wier uitzendovereenkomst een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, werkzaam bij uitzendbedrijven;
-
b. uitzendbedrijven IIA: groepen uitzendkrachten met technische of overige functies krachtens
een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en op wier uitzendovereenkomst een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, werkzaam bij uitzendbedrijven;
-
c. intermediaire diensten: intercedenten en consulenten; filiaalhouders en vestigingsmanagers;
administratief personeel; directie en stafleden; operationele stafmedewerkers; boekhouding
en uitzendadministratie; al het personeel waarvan de werkzaamheden zijn terug te voeren
op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan derden, werkzaam bij uitzendbedrijven;
-
d. uitzendbedrijven IB en IIB: groepen uitzendkrachten met administratieve, (para)medische
functies, technische of overige functies krachtens een uitzendovereenkomst in de zin
van artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en op wier uitzendovereenkomst niet een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, werkzaam bij uitzendbedrijven;
-
e. detachering: overige werknemers die niet vallen onder de uitzendbedrijven, genoemd
in de onderdelen a tot en met d, werkzaam bij uitzendbedrijven.
D
Artikel 3.9 komt te luiden:
Artikel 3.9 Maximum gedifferentieerde premie Werkhervattingskas sector uitzendbedrijven
-
1. Voor de sector uitzendbedrijven wordt voor de premiecomponent voor de WGA-lasten
flexibele dienstbetrekkingen van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, bedoeld
in artikel 2.6, vierde of vijfde lid, van het Besluit Wfsv, een maximum vastgesteld,
dat vier maal het voor die lasten in die sector met toepassing van artikel 2.10, eerste
lid, van het Besluit Wfsv vastgestelde percentage bedraagt.
-
2. Voor de sector uitzendbedrijven wordt voor de premiecomponent voor de ZW-lasten van
de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas, bedoeld in artikel 2.6, vierde of
vijfde lid, van het Besluit Wfsv een maximum vastgesteld, dat 1,75 maal het voor die
lasten in die sector met toepassing van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit
Wfsv vastgestelde percentage bedraagt.
E
In artikel 3.11, eerste en derde lid, wordt ‘ziekengeldlasten en WGA-lasten vangnetters’
vervangen door: ‘overige ziekengeld- en WGA-lasten en WGA-staartlasten’.
F
Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
-
2. Het UWV kan, gehoord de sectorfondsen, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het
Besluit Wfsv, in afwijking van het eerste lid, het op grond van artikel 2.2, eerste
lid, van het Besluit Wfsv vastgestelde deel van het sectorpremiepercentage ter dekking
van de werkloosheidslasten voor de werknemer op wie artikel 2.3, tweede lid, onderdeel
b, van het Besluit Wfsv van toepassing is, ten hoogste vaststellen op 12,5 procent.
2. Het derde lid vervalt.
G
In Hoofdstuk 3, Afdeling 2, komt paragraaf 4 (nieuw) als volgt te luiden:
§ 4. Bepaling sectoren voor sectorale premiepercentages
Artikel 3.14 Bepaling sectorale premiepercentages
De sectorale premiecomponent voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen van de sectorale
premiepercentages bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit Wfsv, voor
de sectoren 26 en 27, bedoeld in bijlage 1 bij deze regeling, is gelijk aan het gemiddelde
van deze premiecomponent van de sectorale premiepercentages voor de sectoren 25 tot
en met 32.
H
Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt ‘2.14, eerste lid, van het Besluit Wfsv’ vervangen door: artikel
2.6, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van het Besluit Wfsv, waarbij de premiecomponent
ZW-lasten niet in aanmerking wordt genomen.
2. In het vierde lid wordt ‘artikel 41, eerste lid’ vervangen door: artikel 41, eerste
lid, van de Wfsv.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
I
In hoofdstuk 3, afdeling 4, wordt na artikel 3.17, een artikel met opschrift ingevoegd,
luidende:
Artikel 3.18 Verhaal gedifferentieerde premie Werkhervattingskas
De werkgever kan de met betrekking tot een werknemer door hem verschuldigde premie
Werkhervattingskas die betrekking heeft op de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen
of WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel
g, onderscheidenlijk h, van het Besluit Wfsv, tot ten hoogste de helft verhalen op
de werknemer.
J
Artikel 5.12, tweede lid, komt te luiden:
K
Artikel 5.14 komt te luiden:
Artikel 5.14. De reserves voor de sectorfondsen
-
1. Het UWV wijst, met inachtneming van het tweede lid, de sectorfondsen aan waarvoor
een reserve voor de werkloosheidslasten wordt gevormd en in standgehouden.
-
2. Een reserve voor de werkloosheidslasten wordt niet gevormd en in standgehouden als
niet wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid, onder
toepassing van artikel 5.12, tweede en derde lid.
-
3. Artikel 5.13, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de omvang van de reserve
voor de werkloosheidslasten, onder toepassing van artikel 5.12, tweede en derde lid.
-
4. Bij de toepassing van het tweede lid wordt de wijziging van het lastenpercentage
van de werkloosheidslasten in 1996 op nihil gesteld en worden de lastenpercentages
in 1998 herberekend met een correctiefactor die door het UWV per sector is vastgesteld.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.
TOELICHTING
Algemeen
In deze wijzigingsregeling worden enige bepalingen in de Regeling Wfsv gewijzigd.
Het gaat om technische wijzigingen doorgevoerd in verband met de inwerkingtreding
van onderdelen van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters
per 1 januari 2014 en wijzigingen van het Besluit Wfsv per 1 januari 2014 als gevolg
van het Besluit van 13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband
met de vaststelling van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf
2013 en wijziging van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494).
Daarnaast worden in verband met deze inwerkingtreding enkele nadere bepalingen opgenomen
in verband met de gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas voor de sector
uitzendbedrijven. Tot slot wordt een keuzemogelijkheid geïntroduceerd aan de vijf
sectoren met premiegroepen om het WW-deel van de sectorpremie te maximeren op 12,5%.
Onderdeelsgewijze toelichting
Onderdeel A (artikel 3.4b vervallen)
Paragraaf 1 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 is vervallen. In deze paragraaf was artikel
3.4b opgenomen. Aangezien paragraaf 1 is vervallen worden de overige paragrafen in
deze afdeling vernummerd.
In dit artikel was geregeld dat de loonsom van de eigenrisicodragers voor de ziekengeldlasten
en de WGA-lasten vangnetters bij de vaststelling van het opslagpercentage op het sectorpremiepercentage,
bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van het Besluit Wfsv, buiten beschouwing blijft.
Echter per 1 januari 2014 komen de ziekengeldlasten en WGA-lasten niet meer ten laste
van de sectorfondsen (en het Ufo) maar van de Werkhervattingskas. Bij wijze van uitzondering
komen de overige ziekengeld- en WGA-lasten, bedoeld in artikel 2.1a van het Besluit
Wfsv, en de WGA-staartlasten, bedoeld in artikel 2.1b van het Besluit Wfsv, wel ten
laste van het sectorfonds. Ter dekking hiervan wordt op grond van artikel 2.2, tweede
lid, van het Besluit Wfsv een opslagpercentage vastgesteld. Bij de berekening van
dit opslagpercentage is er geen reden om de loonsom van eigenrisicodragers buiten
beschouwing te laten.
Onderdelen B en C (sectorfondspremies sector uitzendbedrijven)
Artikel 3.5 is vervallen. Als gevolg van het vervallen van artikel 3.7 hebben de definities
in de onderdelen a tot en met d alleen betrekking op de sectorindeling van de sector
uitzendbedrijven. Het ligt dan voor de hand deze definities te verwerken in artikel
3.6 zelf. De onderdelen f tot en met i hebben geen betekenis meer omdat de artikelen
3.7 en 3.9 zijn vervallen.
De sector uitzendbedrijven is in artikel 3.6 verdeeld in vijf sectoronderdelen of
risicopremiegroepen, waarvan twee sectoronderdelen elk weer verdeeld zijn in drie
subpremiegroepen. Door de onderhavige wijziging vervalt de onderverdeling in subpremiegroepen
in artikel 3.6. Deze subpremiegroepen zijn gebaseerd op het ziekterisico van de uitzendbedrijven
in de twee sectoronderdelen. Met ingang van 2014 wordt het ziekterisico van uitzendbedrijven
verdisconteerd in de hoogte van de premie voor de Werkhervattingskas. Daarbij wordt
in systematiek onderscheid gemaakt tussen kleine, middelgrote en grote bedrijven.
De indeling in subpremiegroepen is dan niet meer relevant. De bepalingen over de vaststelling
van de opslag op de premie voor het sectorfonds in verband met het ziekterisico komen
hiermee eveneens te vervallen.
De indeling in de vijf sectorondelen blijft wel van belang voor de vaststelling van
de premie voor het sectorfonds in verband met het werkloosheidsrisico. Deze is ongewijzigd
(artikel 3.8).
De omschrijving van de risicopremiegroep detachering is verduidelijkt. Hierbij gaat
het om werknemers werkzaam bij uitzendbedrijven en die niet vallen onder de groepen
personeel werkzaam bij uitzendbedrijven die zijn vermeld in de onderdelen a tot en
met d van artikel 3.6. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar herstel
van een onduidelijke formulering dat geen gevolgen heeft voor de indeling van de sector
uitzendbedrijven.
Onderdeel D (verhoogde maximumpremie voor sector uitzendbedrijven)
De uitzendbranche is een unieke sector met contracten met een bijzondere arbeidsrechtelijke
positie, het uitzendbeding. Deze unieke positie reflecteert zich in ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s
(ZW en WGA) voor flexwerkers die in de sector uitzendbedrijven substantieel hoger
zijn dan gemiddeld; er is sprake van een extreme uitschieter. De unieke positie wordt
ook gereflecteerd in een vereveningsbijdrage van jaarlijks € 85 miljoen aan de uitzendsector
vanwege deze hogere uitgaven (bijdrage vanuit het Arbeidsongeschiktheidsfonds aan
het sectorfonds nader geregeld in artikel 3.5a van de Regeling Wfsv). Per 2014 wordt
voor werkgevers van flexwerkers individuele premiedifferentiatie geïntroduceerd met
een minimum en een maximumpremie. De maximumpremie in de Werkhervattingskas voor 2014
is voor grote werkgevers gelijk aan vier maal de gemiddelde premie (voor het ZW-deel,
voor het WGA flex-deel en het WGA vast-premiedeel). Voor werkgevers in sectoren met
een aantoonbaar hoog risico kan de maximumpremie hoger worden vastgesteld bij ministeriële
regeling op grond van artikel 2.6, achtste lid van het Besluit Wfsv. In de toelichting
op dit artikel van het Besluit Wfsv (Staatsblad 2012, nr. 494) is al voorzien dat dit bij de uitzendsector het geval zal zijn voor de premiecomponenten,
die betrekking hebben op de lasten van flexibele dienstbetrekkingen. In het nieuwe
artikel 3.9 wordt de hoogte van de premiegrens bepaald voor de uitzendsector.
Uitgangspunt bij het bepalen van deze grens zijn de premies voor de ZW- en WGA-uitkeringen
voor flexwerkers in 2013. Bij toepassing van vier keer de landelijk gemiddelde premie
als maximumpremie zou deze ver beneden het gemiddelde van de sector uitzendbedrijven
blijven, voor zowel de ZW als de WGA. Dit neemt de prikkel voor deze werkgevers om
het verzuim te reduceren weg. Bovendien zou dit het gelijke speelveld tussen de publieke
premiestelling en private verzekeraars verstoren, omdat private verzekeraars wel rekening
moeten houden met de feitelijke risico’s en een dergelijk lage premie niet kunnen
bieden bij de risico’s die gelden bij de uitzendbranche. Daarom wordt een apart maximum
voor de sector uitzendbedrijven geformuleerd. Uitgangspunt is een maximum van vier
maal het sectorgemiddelde, zoals dat wordt berekend op grond van artikel 2.10, eerste
lid, van het Besluit Wfsv. Voor de premiecomponent van de WGA-lasten voor de flexibele
dienstbetrekking wordt dit het maximum voor grote werkgevers in de sector uitzendbedrijven.
Door de werking van de formule (artikel 2.6, vijfde lid, van het Besluit Wfsv) werkt
een verhoogd maximum ook door naar de premie voor middelgrote werkgevers.
In 2014 is nog sprake van een ingroeipad van de premie, omdat de WGA flex-uitkeringen
vanaf 2012 in de premie via de Werkhervattingskas worden gefinancierd. Voor de ZW
leidt dit echter tot een te grote bandbreedte. Op basis van de percentages van 2013
geldt dat de maximale premiecomponent voor de ZW-lasten (via de sectorfondsen) die
het UWV in rekening brengt een factor 1,75 hoger ligt dan het sectorgemiddelde. De
regeling voor 2014 is dan ook dat de maximumpremie voor grote werkgevers in de sector
uitzendbedrijven 1,75 maal het sectorgemiddelde is, zoals dat voor deze lasten voor
deze sector wordt berekend op grond van artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit
Wfsv. Voor de bepaling van de maxima in 2015 wordt gekeken naar de percentages in
2014 en analyses over de mate van aftopping.
Onderdeel E
Artikel 3.11 is redactioneel aangepast aan de wijzigingen van artikel 2.2, tweede
lid, van het Besluit Wfsv per 1 januari 2014 als gevolg van het Besluit van 13 oktober
2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie
voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit
SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager
(Stb. 494).
Onderdeel F (maximum hoge sectorpremie)
Artikel 3.12 gaat over het bepalen van de verhouding tussen de twee premies voor de
sectorfondsen waarvoor het systeem van premiegroepen geldt. Er geldt, de uitzondering
in artikel 3.13 nagelaten, een hoog sectorpremiepercentage voor werknemers met dienstverbanden
korter dan een jaar. In het tweede lid is bepaald, dat voor een sector het sectorpremiepercentage
kan worden vastgesteld op een maximum van 12,5%. In het derde lid is geregeld, dat
bij het hanteren van dit maximum wel de verhouding tussen de lage en hoge premie,
namelijk 1 staat tot 5 of 1 staat tot 7 (voor de agrarische sector) moet worden gehandhaafd.
Het beoogde beschermingsmechanisme in het tweede lid wordt dus beperkt door het derde
lid. Vanaf 2014 kunnen de sectoren waarvoor de premiegroepen gelden ook kiezen voor
een maximum van 12,5% voor het deel van het sectorpremiepercentage dat dient ter dekking
van de werkloosheidslasten, waarbij de eis van een minimale verhouding losgelaten
wordt. Daartoe is het tweede lid aangepast. Het hoge sectorpremiepercentage (het deel
ter dekking van de werkloosheidslasten) zal dan maximaal 12,5% zijn waardoor de lage
premie dan wat hoger vastgesteld moet worden, aangezien de gemiddelde sectorpremie
voor een sector hierdoor niet wijzigt. Het derde lid kan vervallen, omdat bij de keuze
van het maximum de verhouding tussen de lage en hoge premie niet meer als voorwaarde
geldt.
Onderdeel G (bepalen sectorale premiepercentages WGA-vast)
In de oorspronkelijke paragraaf 5 van afdeling 2 van hoofdstuk 3 was in artikel 3.14
een regeling gegeven over de inlooptermijn van de dekkingssaldi ten behoeve van de
vaststelling van het sectorpremiepercentage voor het jaar 2012. Aangezien deze bepaling
is uitgewerkt kan paragraaf 5 vervallen. Op grond van onderdeel A is paragraaf 5 vernummerd
paragraaf 4. Hiervoor in de plaats komt een nieuwe paragraaf 4: Bepaling sectoren
voor sectorale premiepercentages.
Vanaf 2014 gelden voor kleine werkgevers en gedeeltelijk voor middelgrote werkgevers
die publiek verzekerd zijn sectoraal bepaalde premies voor de Werkhervattingskas.
Dit geldt voor de drie premiecomponenten WGA-vast, WGA-flex en ZW. Bij besluit van
13 oktober 2012 tot wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling
van de premie voor de sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging
van het Besluit SUWI in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager
(Stb. 494) is beschreven dat indien de draagkracht van sectoren door de tijd afneemt een onwenselijke
premieontwikkeling voorkomen moet worden. Hiertoe is de stabiliteit van sectoraal
bepaalde premies gewaarborgd met het creëren van de mogelijkheid om sectoren te clusteren
(artikel 2.10, derde lid in artikel II). In de toelichting is beschreven dat dit in
ieder geval benut kan worden wanneer sectoren te klein worden voor een stabiele premiestelling.
Deze clustering kan bij ministeriële regeling vastgesteld worden. Bij de bepaling
van de premiecomponent WGA voor vaste dienstbetrekkingen van de sectorale premiepercentages
voor twee sectoren is geconstateerd dat van deze mogelijkheid gebruik gemaakt moet
worden.
Deze twee sectoren – de sector Vervoer NS (26) en de sector Vervoer posterijen (27)
– hebben een loonsom lager dan € 35 miljoen en de berekende sectorale premie zou boven
de maximumpremie voor grote werkgevers uitkomen. Deze twee sectoren zijn qua werkzaamheden
vergelijkbaar met de vervoerssectoren 25 tot en met 32, zijnde Vervoer KLM (25), Taxivervoer
(28), Openbaar vervoer (29), Besloten busvervoer (30), Overig personenvervoer te land
en in de lucht (31) en Overig goederenvervoer te land en in de lucht (32). In deze
regeling (artikel 3.13a) is bepaald dat de gemiddelde sectorale premie van deze acht
sectoren tezamen (WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen/premieplichtige loonsom publiek
verzekerde werkgevers) de sectorale premie wordt voor de sector Vervoer NS en voor
de sector Vervoer posterijen. Voor de overige sectoren binnen deze groep vervoerssectoren
wordt wel hun eigen sectorale premiepercentage vastgesteld, omdat deze premies wel
redelijk en stabiel zijn. Deze aanpassing is afgestemd met de Stichting van de Arbeid.
Onderdeel H (bepaling kosten verhaal eigenrisicodrager)
Artikel 3.17, derde lid, is in overeenstemming gebracht met de wijzigingen van het
Besluit Wfsv per 1 januari 2014 als gevolg van het Besluit van 13 oktober 2012 tot
wijziging van het Besluit Wfsv in verband met de vaststelling van de premie voor de
sectorfondsen en de Werkhervattingskas vanaf 2013 en wijziging van het Besluit SUWI
in verband met de re-integratieverantwoordelijkheid van de eigenrisicodrager (Stb. 494). Verwezen wordt naar de gedifferentieerde WGA-premie voor kleine, middelgrote en
grote werkgevers, bedoeld in artikel 2.6, van het Besluit Wfsv als basis voor kostenverhaal
door de eigenrisicodrager. Hierbij wordt de premiecomponent ZW-lasten niet in aanmerking
genomen omdat het verhaal van de kosten van de eigenrisicodrager alleen betrekking
heeft op de WGA-lasten. In het nieuwe vijfde lid is bepaald dat hierbij tot 1 januari
2016 alleen de premiecomponent WGA-lasten vaste diensbetrekkingen in aanmerking wordt
genomen. Dit houdt verband met het feit dat het eigenrisicodragen eerst per 1 januari
2016 zich ook kan uitstrekken tot WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen.
Onderdeel I (verhaal WGA-premie)
In artikel 34, tweede lid, van de Wfsv is geregeld dat de werkgever de WGA-premie
voor ten hoogste de helft kan verhalen op het netto loon van de werknemer onder bij
ministeriële regeling te bepalen voorwaarden tot een bij die regeling nader te bepalen
bedrag. Op die wijze kan bij ministeriële regeling nader worden bepaald welke premiecomponent
van de gedifferentieerde WGA-premie tot welk maximum bedrag voor verhaal in aanmerking
komt.
Bij het nieuwe artikel 3.18 is aan deze verhaalsmogelijkheid verder uitvoering gegeven.
Geregeld is dat verhaal mogelijk is tot ten hoogste de helft van de WGA-premie die
betrekking heeft op de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen of de premiecomponent
WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel
g, onderscheidenlijk h, van het Besluit Wfsv. Deze premiecomponenten hebben niet alleen
betrekking op de WGA-uitkeringen aan vaste of flexibele werknemers maar ingevolge
artikel 117, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv ook op de overlijdensuitkeringen,
bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,
alsmede de kosten van re-integratie, bedoeld in artikel 117, vijfde lid, onderdeel
c, van de Wfsv.
Onderdelen J en K (afschaffing ZW-lasten in reserve sectorfondsen)
In de Wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is geregeld
dat vanaf 2014 de Ziektewetuitkeringen van flexibele werknemers niet meer via de sectorfondsen
maar via de Werkhervattingskas worden gefinancierd. Het aanhouden van een reserve
voor de ziekengeldlasten in de sectorfondsen is hiermee overbodig geworden. Met deze
regeling wordt deze reserve vanaf 1 januari 2014 afgeschaft. Hiertoe dienen in artikel
5.12 de verwijzingen naar deze ziekengeldlasten te vervallen en wordt artikel 5.14
dat over de reserve in de sectorfondsen gaat, aangepast.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.