Regeling van de Minister van Financiën van 19 september 2013, kenmerk: FM 2013/1676 M, tot vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, voor het jaar 2014 (Vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, voor het jaar 2014)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 3:156, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

Artikel 1

  • 1. Het bedrag, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, aanhef, van de Wet op het financieel toezicht, wordt voor het jaar 2014 vastgesteld op € 277.044.170.

  • 2. De bedragen, bedoeld in artikel 3:156, eerste lid, onder a en b, van de Wet op het financieel toezicht, worden voor het jaar 2014 vastgesteld op € 138.522.085.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem.

TOELICHTING

Algemeen

In artikel 3:156, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) wordt bepaald welke bedragen ten hoogste beschikbaar zijn in het geval dat ten behoeve van een in financieel gevaar verkerende levensverzekeraar gebruik moet worden gemaakt van de in afdeling 3.5.4. van die wet geregelde opvangregeling voor levensverzekeraars. Op grond van artikel 3:156, tweede lid, van de Wft worden die bedragen jaarlijks aangepast. Aanpassing vindt plaats op basis van de procentuele ontwikkeling van de totale vereiste solvabiliteitsmarge van levensverzekeraars waarop De Nederlandsche Bank toezicht houdt. Dit heeft geleid tot vaststelling voor het jaar 2014 van de in artikel 1 van deze regeling genoemde bedragen, waarbij de cijfers waarop de aanpassing is gebaseerd zijn ontleend aan de publicatie van de solvabiliteitscijfers op de statistiekwebsite van De Nederlandsche Bank (www.statistics.dnb.nl ).

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1, eerste lid, wordt het bedrag vastgesteld dat voor toepassing van de opvangregeling maximaal ter beschikking wordt gesteld (artikel 3:156, eerste lid, aanhef, van de Wft). Artikel 1, tweede lid, betreft het bedrag dat per opvangsituatie maximaal ter beschikking kan worden gesteld (artikel 3:156, eerste lid, onderdeel a, van de Wft) en het ter beschikking staande bedrag ten aanzien waarvan bij het in werking stellen van de opvangregeling het aanmerkelijke risico bestaat dat het niet wordt terugbetaald (artikel 3:156, eerste lid, onderdeel b, van de Wft).

Artikel 2

Omdat de in de regeling genoemde bedragen voor 2014 worden vastgesteld, treedt deze regeling in werking op 1 januari 2014.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem.

Naar boven