TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Op 1 januari 2013 is de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) in werking
getreden. In de Sim is een regeling opgenomen voor de aanwijzing van professionele
organisaties voor monumentenbehoud (POM’s). Een van de criteria is dat de instandhouding
van monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is. Van een hoofdactiviteit
is sprake als ten minste 40% van de activiteiten van de organisatie hiermee verband
houdt. Naar aanleiding van dit criterium werd tijdens de begrotingsbehandeling van
het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2013 een motie ingediend1 om dit criterium zodanig te wijzigen dat ook natuurorganisaties met een omvangrijk
monumentenbezit POM kunnen worden. Aanwijzing van dergelijke organisaties als POM
werd in de praktijk namelijk verhinderd doordat natuurbehoud de grootste activiteit
van deze organisaties is. Bij brief van 16 juli 2013 heeft de Staatssecretaris van
Economische Zaken, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna:
de minister), op de motie gereageerd en zijn enkele wijzigingen van de Sim aangekondigd
om de betrokken organisaties tegemoet te komen.2 Het betreft allereerst het schrappen van voornoemd hoofdactiviteitcriterium, zodat
organisaties die aan alle overige criteria voldoen ook POM kunnen worden.
Daarnaast wordt een vereenvoudigde wijze van aanvragen van subsidie geïntroduceerd
voor tenminste 20 beschermde monumenten (hierna: rijksmonumenten), ter vermindering
van administratieve lasten van eigenaren met een omvangrijk monumentenbezit die niet
als POM zijn aangewezen.
Bij de uitwerking van voornoemde wijzigingen is besloten een overgangsregeling op
te nemen voor organisaties die onder het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding
monumenten 2011 (Brim 2011) aangewezen waren als organisatie voor monumentenbehoud
(AOM). Dit houdt in dat de voormalige AOM’s in de jaren 2013 en 2014 een eenvoudige
subsidieaanvraag kunnen indienen, gelijk aan die van een POM. Deze aanvraag heeft
echter geen voorrang op andere aanvragen. Dit blijft voorbehouden aan organisaties
die als POM zijn aangewezen. Gedurende de overgangsperiode gaan de voormalige AOM’s
er niet op achteruit ten opzichte van de situatie onder het Brim 2011. Daarna is het
reguliere regime ook van toepassing op die organisaties. De voormalige AOM’s hebben
dan of de POM-status bemachtigd, of kunnen gebruik maken van de vereenvoudigde wijze
van aanvragen voor 20 of meer rijksmonumenten.
Onderhavige wijzigingsregeling bevat tevens een wijziging van de adviseur van de minister
bij de aanwijzing van POM’s en enkele procedurele en technische wijzigingen.
2. Vervallen hoofdactiviteitcriterium en administratieve lastenverlichting
Organisaties die op professionele wijze hun monumenten in stand houden, kunnen door
de minister als POM worden aangewezen. Een POM heeft op grond van de Sim voorrang
bij subsidieverstrekking, kwam tot aan onderhavige wijziging in tegenstelling tot
andere eigenaren ook in aanmerking voor subsidie voor rijksmonumenten die als woonhuis
worden aangemerkt (hierna: woonhuismonumenten) en heeft administratieve voordelen
bij het indienen van een aanvraag voor subsidie. Doel van deze voorziening is privaatrechtelijke
organisaties te stimuleren professioneler om te gaan met hun monumenten.
De Sim stelt enkele criteria om als POM aangewezen te kunnen worden. Een van deze
criteria was zoals gezegd het hoofdactiviteitcriterium. Aan eerdergenoemde motie wordt
materieel tegemoet gekomen door dit criterium te laten vervallen als voorwaarde om
aangewezen te kunnen worden als POM. Organisaties die tenminste 20 rijksmonumenten
in eigendom hebben en kunnen aantonen deze professioneel in stand te houden, kunnen
daardoor POM worden, ook als minder dan 40% van de activiteiten verband houdt met
de instandhouding van monumenten.
In bovengenoemde brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het vervallen van het
hoofdactiviteitcriterium wel als consequentie heeft dat de status van POM als zodanig
geen aanspraak meer geeft op subsidie voor woonhuismonumenten. Het voldoen aan dit
criterium was immers voorwaarde om in afwijking van de hoofdregel (geen subsidie voor
woonhuismonumenten) toch in aanmerking te kunnen komen voor subsidie voor woonhuismonumenten.
De reden was dat organisaties waarvan het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit
is, over de gehele linie meerkosten hebben die gemoeid zijn met de instandhouding
van rijksmonumenten. Om die reden wordt tevens de aanspraak op subsidie voor woonhuismonumenten
gehandhaafd voor POM’s die wel aan het hoofdactiviteitcriterium voldoen. Of de instandhouding
van monumenten een hoofdactiviteit van een organisatie is, wordt bij de aanwijzing
als POM vastgesteld. Dit zorgt voor een effectiever subsidieproces dan wanneer de
hoofdactiviteit telkens bij de aanvraag voor subsidie moet worden vastgesteld. Alle
organisaties die voor deze wijziging als POM zijn aangewezen, voldoen al aan het hoofdactiviteitcriterium
en komen dus in ieder geval in aanmerking voor subsidie voor hun woonhuismonumenten.
Organisaties die niet voldoen aan alle criteria om als POM aangewezen te kunnen worden,
maar die wel een omvangrijk monumentenbezit hebben, worden wat betreft de administratieve
lasten tegemoet gekomen. Voor deze eigenaren wordt het mogelijk om voor 20 of meer
rijksmonumenten (niet-woonhuizen) de subsidieaanvragen gebundeld in te dienen. Ten
opzichte van het indienen van afzonderlijke aanvragen kan dit voor deze eigenaren
een aanzienlijke lastenverlichting opleveren.
In artikel 8 van de Sim wordt een grondslag opgenomen voor een afzonderlijk aanvraagformulier
waarmee de subsidieaanvragen voor 20 of meer rijksmonumenten in één keer gebundeld
kunnen worden ingediend. In het licht van de Sim is nog wel sprake van afzonderlijke
aanvragen, die afzonderlijk worden beoordeeld en gerangschikt op volgorde van begrote
kosten. Dit betekent dat bij de verdeling van de beschikbare middelen op bepaalde
aanvragen in de bundel een positief besluit kan volgen en op andere een negatief,
afhankelijk van de totale begrote kosten van een aanvraag in de bundel.
3. Overgangsregeling voor voormalige AOM’s
Met de inwerkingtreding van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten
2013 (Brim 2013) hebben de onder het Brim 2011 aangewezen AOM’s hun status verloren
en kunnen POM’s worden aangewezen. Net als onder het Brim 2011 heeft het aanwijzen
van POM’s als doel het stimuleren van een professionele omgang met monumenten. De
POM’s krijgen verdergaande administratieve voordelen dan de voormalige AOM’s. Bovendien
krijgen zij voorrang bij de subsidieverlening. Daar staat tegenover dat de eisen wat
betreft de professionaliteit van de POM’s strenger zijn geworden. Niet alle voormalige
AOM’s zullen direct aan deze strengere eisen kunnen voldoen, terwijl zij in de voorgaande
jaren professionaliteit wel hoog in het vaandel hadden. Daarom is besloten dat er
een overgangsregeling komt voor de voormalige AOM’s die nog niet zijn aangewezen als
POM. Hun subsidieaanvragen voor 2013 en 2014 worden, met uitzondering van de voorrangspositie,
behandeld als waren het aanvragen van POM’s, zodat zij in die jaren geen achteruitgang
ervaren ten opzichte van hun AOM-status onder het Brim 2011. Concreet betekent dit
dat zij een vereenvoudigde (POM-)subsidieaanvraag kunnen doen, ook voor hun woonhuismonumenten,
dat er onderling geschoven mag worden met de verleende subsidie voor de verschillende
monumenten en dat achteraf het totaalbedrag van de subsidie voor deze monumenten verantwoord
wordt.
Tot 1 september 2014 krijgen zij de gelegenheid om hun organisatie op het niveau te
brengen dat nodig is om aangewezen te worden als POM. Voldoen zij daarna nog niet
aan alle criteria, of vragen zij geen POM-status aan, dan kunnen zij vervolgens wel
gebruik maken van de mogelijkheid in één keer gebundeld subsidie aan te vragen voor
tenminste 20 rijksmonumenten (niet zijnde woonhuizen).
De andere voordelen, zoals subsidie voor woonhuismonumenten, het kunnen indienen van
een POM-subsidieaanvraag, het schuiven met subsidie en de verantwoording van de totale
subsidie voor de verschillende monumenten samen, zijn dan niet meer aan de orde.
Wordt een voormalige AOM wel aangewezen als POM, dan geniet zij bij het aanvragen
van subsidie ook de voordelen die daarbij horen, met dien verstande dat zij alleen
subsidie krijgt voor woonhuismonumenten als de instandhouding van monumenten een hoofdactiviteit
van de organisatie is.
4. Adviseur bij de aanvragen voor POM
In de Sim was een commissie ingesteld om de minister te adviseren over aanvragen om
POM te worden. Om organisatorische redenen en voor een effectieve ondersteuning was
de commissie al gehuisvest bij de Raad voor cultuur. Met deze wijziging wordt de commissie
in zijn geheel opgenomen in de Raad. Daarmee is de Raad nu de formele adviseur geworden
van de minister voor aanvragen om als POM aangewezen te worden. Binnen de Raad is
een commissie die deze adviezen voorbereidt. De leden van de opgeheven commissie worden
met deze regeling als commissieleden binnen de Raad benoemd.
De bepalingen over benoeming, bezoldiging, ondersteuning, etc. zijn niet meer nodig
in de Sim omdat deze bepalingen al bestaan voor de Raad als geheel.
Om de Raad meer ruimte te geven om naast een schriftelijke beoordeling ook bezoeken
ter plaatse af te leggen, wordt de adviestermijn verlengd naar maximaal dertien weken.
In verband hiermee wordt ook de beslistermijn voor de minister verlengd zodat de totale
procedure maximaal 22 weken duurt.
5. Overige procedurele en technische wijzigingen
Tot slot wordt het regime voor de POM’s op enkele punten explicieter omschreven in
de Sim, om misverstanden in de uitvoering te voorkomen. Het betreft de verdeling van
de middelen voor het geval dat de middelen niet toereikend zouden zijn om alle POM-subsidieaanvragen
te kunnen honoreren (artikel 14, derde lid) en het schuiven met subsidie na subsidieverlening
(artikel 16, eerste lid). Ook kwam een omissie in artikel 24 aan het licht, waardoor
de POM’s verplicht zouden zijn geweest om na afloop van de instandhoudingsperiode
per rijksmonument of zelfstandig onderdeel een inspectierapport te overleggen, hetgeen
niet was beoogd.
6. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor eigenaren van tenminste 20 rijksmonumenten dalen door
de mogelijkheid om de aanvragen voor 20 of meer rijksmonumenten gebundeld in te dienen
via één aanvraagformulier.
Voor de berekening van de administratieve lastenverlichting zijn een aantal aannames
noodzakelijk. De aannames die ten grondslag liggen aan de berekening van de administratieve
lasten bij de totstandkoming van de Sim zijn hierbij als uitgangspunt genomen. De
administratieve lasten van de Sim zijn teruggerekend naar de lasten van 20 losse aanvragen
voor 20 rijksmonumenten. Vervolgens zijn deze lasten afgezet tegen de te verwachten
lasten voor een bundeling van 20 aanvragen voor 20 rijksmonumenten (20 rijksmonumenten
is het minimumaantal in een bundeling van aanvragen). Een administratieve lastenverlichting
van ruim 20% wordt onder meer bereikt doordat nog slechts één aanvraagformulier ingediend
hoeft te worden bij een bundeling van aanvragen.
Een extra lastenverlichting is te behalen in de kosten voor het opstellen van het
instandhoudingsplan, inclusief een meerjarenbegroting, en het inspectierapport, omdat
die het grootste deel van de administratieve lasten vormen. Afhankelijk van de bij
de opstellers van de plannen en rapporten te bedingen kortingen kan de lastenverlichting
naar verwachting oplopen tot circa 40%. De daadwerkelijke verlichting van de lasten
in een concreet geval hangt onder meer af van het aantal rijksmonumenten waarvoor
in één keer gezamenlijk subsidie wordt aangevraagd, van de complexiteit van de instandhoudingsplannen,
van de aard van de monumenten en van de ligging van de monumenten onderling.
7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Het schrappen van het hoofdactiviteitcriterium in artikel 31 heeft geen invloed op
de uitvoerbaarheid van de regeling. De behandeling van een bundel van 20 of meer subsidieaanvragen
en de overgangsregeling voor voormalige AOM’s zijn uitvoerbaar.
De Auditdienst Rijk heeft onderhavige wijzigingsregeling beoordeeld en voorziet geen
problemen met betrekking tot de controleerbaarheid en de handhaafbaarheid.
Artikelsgewijs deel
Artikel I
Onderdeel A
Met deze wijzigingen wordt duidelijk gemaakt dat er meerdere aanvraagformulieren zijn.
Naast de aanvraagformulieren voor een reguliere subsidieaanvraag en die van een POM,
is duidelijk gemaakt dat de minister een aanvraagformulier vaststelt om een eigenaar
van tenminste 20 rijksmonumenten de aanvragen te kunnen laten bundelen. Een bundel
dient ten minste betrekking te hebben op 20 rijksmonumenten en daarmee op tenminste
20 verschillende monumentnummers.
Onderdeel B
Subsidie wordt niet voor de instandhouding van woonhuismonumenten verstrekt. Hierop
zijn in het tweede lid van artikel 12 enkele uitzonderingen geformuleerd. Ten eerste
komen woonhuismonumenten van provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen
ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen wel in aanmerking voor
subsidie. Hierin komt dus geen verandering. Ten tweede wordt wel subsidie verstrekt
voor woonhuismonumenten van POM’s met een hoofdactiviteit tot het in stand houden
van monumenten. POM’s zonder een dergelijke hoofdactiviteit komen niet in aanmerking
voor subsidie voor hun woonhuismonumenten. Of de instandhouding van monumenten een
hoofdactiviteit van een POM is, wordt vastgesteld in het besluit op de aanvraag voor
de POM-status. Bij de beoordeling van de aanvraag om subsidie vindt geen inhoudelijke
toets plaats op het hoofdactiviteitcriterium.
Voor zover een subsidieaanvraag van een POM zonder hoofdactiviteit tot het in stand
houden van monumenten betrekking heeft op een woonhuismonument wordt deze net als
bij de overige eigenaren geweigerd.
Onderdeel C
Met deze wijziging wordt expliciet bepaald hoe het criterium ‘laagste kosten eerst’
werkt in geval POM’s meer subsidie vragen dan er budget beschikbaar is. Aan artikel
14, derde lid, wordt een zin toegevoegd die uitdrukkelijk bepaalt dat elk rijksmonument
of zelfstandig onderdeel dat is opgevoerd in de overzichten bij de POM-subsidieaanvragen
voor de toepassing van dit lid als afzonderlijke aanvraag geldt. Deze systematiek
is gelijk aan de wijze waarop de subsidie per rijksmonument of zelfstandig onderdeel
in een POM-subsidieaanvraag wordt berekend (zie de artikelsgewijze toelichting bij
artikel 5 van de Sim).
Directe aanleiding voor de verduidelijking van artikel 14, derde lid, is dat in artikel
42a, derde lid, wordt aangehaakt bij het verdeelcriterium uit dit lid. Hoewel het
gezien de hoogte van het huidige subsidiebudget niet waarschijnlijk is dat niet alle
POM-subsidieaanvragen gehonoreerd kunnen worden, zal dit wel gelden voor subsidieaanvragen
van de voormalige AOM’s als bedoeld in artikel 42a. Deze hebben immers geen voorrang
op de overige aanvragen. Omdat deze aanvragen wel als POM-subsidieaanvragen worden ingediend en beoordeeld, was verduidelijking van artikel 14, derde
lid, gewenst.
Onderdeel D
Met de technische aanpassing in artikel 16, eerste lid, wordt duidelijker dat alleen
met subsidie geschoven kan worden tussen die rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen
uit het overzicht waarvoor daadwerkelijk subsidie is verleend. Dit betekent dat als
voor een monument of zelfstandig onderdeel uit het overzicht geen subsidie is verleend,
daar dus ook geen subsidie naartoe kan worden geschoven.
In dit verband wordt nog opgemerkt dat de verantwoording en vaststelling zoals geregeld
in paragraaf 2.5 door de schuifmogelijkheid van de POM’s plaatsvindt over het totale
subsidiebedrag voor alle rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen waarvoor subsidie
is verleend samen. Doordat onderling met verleende subsidie mag worden geschoven,
zal de te verantwoorden subsidie per rijksmonument of zelfstandig onderdeel immers
niet steeds overeenkomen met de verleende subsidie. Alleen verantwoording over het
totaal van de verleende subsidie is dan zinvol.
Onderdeel E
Het verantwoordingsregime in de Sim is voor alle aanvragers gelijk geregeld in paragraaf
2.5 van de Sim. Het overleggen van inspectierapporten na afloop van de instandhoudingsperiode
waarvoor subsidie is verleend, is echter niet in lijn met het eenvoudige POM-regime.
In artikel 24 wordt daarom een nieuw lid ingevoegd dat duidelijk maakt dat POM’s na
afloop van de instandhoudingsperiode geen inspectierapporten hoeven te overleggen.
Deze omissie bij de totstandkoming van de Sim wordt hiermee hersteld.
Onderdelen F en K
Met de benoeming van de Raad voor cultuur tot adviseur bij de aanvragen voor de POM-status,
is in hoofdstuk 3 geen aparte paragraaf meer nodig voor de instelling van een adviescommissie.
De Raad voor cultuur valt onder de Kaderwet adviescolleges en commissies. Regels voor
benoeming, ontslag, werkwijze, etc. zijn onder andere in die wet en de Wet op het
specifiek cultuurbeleid en onderliggende regelgeving geregeld.
Met het vervallen van paragraaf 3.2 kan de gehele paragraafstructuur van hoofdstuk
3 vervallen, aangezien het hoofdstuk slechts uit twee paragrafen bestond.
Onderdeel G
Als een organisatie bij een aanwijzing als POM de vermelding wil krijgen dat het in
stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van die organisatie is, dan dient
dit bij de aanvraag aangetoond te worden. Als de organisatie hiervoor geen bewijsstukken
overlegt of de bewijsstukken niet voldoende onderbouwen dat het in stand houden van
monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is, dan zal bij een eventuele aanwijzing
een vermelding over een hoofdactiviteit achterwege blijven.
Of sprake is van een hoofdactiviteit dient te blijken uit de feitelijke activiteiten
van de organisatie. Van een hoofdactiviteit is sprake als tenminste 40 procent van
de activiteiten verband houdt met de instandhouding van monumenten.
Onderdeel H
Met deze wijziging vervalt het criterium dat het in stand houden van monumenten een
hoofdactiviteit van een organisatie moet zijn om aangewezen te kunnen worden als POM.
Zie voor een toelichting hierop het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdelen I en J
De Raad voor cultuur wordt de adviseur van de minister bij aanvragen om aangewezen
te worden als POM. De ingestelde commissie bij de inwerkingtreding van de Sim vervalt.
De adviestermijn wordt verlengd naar dertien weken. Dit geeft de Raad meer tijd waarin
eventueel bezoeken ter plaatse afgelegd kunnen worden of nadere toelichting kan worden
gevraagd op de aanvragen.
Met de verlenging van de adviestermijn van de Raad wordt ook de beslistermijn van
de minister verlengd tot ten hoogste 22 weken.
Onderdeel L
De indieningstermijn voor aanvragen om als POM aangewezen te worden eindigt jaarlijks
op 31 augustus. Vanwege de wijzigingen in de criteria wordt de aanvraagtermijn in
2013 verlengd tot en met 15 november, zodat organisaties na publicatie van deze wijziging
nog voldoende gelegenheid hebben om een aanvraag in te dienen. Indien een organisatie
vervolgens als POM wordt aangewezen, kan zij in 2014 een subsidieaanvraag als POM
indienen.
Onderdeel M
De in het nieuwe artikel 42a opgenomen overgangsregeling maakt het voor de voormalige
AOM’s tijdelijk mogelijk om een eenvoudige subsidieaanvraag in te dienen, net zoals
een POM. Dit geldt voor de subsidieronde in 2014 en, met terugwerkende kracht, voor
de subsidieronde in 2013. De meeste voormalige AOM’s die vóór 1 februari 2013 een
aanvraag om de POM-status indienden, liepen bij de subsidieaanvraag in 2013 al vooruit
op een positieve beslissing op de aanvraag voor de POM-status. Zij dienden de subsidieaanvraag
al in als POM, om die zo nodig uit te breiden tot een reguliere aanvraag, mocht de
aanvraag om de POM-status worden afgewezen. Met de overgangsregeling behoeven die
aanvragen niet aangevuld te worden bij afwijzing van de aanvraag om de POM-status.
Ook gedurende de indieningstermijn voor de subsidieronde in 2014 (van 1 februari tot
en met 31 maart 2014) kunnen voormalige AOM’s nog een POM-subsidieaanvraag indienen
zonder dat zij de POM-status daadwerkelijk hebben.
Subsidieaanvragen van voormalige AOM’s mogen gedurende de overgangsperiode, net als
onder het Brim 2011, ook woonhuismonumenten omvatten. Hiermee wijkt de overgangsregeling
dus af van het met deze regeling gewijzigde POM-regime, voor zover het organisaties
betreft waarvan de instandhouding van monumenten geen hoofdactiviteit is. De weigeringsgrond
in artikel 12, eerste lid, onder a (nieuw), wordt hiertoe voor deze aanvragen in 2013
en 2014 buiten toepassing gelaten.
Een subsidieaanvraag van een voormalige AOM die nog niet als POM is aangewezen, krijgt
geen voorrang als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, in het geval dat het
subsidiebudget ontoereikend is om alle aanvragen te kunnen honoreren. Deze voorrang
is voorbehouden aan organisaties die als POM zijn aangewezen. Een POM-subsidieaanvraag
van een voormalige AOM dingt bij de subsidieverdeling dus mee met alle overige aanvragen.
Als niet voldoende middelen beschikbaar zijn om op alle overige aanvragen positief
te beslissen, worden die aanvragen op volgorde van begrote kosten gerangschikt. Bij
de beslissingen heeft vervolgens een aanvraag met lagere kosten voorrang. In de rangorde
wordt van een aanvraag van een voormalige AOM niet het totaalbedrag bezien, maar worden
de rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen uit het overzicht met de desbetreffende
begrote kosten afzonderlijk in de rangorde geplaatst. Dit kan tot gevolg hebben dat
een aanvraag van een voormalige AOM deels wordt gehonoreerd en deels wordt afgewezen.
Overigens staat het bovenstaande los van de voorrang die in het algemeen geldt voor
rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen in een aanvraag die deel uitmaken van werelderfgoed.
Na de subsidieverlening kan net als bij de POM’s met de subsidie worden geschoven
tussen die rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen uit het overzicht, waarvoor
subsidie is verleend. Er kan dus geen subsidie worden geschoven naar rijksmonumenten
of zelfstandige onderdelen waarvoor de subsidieaanvraag werd afgewezen, bijvoorbeeld
vanwege het bereiken van het subsidieplafond.
Net als bij de POM’s hebben de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, de verantwoording
en de subsidievaststelling betrekking op alle rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen
waarvoor subsidie is verleend gezamenlijk.
Artikel II
Eerste lid. Bij alle organisaties die op grond van de eerste aanvraagronde als POM zijn aangewezen,
is het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit. Dit is niet expliciet in
de aanwijzingsbesluiten vermeld. Daarom wordt hier in het overgangsrecht expliciet
geregeld dat de reeds genomen aanwijzingsbesluiten geacht worden een vermelding te
hebben dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van die organisaties
is. Daarmee komen zij voor subsidie voor hun woonhuismonumenten in aanmerking.
Tweede lid. Met deze bepaling worden de leden van de commissie die adviseerde over de aanvragen
tot aanwijzing als POM benoemd tot leden van een commissie onder de Raad. Het gaat
dan om een commissie als geregeld in artikel 2c van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
Bij de benoeming in de commissie die was geregeld in artikel 36 van de Sim was een
benoemingstermijn van vier jaar opgenomen. De benoemingen van deze regeling in een
commissie van de Raad eindigen op de einddatum vermeld in het oorspronkelijke benoemingsbesluit.
De benoeming geldt daarmee dus nog voor ongeveer 3,5 jaar. Daarna is eenmaal herbenoeming
voor ten hoogste vier jaar mogelijk op grond van de benoemingsregels voor de Raad.
Op de benoemde personen zijn de bepalingen van toepassing die gelden voor leden van
commissies van de Raad.
Artikel III
De wijzigingen treden in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie
van de regeling. Vervolgens hebben organisaties in 2013 nog tot en met 15 november
de gelegenheid om een aanvraag voor de POM-status in te dienen.
De overgangsbepaling voor de voormalige AOM’s werkt terug tot en met de inwerkingtreding
van de Sim (1 januari 2013). Deze bepaling is ten gunste van deze organisaties. In
dit verband krijgen ook de wijzigingen ter verduidelijking van het subsidieproces
terugwerkende kracht.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.