Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 september 2013, nr. WJZ/532353 (10379), houdende wijziging van de Subsidieregeling instandhouding monumenten in verband met aanpassing van de bepalingen voor professionele organisaties voor monumentenbehoud en een overgangsregime voor voormalige aangewezen organisaties voor monumentenbehoud

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling instandhouding monumenten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘van het hiervoor’ vervangen door: van een hiervoor.

2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd die luidt: De minister stelt een afzonderlijk formulier vast waarmee een eigenaar aanvragen ten behoeve van 20 of meer beschermde monumenten gezamenlijk kan indienen.

3. In de aanhef van het tweede lid wordt ‘het aanvraagformulier’ vervangen door: een aanvraagformulier.

B

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

  • a. voor zover de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis,

3. Er wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 2. Het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op een aanvraag van een:

    • a. provincie, gemeente, waterschap of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, of

    • b. professionele organisatie voor monumentenbehoud met een hoofdactiviteit tot het in stand houden van monumenten voor zover deze blijkt uit het aanwijzingsbesluit.

C

Aan artikel 14, derde lid, wordt een volzin toegevoegd die luidt:

Bij aanvragen van professionele organisaties voor monumentenbehoud worden de beschermde monumenten en zelfstandige onderdelen uit de ingediende overzichten, bedoeld in artikel 9, in volgorde van begrote kosten gezet en voor de toepassing van dit lid elk afzonderlijk als aanvraag beschouwd.

D

In artikel 16, eerste lid, wordt de zinsnede ‘waar het overzicht, bedoeld in artikel 9, betrekking op heeft’ vervangen door: uit het overzicht, bedoeld in artikel 9, waarvoor subsidie is verleend.

E

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.

2. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd dat luidt:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op professionele organisaties voor monumentenbehoud.

F

De aanduiding ‘§ 3.1. Aanwijzingsprocedure’ vervalt.

G

Aan artikel 30 wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 3. Indien een aanvrager bij de aanvraag heeft aangetoond dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is, vermeldt de minister dit in het aanwijzingsbesluit.

H

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. De onderdelen c tot en met f worden geletterd b tot en met e.

3. In de onderdelen a, d (nieuw) en e (nieuw) wordt ‘zij’ vervangen door: de organisatie.

4. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘bij beschermde monumenten’ vervangen door: aan beschermde monumenten.

5. Onder vermelding van de aanduiding ‘1.’ voor de tekst wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 2. Indien een aanvrager een vermelding als bedoeld in artikel 30, derde lid, wenst, toont deze aan dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is, hetgeen onder meer kan blijken uit de feitelijke activiteiten van de organisatie.

I

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34. Advies

  • 1. De minister vraagt advies over een aanvraag aan de Raad.

  • 2. De Raad zendt binnen dertien weken na ontvangst van het adviesverzoek zijn advies aan de minister.

J

In artikel 33, tweede lid, wordt ‘dertien weken’ vervangen door: 22 weken.

K

Paragraaf 3.2 vervalt.

L

Aan artikel 42 wordt een lid toegevoegd dat luidt:

  • 3. In afwijking van artikel 33 kan in het jaar 2013 tot en met 15 november een aanvraag voor aanwijzing als professionele organisatie voor monumentenbehoud worden ingediend. De minister beslist op die aanvraag binnen 22 weken na 15 november 2013.

M

Na artikel 42 wordt een artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 42a. Overgangsperiode Aangewezen organisaties voor monumentenbehoud

  • 1. Een organisatie die op grond van artikel 33 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013, door de minister was aangewezen als organisatie voor monumentenbehoud kan in de jaren 2013 en 2014 een aanvraag om subsidie indienen overeenkomstig artikel 9.

  • 2. Een aanvraag om subsidie van een organisatie als bedoeld in het eerste lid, gedaan in het jaar 2013 of 2014, wordt niet geweigerd op de grond, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a.

  • 3. De laatste volzin van artikel 14, derde lid, is van overeenkomstige toepassing bij een aanvraag als bedoeld in dit artikel, met dien verstande dat de aanvragen van organisaties als bedoeld in het eerste lid niet worden aangemerkt als aanvragen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b.

  • 4. De artikelen 16, eerste lid, en 24, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op een organisatie als bedoeld in het eerste lid voor de subsidie verleend op een aanvraag als bedoeld in dit artikel.

ARTIKEL II

  • 1. Besluiten tot aanwijzing als professionele organisatie voor monumentenbehoud op grond van artikel 30 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, die zijn genomen voor inwerkingtreding van deze regeling, worden geacht een vermelding als bedoeld in artikel 30, derde lid, van die regeling te hebben.

  • 2. Personen die op de dag voor inwerkingtreding van deze regeling lid waren van de commissie, bedoeld in artikel 36 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten zoals dat luidde voor inwerkingtreding van deze regeling, worden geacht te zijn benoemd als lid van een commissie van de Raad als bedoeld in artikel 2c van de Wet op het specifiek cultuurbeleid. De periode van de benoeming eindigt op de dag waarop de benoeming in het benoemingsbesluit op grond van artikel 36, tweede lid, van de Subsidieregeling instandhouding monumenten zoals dat luidde voor inwerkingtreding van deze regeling, zou eindigen.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en artikel I, onderdelen C, D, E en M, werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Op 1 januari 2013 is de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) in werking getreden. In de Sim is een regeling opgenomen voor de aanwijzing van professionele organisaties voor monumentenbehoud (POM’s). Een van de criteria is dat de instandhouding van monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is. Van een hoofdactiviteit is sprake als ten minste 40% van de activiteiten van de organisatie hiermee verband houdt. Naar aanleiding van dit criterium werd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2013 een motie ingediend1 om dit criterium zodanig te wijzigen dat ook natuurorganisaties met een omvangrijk monumentenbezit POM kunnen worden. Aanwijzing van dergelijke organisaties als POM werd in de praktijk namelijk verhinderd doordat natuurbehoud de grootste activiteit van deze organisaties is. Bij brief van 16 juli 2013 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister), op de motie gereageerd en zijn enkele wijzigingen van de Sim aangekondigd om de betrokken organisaties tegemoet te komen.2 Het betreft allereerst het schrappen van voornoemd hoofdactiviteitcriterium, zodat organisaties die aan alle overige criteria voldoen ook POM kunnen worden.

Daarnaast wordt een vereenvoudigde wijze van aanvragen van subsidie geïntroduceerd voor tenminste 20 beschermde monumenten (hierna: rijksmonumenten), ter vermindering van administratieve lasten van eigenaren met een omvangrijk monumentenbezit die niet als POM zijn aangewezen.

Bij de uitwerking van voornoemde wijzigingen is besloten een overgangsregeling op te nemen voor organisaties die onder het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Brim 2011) aangewezen waren als organisatie voor monumentenbehoud (AOM). Dit houdt in dat de voormalige AOM’s in de jaren 2013 en 2014 een eenvoudige subsidieaanvraag kunnen indienen, gelijk aan die van een POM. Deze aanvraag heeft echter geen voorrang op andere aanvragen. Dit blijft voorbehouden aan organisaties die als POM zijn aangewezen. Gedurende de overgangsperiode gaan de voormalige AOM’s er niet op achteruit ten opzichte van de situatie onder het Brim 2011. Daarna is het reguliere regime ook van toepassing op die organisaties. De voormalige AOM’s hebben dan of de POM-status bemachtigd, of kunnen gebruik maken van de vereenvoudigde wijze van aanvragen voor 20 of meer rijksmonumenten.

Onderhavige wijzigingsregeling bevat tevens een wijziging van de adviseur van de minister bij de aanwijzing van POM’s en enkele procedurele en technische wijzigingen.

2. Vervallen hoofdactiviteitcriterium en administratieve lastenverlichting

Organisaties die op professionele wijze hun monumenten in stand houden, kunnen door de minister als POM worden aangewezen. Een POM heeft op grond van de Sim voorrang bij subsidieverstrekking, kwam tot aan onderhavige wijziging in tegenstelling tot andere eigenaren ook in aanmerking voor subsidie voor rijksmonumenten die als woonhuis worden aangemerkt (hierna: woonhuismonumenten) en heeft administratieve voordelen bij het indienen van een aanvraag voor subsidie. Doel van deze voorziening is privaatrechtelijke organisaties te stimuleren professioneler om te gaan met hun monumenten.

De Sim stelt enkele criteria om als POM aangewezen te kunnen worden. Een van deze criteria was zoals gezegd het hoofdactiviteitcriterium. Aan eerdergenoemde motie wordt materieel tegemoet gekomen door dit criterium te laten vervallen als voorwaarde om aangewezen te kunnen worden als POM. Organisaties die tenminste 20 rijksmonumenten in eigendom hebben en kunnen aantonen deze professioneel in stand te houden, kunnen daardoor POM worden, ook als minder dan 40% van de activiteiten verband houdt met de instandhouding van monumenten.

In bovengenoemde brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat het vervallen van het hoofdactiviteitcriterium wel als consequentie heeft dat de status van POM als zodanig geen aanspraak meer geeft op subsidie voor woonhuismonumenten. Het voldoen aan dit criterium was immers voorwaarde om in afwijking van de hoofdregel (geen subsidie voor woonhuismonumenten) toch in aanmerking te kunnen komen voor subsidie voor woonhuismonumenten. De reden was dat organisaties waarvan het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit is, over de gehele linie meerkosten hebben die gemoeid zijn met de instandhouding van rijksmonumenten. Om die reden wordt tevens de aanspraak op subsidie voor woonhuismonumenten gehandhaafd voor POM’s die wel aan het hoofdactiviteitcriterium voldoen. Of de instandhouding van monumenten een hoofdactiviteit van een organisatie is, wordt bij de aanwijzing als POM vastgesteld. Dit zorgt voor een effectiever subsidieproces dan wanneer de hoofdactiviteit telkens bij de aanvraag voor subsidie moet worden vastgesteld. Alle organisaties die voor deze wijziging als POM zijn aangewezen, voldoen al aan het hoofdactiviteitcriterium en komen dus in ieder geval in aanmerking voor subsidie voor hun woonhuismonumenten.

Organisaties die niet voldoen aan alle criteria om als POM aangewezen te kunnen worden, maar die wel een omvangrijk monumentenbezit hebben, worden wat betreft de administratieve lasten tegemoet gekomen. Voor deze eigenaren wordt het mogelijk om voor 20 of meer rijksmonumenten (niet-woonhuizen) de subsidieaanvragen gebundeld in te dienen. Ten opzichte van het indienen van afzonderlijke aanvragen kan dit voor deze eigenaren een aanzienlijke lastenverlichting opleveren.

In artikel 8 van de Sim wordt een grondslag opgenomen voor een afzonderlijk aanvraagformulier waarmee de subsidieaanvragen voor 20 of meer rijksmonumenten in één keer gebundeld kunnen worden ingediend. In het licht van de Sim is nog wel sprake van afzonderlijke aanvragen, die afzonderlijk worden beoordeeld en gerangschikt op volgorde van begrote kosten. Dit betekent dat bij de verdeling van de beschikbare middelen op bepaalde aanvragen in de bundel een positief besluit kan volgen en op andere een negatief, afhankelijk van de totale begrote kosten van een aanvraag in de bundel.

3. Overgangsregeling voor voormalige AOM’s

Met de inwerkingtreding van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (Brim 2013) hebben de onder het Brim 2011 aangewezen AOM’s hun status verloren en kunnen POM’s worden aangewezen. Net als onder het Brim 2011 heeft het aanwijzen van POM’s als doel het stimuleren van een professionele omgang met monumenten. De POM’s krijgen verdergaande administratieve voordelen dan de voormalige AOM’s. Bovendien krijgen zij voorrang bij de subsidieverlening. Daar staat tegenover dat de eisen wat betreft de professionaliteit van de POM’s strenger zijn geworden. Niet alle voormalige AOM’s zullen direct aan deze strengere eisen kunnen voldoen, terwijl zij in de voorgaande jaren professionaliteit wel hoog in het vaandel hadden. Daarom is besloten dat er een overgangsregeling komt voor de voormalige AOM’s die nog niet zijn aangewezen als POM. Hun subsidieaanvragen voor 2013 en 2014 worden, met uitzondering van de voorrangspositie, behandeld als waren het aanvragen van POM’s, zodat zij in die jaren geen achteruitgang ervaren ten opzichte van hun AOM-status onder het Brim 2011. Concreet betekent dit dat zij een vereenvoudigde (POM-)subsidieaanvraag kunnen doen, ook voor hun woonhuismonumenten, dat er onderling geschoven mag worden met de verleende subsidie voor de verschillende monumenten en dat achteraf het totaalbedrag van de subsidie voor deze monumenten verantwoord wordt.

Tot 1 september 2014 krijgen zij de gelegenheid om hun organisatie op het niveau te brengen dat nodig is om aangewezen te worden als POM. Voldoen zij daarna nog niet aan alle criteria, of vragen zij geen POM-status aan, dan kunnen zij vervolgens wel gebruik maken van de mogelijkheid in één keer gebundeld subsidie aan te vragen voor tenminste 20 rijksmonumenten (niet zijnde woonhuizen).

De andere voordelen, zoals subsidie voor woonhuismonumenten, het kunnen indienen van een POM-subsidieaanvraag, het schuiven met subsidie en de verantwoording van de totale subsidie voor de verschillende monumenten samen, zijn dan niet meer aan de orde.

Wordt een voormalige AOM wel aangewezen als POM, dan geniet zij bij het aanvragen van subsidie ook de voordelen die daarbij horen, met dien verstande dat zij alleen subsidie krijgt voor woonhuismonumenten als de instandhouding van monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is.

4. Adviseur bij de aanvragen voor POM

In de Sim was een commissie ingesteld om de minister te adviseren over aanvragen om POM te worden. Om organisatorische redenen en voor een effectieve ondersteuning was de commissie al gehuisvest bij de Raad voor cultuur. Met deze wijziging wordt de commissie in zijn geheel opgenomen in de Raad. Daarmee is de Raad nu de formele adviseur geworden van de minister voor aanvragen om als POM aangewezen te worden. Binnen de Raad is een commissie die deze adviezen voorbereidt. De leden van de opgeheven commissie worden met deze regeling als commissieleden binnen de Raad benoemd.

De bepalingen over benoeming, bezoldiging, ondersteuning, etc. zijn niet meer nodig in de Sim omdat deze bepalingen al bestaan voor de Raad als geheel.

Om de Raad meer ruimte te geven om naast een schriftelijke beoordeling ook bezoeken ter plaatse af te leggen, wordt de adviestermijn verlengd naar maximaal dertien weken. In verband hiermee wordt ook de beslistermijn voor de minister verlengd zodat de totale procedure maximaal 22 weken duurt.

5. Overige procedurele en technische wijzigingen

Tot slot wordt het regime voor de POM’s op enkele punten explicieter omschreven in de Sim, om misverstanden in de uitvoering te voorkomen. Het betreft de verdeling van de middelen voor het geval dat de middelen niet toereikend zouden zijn om alle POM-subsidieaanvragen te kunnen honoreren (artikel 14, derde lid) en het schuiven met subsidie na subsidieverlening (artikel 16, eerste lid). Ook kwam een omissie in artikel 24 aan het licht, waardoor de POM’s verplicht zouden zijn geweest om na afloop van de instandhoudingsperiode per rijksmonument of zelfstandig onderdeel een inspectierapport te overleggen, hetgeen niet was beoogd.

6. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor eigenaren van tenminste 20 rijksmonumenten dalen door de mogelijkheid om de aanvragen voor 20 of meer rijksmonumenten gebundeld in te dienen via één aanvraagformulier.

Voor de berekening van de administratieve lastenverlichting zijn een aantal aannames noodzakelijk. De aannames die ten grondslag liggen aan de berekening van de administratieve lasten bij de totstandkoming van de Sim zijn hierbij als uitgangspunt genomen. De administratieve lasten van de Sim zijn teruggerekend naar de lasten van 20 losse aanvragen voor 20 rijksmonumenten. Vervolgens zijn deze lasten afgezet tegen de te verwachten lasten voor een bundeling van 20 aanvragen voor 20 rijksmonumenten (20 rijksmonumenten is het minimumaantal in een bundeling van aanvragen). Een administratieve lastenverlichting van ruim 20% wordt onder meer bereikt doordat nog slechts één aanvraagformulier ingediend hoeft te worden bij een bundeling van aanvragen.

Een extra lastenverlichting is te behalen in de kosten voor het opstellen van het instandhoudingsplan, inclusief een meerjarenbegroting, en het inspectierapport, omdat die het grootste deel van de administratieve lasten vormen. Afhankelijk van de bij de opstellers van de plannen en rapporten te bedingen kortingen kan de lastenverlichting naar verwachting oplopen tot circa 40%. De daadwerkelijke verlichting van de lasten in een concreet geval hangt onder meer af van het aantal rijksmonumenten waarvoor in één keer gezamenlijk subsidie wordt aangevraagd, van de complexiteit van de instandhoudingsplannen, van de aard van de monumenten en van de ligging van de monumenten onderling.

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het schrappen van het hoofdactiviteitcriterium in artikel 31 heeft geen invloed op de uitvoerbaarheid van de regeling. De behandeling van een bundel van 20 of meer subsidieaanvragen en de overgangsregeling voor voormalige AOM’s zijn uitvoerbaar.

De Auditdienst Rijk heeft onderhavige wijzigingsregeling beoordeeld en voorziet geen problemen met betrekking tot de controleerbaarheid en de handhaafbaarheid.

Artikelsgewijs deel

Artikel I

Onderdeel A

Met deze wijzigingen wordt duidelijk gemaakt dat er meerdere aanvraagformulieren zijn. Naast de aanvraagformulieren voor een reguliere subsidieaanvraag en die van een POM, is duidelijk gemaakt dat de minister een aanvraagformulier vaststelt om een eigenaar van tenminste 20 rijksmonumenten de aanvragen te kunnen laten bundelen. Een bundel dient ten minste betrekking te hebben op 20 rijksmonumenten en daarmee op tenminste 20 verschillende monumentnummers.

Onderdeel B

Subsidie wordt niet voor de instandhouding van woonhuismonumenten verstrekt. Hierop zijn in het tweede lid van artikel 12 enkele uitzonderingen geformuleerd. Ten eerste komen woonhuismonumenten van provincies, gemeenten, waterschappen en openbare lichamen ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen wel in aanmerking voor subsidie. Hierin komt dus geen verandering. Ten tweede wordt wel subsidie verstrekt voor woonhuismonumenten van POM’s met een hoofdactiviteit tot het in stand houden van monumenten. POM’s zonder een dergelijke hoofdactiviteit komen niet in aanmerking voor subsidie voor hun woonhuismonumenten. Of de instandhouding van monumenten een hoofdactiviteit van een POM is, wordt vastgesteld in het besluit op de aanvraag voor de POM-status. Bij de beoordeling van de aanvraag om subsidie vindt geen inhoudelijke toets plaats op het hoofdactiviteitcriterium.

Voor zover een subsidieaanvraag van een POM zonder hoofdactiviteit tot het in stand houden van monumenten betrekking heeft op een woonhuismonument wordt deze net als bij de overige eigenaren geweigerd.

Onderdeel C

Met deze wijziging wordt expliciet bepaald hoe het criterium ‘laagste kosten eerst’ werkt in geval POM’s meer subsidie vragen dan er budget beschikbaar is. Aan artikel 14, derde lid, wordt een zin toegevoegd die uitdrukkelijk bepaalt dat elk rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat is opgevoerd in de overzichten bij de POM-subsidieaanvragen voor de toepassing van dit lid als afzonderlijke aanvraag geldt. Deze systematiek is gelijk aan de wijze waarop de subsidie per rijksmonument of zelfstandig onderdeel in een POM-subsidieaanvraag wordt berekend (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5 van de Sim).

Directe aanleiding voor de verduidelijking van artikel 14, derde lid, is dat in artikel 42a, derde lid, wordt aangehaakt bij het verdeelcriterium uit dit lid. Hoewel het gezien de hoogte van het huidige subsidiebudget niet waarschijnlijk is dat niet alle POM-subsidieaanvragen gehonoreerd kunnen worden, zal dit wel gelden voor subsidieaanvragen van de voormalige AOM’s als bedoeld in artikel 42a. Deze hebben immers geen voorrang op de overige aanvragen. Omdat deze aanvragen wel als POM-subsidieaanvragen worden ingediend en beoordeeld, was verduidelijking van artikel 14, derde lid, gewenst.

Onderdeel D

Met de technische aanpassing in artikel 16, eerste lid, wordt duidelijker dat alleen met subsidie geschoven kan worden tussen die rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen uit het overzicht waarvoor daadwerkelijk subsidie is verleend. Dit betekent dat als voor een monument of zelfstandig onderdeel uit het overzicht geen subsidie is verleend, daar dus ook geen subsidie naartoe kan worden geschoven.

In dit verband wordt nog opgemerkt dat de verantwoording en vaststelling zoals geregeld in paragraaf 2.5 door de schuifmogelijkheid van de POM’s plaatsvindt over het totale subsidiebedrag voor alle rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen waarvoor subsidie is verleend samen. Doordat onderling met verleende subsidie mag worden geschoven, zal de te verantwoorden subsidie per rijksmonument of zelfstandig onderdeel immers niet steeds overeenkomen met de verleende subsidie. Alleen verantwoording over het totaal van de verleende subsidie is dan zinvol.

Onderdeel E

Het verantwoordingsregime in de Sim is voor alle aanvragers gelijk geregeld in paragraaf 2.5 van de Sim. Het overleggen van inspectierapporten na afloop van de instandhoudingsperiode waarvoor subsidie is verleend, is echter niet in lijn met het eenvoudige POM-regime. In artikel 24 wordt daarom een nieuw lid ingevoegd dat duidelijk maakt dat POM’s na afloop van de instandhoudingsperiode geen inspectierapporten hoeven te overleggen. Deze omissie bij de totstandkoming van de Sim wordt hiermee hersteld.

Onderdelen F en K

Met de benoeming van de Raad voor cultuur tot adviseur bij de aanvragen voor de POM-status, is in hoofdstuk 3 geen aparte paragraaf meer nodig voor de instelling van een adviescommissie. De Raad voor cultuur valt onder de Kaderwet adviescolleges en commissies. Regels voor benoeming, ontslag, werkwijze, etc. zijn onder andere in die wet en de Wet op het specifiek cultuurbeleid en onderliggende regelgeving geregeld.

Met het vervallen van paragraaf 3.2 kan de gehele paragraafstructuur van hoofdstuk 3 vervallen, aangezien het hoofdstuk slechts uit twee paragrafen bestond.

Onderdeel G

Als een organisatie bij een aanwijzing als POM de vermelding wil krijgen dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van die organisatie is, dan dient dit bij de aanvraag aangetoond te worden. Als de organisatie hiervoor geen bewijsstukken overlegt of de bewijsstukken niet voldoende onderbouwen dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van de organisatie is, dan zal bij een eventuele aanwijzing een vermelding over een hoofdactiviteit achterwege blijven.

Of sprake is van een hoofdactiviteit dient te blijken uit de feitelijke activiteiten van de organisatie. Van een hoofdactiviteit is sprake als tenminste 40 procent van de activiteiten verband houdt met de instandhouding van monumenten.

Onderdeel H

Met deze wijziging vervalt het criterium dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van een organisatie moet zijn om aangewezen te kunnen worden als POM. Zie voor een toelichting hierop het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdelen I en J

De Raad voor cultuur wordt de adviseur van de minister bij aanvragen om aangewezen te worden als POM. De ingestelde commissie bij de inwerkingtreding van de Sim vervalt. De adviestermijn wordt verlengd naar dertien weken. Dit geeft de Raad meer tijd waarin eventueel bezoeken ter plaatse afgelegd kunnen worden of nadere toelichting kan worden gevraagd op de aanvragen.

Met de verlenging van de adviestermijn van de Raad wordt ook de beslistermijn van de minister verlengd tot ten hoogste 22 weken.

Onderdeel L

De indieningstermijn voor aanvragen om als POM aangewezen te worden eindigt jaarlijks op 31 augustus. Vanwege de wijzigingen in de criteria wordt de aanvraagtermijn in 2013 verlengd tot en met 15 november, zodat organisaties na publicatie van deze wijziging nog voldoende gelegenheid hebben om een aanvraag in te dienen. Indien een organisatie vervolgens als POM wordt aangewezen, kan zij in 2014 een subsidieaanvraag als POM indienen.

Onderdeel M

De in het nieuwe artikel 42a opgenomen overgangsregeling maakt het voor de voormalige AOM’s tijdelijk mogelijk om een eenvoudige subsidieaanvraag in te dienen, net zoals een POM. Dit geldt voor de subsidieronde in 2014 en, met terugwerkende kracht, voor de subsidieronde in 2013. De meeste voormalige AOM’s die vóór 1 februari 2013 een aanvraag om de POM-status indienden, liepen bij de subsidieaanvraag in 2013 al vooruit op een positieve beslissing op de aanvraag voor de POM-status. Zij dienden de subsidieaanvraag al in als POM, om die zo nodig uit te breiden tot een reguliere aanvraag, mocht de aanvraag om de POM-status worden afgewezen. Met de overgangsregeling behoeven die aanvragen niet aangevuld te worden bij afwijzing van de aanvraag om de POM-status.

Ook gedurende de indieningstermijn voor de subsidieronde in 2014 (van 1 februari tot en met 31 maart 2014) kunnen voormalige AOM’s nog een POM-subsidieaanvraag indienen zonder dat zij de POM-status daadwerkelijk hebben.

Subsidieaanvragen van voormalige AOM’s mogen gedurende de overgangsperiode, net als onder het Brim 2011, ook woonhuismonumenten omvatten. Hiermee wijkt de overgangsregeling dus af van het met deze regeling gewijzigde POM-regime, voor zover het organisaties betreft waarvan de instandhouding van monumenten geen hoofdactiviteit is. De weigeringsgrond in artikel 12, eerste lid, onder a (nieuw), wordt hiertoe voor deze aanvragen in 2013 en 2014 buiten toepassing gelaten.

Een subsidieaanvraag van een voormalige AOM die nog niet als POM is aangewezen, krijgt geen voorrang als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, in het geval dat het subsidiebudget ontoereikend is om alle aanvragen te kunnen honoreren. Deze voorrang is voorbehouden aan organisaties die als POM zijn aangewezen. Een POM-subsidieaanvraag van een voormalige AOM dingt bij de subsidieverdeling dus mee met alle overige aanvragen. Als niet voldoende middelen beschikbaar zijn om op alle overige aanvragen positief te beslissen, worden die aanvragen op volgorde van begrote kosten gerangschikt. Bij de beslissingen heeft vervolgens een aanvraag met lagere kosten voorrang. In de rangorde wordt van een aanvraag van een voormalige AOM niet het totaalbedrag bezien, maar worden de rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen uit het overzicht met de desbetreffende begrote kosten afzonderlijk in de rangorde geplaatst. Dit kan tot gevolg hebben dat een aanvraag van een voormalige AOM deels wordt gehonoreerd en deels wordt afgewezen.

Overigens staat het bovenstaande los van de voorrang die in het algemeen geldt voor rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen in een aanvraag die deel uitmaken van werelderfgoed.

Na de subsidieverlening kan net als bij de POM’s met de subsidie worden geschoven tussen die rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen uit het overzicht, waarvoor subsidie is verleend. Er kan dus geen subsidie worden geschoven naar rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen waarvoor de subsidieaanvraag werd afgewezen, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van het subsidieplafond.

Net als bij de POM’s hebben de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, de verantwoording en de subsidievaststelling betrekking op alle rijksmonumenten en zelfstandige onderdelen waarvoor subsidie is verleend gezamenlijk.

Artikel II

Eerste lid. Bij alle organisaties die op grond van de eerste aanvraagronde als POM zijn aangewezen, is het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit. Dit is niet expliciet in de aanwijzingsbesluiten vermeld. Daarom wordt hier in het overgangsrecht expliciet geregeld dat de reeds genomen aanwijzingsbesluiten geacht worden een vermelding te hebben dat het in stand houden van monumenten een hoofdactiviteit van die organisaties is. Daarmee komen zij voor subsidie voor hun woonhuismonumenten in aanmerking.

Tweede lid. Met deze bepaling worden de leden van de commissie die adviseerde over de aanvragen tot aanwijzing als POM benoemd tot leden van een commissie onder de Raad. Het gaat dan om een commissie als geregeld in artikel 2c van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Bij de benoeming in de commissie die was geregeld in artikel 36 van de Sim was een benoemingstermijn van vier jaar opgenomen. De benoemingen van deze regeling in een commissie van de Raad eindigen op de einddatum vermeld in het oorspronkelijke benoemingsbesluit. De benoeming geldt daarmee dus nog voor ongeveer 3,5 jaar. Daarna is eenmaal herbenoeming voor ten hoogste vier jaar mogelijk op grond van de benoemingsregels voor de Raad. Op de benoemde personen zijn de bepalingen van toepassing die gelden voor leden van commissies van de Raad.

Artikel III

De wijzigingen treden in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van de regeling. Vervolgens hebben organisaties in 2013 nog tot en met 15 november de gelegenheid om een aanvraag voor de POM-status in te dienen.

De overgangsbepaling voor de voormalige AOM’s werkt terug tot en met de inwerkingtreding van de Sim (1 januari 2013). Deze bepaling is ten gunste van deze organisaties. In dit verband krijgen ook de wijzigingen ter verduidelijking van het subsidieproces terugwerkende kracht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.


X Noot
1

Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 XIII, nr. 85.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012–2013, 33 400 XIII, nr. 147.

Naar boven