TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Les- en cursusgeld wordt geheven ter zake van het volgen van uit de openbare kas bekostigd
onderwijs. Lesgeld is verschuldigd door leerlingen die op 1 augustus van het cursusjaar
18 jaar of ouder zijn en een voltijdse beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg
of een voltijdse opleiding in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs volgen.
Cursusgeld is verschuldigd door leerlingen die op 1 augustus van het cursusjaar 18
jaar of ouder zijn en een beroepsopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg, een
deeltijdopleiding in de beroepsopleidende leerweg of een opleiding Nederlands als
tweede taal volgen. Voor wat betreft deeltijdopleidingen in de beroepsopleidende leerweg
wordt opgemerkt dat met ingang van 1 augustus 2014 de Wet van 26 juni 2013 tot wijziging
van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen
van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging
van het beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288) in werking treedt. Deze wijziging houdt onder meer in dat vanaf de inwerkingtredingsdatum
deeltijdopleidingen in de beroepsopleidende leerweg niet langer voor bekostiging in
aanmerking komen. In bovengenoemde wet is in artikel 12.4.1 een overgangsbepaling
opgenomen voor de studenten die vóór de inwerkingtredingsdatum van de wet al met een
deeltijdopleiding in de beroepsopleidende leerweg bezig waren. Zij kunnen die opleiding
afmaken volgens de huidige regels. De termijn daarvoor is beperkt tot één studiejaar
na het aflopen van de voor hen geldende studieduur. Deze studenten zijn zo lang ze
gebruik maken van dit overgangsrecht, cursusgeldplichtig. Tot slot is cursusgeld verschuldigd
door alle leerlingen die een deeltijdopleiding in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel c, van het Uitvoeringsbesluit Les-
en cursusgeldwet 2000 volgen.
Het lesgeld en de cursusgeldtarieven worden jaarlijks aan de inflatie aangepast aan
de hand van de consumentenprijsindex, zo bepaalt artikel 5, tweede lid, van de Les-
en cursusgeldwet respectievelijk artikel 15, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit
Les- en cursusgeldwet 2000. Voor het lesgeld is in artikel 5, tweede lid, van de Les-
en cursusgeldwet vastgelegd dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder
de consumentenprijsindex wordt verstaan. Voor het cursusgeld is dit vastgelegd in
artikel 15, derde lid van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000. Voorheen
werd de hoogte van het lesgeld en de cursusgeldtarieven jaarlijks vastgesteld bij
twee aparte ministeriële regelingen. Voor cursusjaar 2014–2015 is gekozen de bedragen
vast te stellen in één ministeriële regeling.
Het lesgeld wordt volledig of gedeeltelijk gecompenseerd voor de leerlingen voor wie
aanspraak bestaat op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage als bedoeld in de
hoofdstukken 3 en 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Voor
de deelnemers aan het beroepsonderwijs die vallen onder de Wet studiefinanciering
2000 wordt, indien zij aanspraak hebben op aanvullende financiering, het lesgeld eveneens
gecompenseerd.
2. Financiële gevolgen
De indexering van het lesgeld en de cursusgeldtarieven en de daarmee gepaard gaande
aanpassing ten opzichte van de bedragen voor cursusjaar 2013–2014 heeft geen gevolgen
voor de rijksbegroting, omdat de stijging van de bedragen reeds is verwerkt op de
begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
3. Administratieve lasten en nalevingskosten
De regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten en voor de nalevingskosten.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd dat het lesgeld
jaarlijks wordt geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. Voor het cursusgeld
is dit vastgelegd in artikel 15, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet
2000. In artikel 5, tweede lid, van het Les- cursusgeldwet en in artikel 15, derde
lid, van het Uitvoeringsbesluit 2000 is voor het lesgeld, respectievelijk het cursusgeld,
vastgelegd dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex
wordt verstaan. Hieraan wordt met artikel 1 voldaan.
Artikel 2
Het lesgeld voor cursusjaar 2014–2015 is aan de hand van de in artikel 5, derde lid,
van de Les- en cursusgeldwet beschreven indexeringsmethodiek vastgesteld. De indexering
wordt bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de consumentenprijs
over de maand april, voorafgaand aan de aanpassing, heeft ondergaan ten opzichte van
de maand april van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over de maand
april 2012 bedraagt 112,06 en over de maand april 2013 114,97. De procentuele wijziging
is 2,5968%. Het lesgeld voor cursusjaar 2013–2014 bedraagt € 1.090. Het lesgeld voor
het cursusjaar 2014–2015 is derhalve als volgt berekend: € 1.090 + 2,5968% is € 1.118,31,
afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is dit € 1.118. Dit betekent een verhoging
van € 28 ten opzichte van het voor het cursusjaar 2013–2014 vastgestelde lesgeld van
€ 1.090.
Artikel 3
De indexering van de cursusgeldtarieven wordt bepaald door de procentuele wijziging
die deze consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de aanpassing,
heeft ondergaan ten opzichte van de maand april van het daaraan voorafgaande jaar.
Bedoeld indexcijfer in de maand april 2013 bedraagt 114,97 en in de maand april 2012
112,06. De procentuele ontwikkeling is 2,5968%.
Bij besluit van 30 mei 2013 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet
2000 in verband met onder meer het aanpassen van het moment van de jaarlijkse vaststelling
van het cursusgeld en van de termijnbedragen voor betaling van het lesgeld, is het
moment van de jaarlijkse vaststelling van het cursusgeld vervroegd van uiterlijk 31 maart
naar vóór 1 oktober voorafgaand aan het cursusjaar waarop de herziening betrekking
heeft. Dit besluit is in werking getreden met ingang van 1 augustus 2013. De vervroeging
van het moment van vaststelling vereist vanaf de vaststelling van de cursusgeldtarieven
voor cursusjaar 2014–2015 aanpassing van de voorheen geldende indexeringssystematiek.
Ten behoeve van de eenheid wordt het cursusgeld vanaf cursusjaar 2014–2015 geïndexeerd
volgens dezelfde systematiek als het lesgeld. In artikel 3 van de regeling is de nieuwe
indexeringssystematiek voor het cursusgeld vastgelegd.
Artikel 4
De cursusgeldtarieven voor het cursusjaar 2013–2014 bedroegen voor:
-
a. opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de assistent-opleiding en de basisberoepsopleiding:
€ 226 per cursusjaar;
-
b. opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de vakopleiding, de middenkaderopleiding
en specialistenopleiding: € 549 per cursusjaar;
-
c. opleidingen voortgezet algemeen volwassenonderwijs, gericht op het behalen van een
diploma als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs,
of onderdelen van dat diploma: € 0,72 voor elke 45 minuten onderwijs, berekend op
basis van het normatieve aantal minuten onderwijs per jaar van de opleiding waarvoor
inschrijving heeft plaatsgevonden;
-
d. opleiding Nederlands als tweede taal als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder
c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft Nederlands als
tweede taal I: € 305 per cursusjaar;
-
e. opleiding Nederlands als tweede taal als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder
c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft Nederlands als
tweede taal II: € 549 per cursusjaar.
In het tweede lid van artikel 15 is bepaald dat de cursusgeldtarieven, met uitzondering
van het in het in artikel 15, eerste lid, onder c, bedoelde tarief, worden afgerond
op het naastbij gelegen gehele getal.
De in de plaats tredende cursusgeldtarieven, van toepassing voor het cursusjaar 2014–2015,
zijn als volgt berekend:
-
Ad. a. € 226 + 2,5968% is € 231,87, afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is € 232;
-
Ad. b. € 549 + 2,5968% is € 563,26, afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is € 563;
-
Ad. c. € 0,72 + 2,5968% is € 0,7387, afgerond op twee cijfers achter de komma is € 0,74;
-
Ad. d. € 305 + 2,5968% is € 312,92, afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is € 313;
-
Ad. e. € 549 + 2,5968% is € 563,26, afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is € 563.
Artikel 5
Artikel 5 zorgt ervoor dat deze regeling met ingang van 1 augustus 2015 vervalt.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.