Regeling van de Minister van Economische Zaken van 4 september 2013, nr. WJZ/ 13132689, houdende uitvoering van het Warmtebesluit en de Warmtewet (Warmteregeling)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikelen 3, vierde lid, en 4, derde lid, van de Warmtewet en de artikelen 3, tweede lid, 4, vierde lid, en 10, tweede lid, van het Warmtebesluit;

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

de Warmtewet;

b. maximumprijs:

de prijs die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 5, eerste lid, van de wet vaststelt.

c. kwetsbare consument:

een verbruiker voor wie de beëindiging van de levering van warmte zeer ernstige gezondheidsrisico’s tot gevolg zou hebben of voor de huisgenoten van de verbruiker;

d. schuldhulpverlening:

de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet of ondersteuning van natuurlijke personen door een instantie als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet bij het vinden van een adequate oplossing voor schuldsituaties gericht op de aflossing van schulden.

§ 2. Vaste kosten

Artikel 2

  • 1. Voor het vaststellen van de maximumprijs wordt bij het berekenen van het verschil in gebruikskosten uitgegaan van;

    • a. een aanschafwaarde van een cv-ketel van: € 2.474,

    • b. een gemiddelde levensduur van een cv-ketel van 15 jaar,

    • c. een gemiddelde resterende levensduur van een cv-ketel van 7,5 jaar,

    • d. jaarlijkse onderhoudskosten van een cv-ketel van 141 euro,

    • e. een aanschafwaarde van een warmtewisselaar van: € 2.243,

    • f. een reële vermogenskostenvoet gebaseerd op de laatst bekende heffingsrente die door het Ministerie van Financiën is vastgesteld,

    • g. een gemiddelde levensduur van een warmtewisselaar van 15 jaar,

    • h. een gemiddelde resterende levensduur van een warmtewisselaar van 7,5 jaar,

    • i. jaarlijkse onderhoudskosten van een warmtewisselaar van 40 euro,

    • j. de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de netbeheerders van de gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t.

    • k. jaarlijkse meerkosten van elektrisch koken van 50 euro.

  • 2. Voor de in dit artikel genoemde bedragen geldt het jaar 2009 als referentiejaar en worden deze bedragen voor latere jaren gecorrigeerd voor de relatieve wijziging van de consumentenprijsindex.

§ 3. Variabele kosten

Artikel 3

Bij de bepaling van de energetische waarde van aardgasgebruik in de gaswoning wordt gebruik gemaakt van de volgende factoren:

  • a. warmtevraag voor ruimteverwarming als deel van de totale warmtevraag (VR), dat wordt vastgesteld op 0,79;

  • b. warmtevraag voor warm tapwater als deel van de totale warmtevraag (VT), dat wordt vastgesteld op 0,21;

  • c. leidingverlies bij ruimteverwarming (LVR), dat wordt vastgesteld op 0,05;

  • d. leidingverlies bij tapwater (LVT), dat wordt vastgesteld op 0,10;

  • e. gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming (ηruimte), dat wordt vastgesteld op 0,90;

  • f. gemiddeld warm tapwater rendement (ηtap), dat wordt vastgesteld op 0,65.

§ 4. Compensatie bij ernstige storingen en afsluitbeleid

Artikel 4

  • 1. De verbruiker krijgt een financiële compensatie voor storingen die voor een periode langer dan 4 uren tot een onderbreking van de levering van warmte leiden, met uitzondering van voorziene onderbrekingen.

  • 2. De hoogte van de financiële compensatie per aansluiting van een verbruiker bedraagt EUR 35,– bij een onderbreking van 4 tot 8 uur, vermeerderd met EUR 20,– voor elke volgende aaneengesloten periode van 4 uur.

  • 3. De compensatie wordt door de leverancier binnen zes maanden na het herstel van de onderbreking betaald.

Artikel 5

  • 1. Een leverancier beëindigt de levering van warmte aan een verbruiker niet wegens wanbetaling voordat de procedure, opgenomen in het tweede tot en met vierde lid, is gevolgd.

  • 2. Indien een verbruiker niet binnen de gestelde termijn een vordering tot betaling van een leverancier voldoet, doet de desbetreffende leverancier de verbruiker ten minste eenmaal een schriftelijke herinnering daaromtrent toekomen.

  • 3. De leverancier:

    • a. wijst de verbruiker bij die herinnering op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening;

    • b. biedt bij de herinnering aan met schriftelijke toestemming van de verbruiker de contactgegevens van de verbruiker, diens klantnummer, en informatie over de hoogte van diens schuld aan een instantie ten behoeve van schuldhulpverlening te verstrekken, tenzij de verbruiker geen natuurlijk persoon is;

    • c. vermeldt bij de herinnering dat de verbruiker niet wordt afgesloten indien de artikelen 6 of 7, tweede lid, van toepassing zijn.

  • 4. De leverancier spant zich in om in persoonlijk contact te treden met de verbruiker teneinde deze te wijzen op mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen.

Artikel 6

  • 1. Een leverancier beëindigt de levering van warmte aan een kwetsbare consument niet, tenzij:

    • a. de kwetsbare consument hierom verzoekt;

    • b. er sprake is van fraude of misbruik door de kwetsbare consument;

    • c. de onveiligheid van de installatie beëindiging van de levering noodzakelijk maakt;

    • d. de overeenkomst voor de levering van warmte aan de kwetsbare consument afloopt;

    • f. er sprake is van wanbetaling en de kwetsbare consument niet binnen een redelijke termijn een verklaring van een arts die geen behandelend arts van de betrokkene is, kan overleggen om de zeer ernstige gezondheidsrisico’s aan te tonen.

  • 2. Een leverancier draagt er zorg voor dat de levering aan een kwetsbare consument die wegens wanbetaling is beëindigd, wordt hervat indien de kwetsbare consument een verklaring van een arts die geen behandelend arts van de betrokkene is, overlegt om de zeer ernstige gezondheidsrisico’s aan te tonen.

Artikel 7

  • 1. Onverminderd de artikelen 5 en 6, is dit artikel van toepassing in de periode van 1 oktober tot 1 april van enig jaar.

  • 2. Een leverancier beëindigt de levering van warmte aan een kleinverbruiker niet, tenzij:

    • a. de verbruiker hierom verzoekt;

    • b. er sprake is van fraude of misbruik door de verbruiker;

    • c. de onveiligheid van de installatie beëindiging van de levering noodzakelijk maakt;

    • e. de overeenkomst voor de levering van warmte van de verbruiker met de leverancier afloopt;

    • f. op grond van het derde lid de levering van warmte wegens wanbetaling kan worden beëindigd.

  • 3. Een leverancier kan de levering van warmte aan een verbruiker beëindigen wegens wanbetaling, tenzij:

    • a. de verbruiker binnen een door de leverancier vast te stellen redelijke termijn na de herinnering, bedoeld in artikel 5, tweede lid, een bewijs overlegt dat hij heeft verzocht om schuldhulpverlening, totdat op dat verzoek negatief is beslist;

    • b. de vordering van de leverancier binnen een redelijke termijn betrokken wordt bij een lopend traject van schuldhulpverlening aan de verbruiker;

    • c. toepassing dient te worden gegeven aan het zesde lid en binnen een redelijke termijn nadat toepassing is gegeven aan dat lid de vordering van de leverancier is betrokken bij een traject van schuldhulpverlening.

  • 4. Een leverancier draagt er zorg voor dat de levering van warmte aan een verbruiker die wegens wanbetaling is beëindigd, wordt hervat indien de verbruiker een bewijs overlegt:

    • a. dat hij heeft verzocht om schuldhulpverlening, totdat op dat verzoek negatief is beslist of totdat de schuldhulpverlening eindigt;

    • b. dat de vordering van de leverancier wordt betrokken bij een lopend traject van schuldhulpverlening aan de verbruiker.

  • 5. De uitzonderingsgronden, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, zijn niet van toepassing indien de schuldhulpverlening aan de verbruiker eindigt of indien de verbruiker de verplichtingen ten aanzien van de schuldhulpverlening niet nakomt.

  • 6. Indien een verbruiker niet heeft gereageerd op het aanbod, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel b , verstrekt de leverancier de contactgegevens van de verbruiker, diens klantnummer en informatie over de hoogte van diens schuld aan een instantie ten behoeve van schuldhulpverlening, tenzij de kleinverbruiker geen natuurlijk persoon is.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 8

De vergoeding die verschuldigd is op grond van artikel 20, eerste lid, van de wet voor het verlenen van een vergunning is € 500,– en voor het verkrijgen van toestemming is € 500,–.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Warmteregeling.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 september 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

TOELICHTING

§ 1. Inleiding

In deze ministeriële regeling wordt uitvoering gegeven aan artikelen 3 en 4 van het Warmtebesluit dat de elementen en wijze van berekening beschrijft voor de maximum (of NMDA-) prijs. Artikel 3, tweede lid, van dat besluit delegeert de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels omtrent de vaste kosten naar ministeriële regeling. Artikel 4, vierde lid delegeert regels met betrekking tot de variabele kosten en de vaststelling van het brandstofrendement. In de volgende twee paragrafen wordt nader ingegaan op de vaste en variabele kosten.

In deze regeling wordt de referentiewaarde vastgesteld voor aan aantal factoren de benodigd zijn bij de bepaling van de maximumprijs van warmte. Deze referentiewaarden worden bij MR vastgesteld omdat de hoogte ervan kan veranderen in de tijd, bijvoorbeeld door de invloed van technologische ontwikkelingen. Wanneer hiertoe aanleiding is, kan er een nieuwe indexering plaatsvinden van deze referentiewaarden. Een dergelijke indexering vindt in elk geval elke vier jaar, naar aanleiding van de periodieke evaluatie van de wet, plaats. Bij de vaststelling van de referentiewaarden in de onderhavige regeling is gebruik gemaakt van onafhankelijke bronnen en rapporten van externe adviseurs.

In deze regeling wordt tevens uitvoering gegeven aan delegatiebepalingen in de artikelen 3 en 4 van de Warmtewet, deze artikelen hebben betrekking op storingscompensatie en het afsluitbeleid.

§ 2. Vaste kosten

De vaste kosten worden bepaald met gebruikmaking van de formule die is opgenomen in artikel 3, eerste lid van het Warmtebesluit. Een onderdeel van deze formule is het verschil in gebruikskosten bij het gebruik van gas als energiebron en bij het gebruik van warmte als energiebron. Onderdeel van deze gebruikskosten zijn de kapitaalslasten van een cv-ketel, waarvoor vaststelling van een aantal factoren benodigd is. Ten eerste is de referentie voor de aanschafprijs van een cv-ketel vastgesteld op een bedrag van € 2.474. Ten behoeve van de vaststelling van deze referentieprijs heeft een second opinion plaatsgevonden op de in de rapporten van Royal Haskoning en TNO genoemde prijzen voor cv-ketels. Hieruit blijkt dat de meest geschikte referentiewaarde voor de aanschaf van een cv-ketel uitkomt op 2.097 euro exclusief BTW ofwel 2.474 inclusief BTW. Deze second opinion is uitgevoerd door Deerns Raadgevend Ingenieurs. De kosten van een warmtewisselaar zijn vastgesteld op een bedrag van € 2.243. Deze referentieprijs is eveneens tot stand gekomen op basis van een analyse van Deerns Raadgevend Ingenieurs. De gemiddelde levensduur van een warmtewisselaar en een cv-ketel is vastgesteld op 15 jaar. Ten behoeve van de bepaling van de vermogensvergoeding is de gemiddelde resterende levensduur van een warmtewisselaar en een cv-ketel vastgesteld op de helft van de totale levensduur van respectievelijk een warmtewisselaar en een cv-ketel. De referentie voor de jaarlijkse onderhoudskosten van een cv-ketel is vastgesteld op 141 euro inclusief BTW en is gebaseerd op een jaarlijkse allesomvattend onderhoudscontract. De referentie voor het onderhoud van een warmtewisselaar is vastgesteld op 40 euro inclusief BTW en is gebaseerd op informatie van warmteleveranciers. De jaarlijkse kosten van de warmtemeter zijn gelijk gesteld aan de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6-aansluitingen waarvan de maximale hoogte door de ACM wordt vastgesteld.

Conform de bestaande reguleringsmethodiek van de ACM worden de kapitaalslasten bepaald door de afschrijvingslasten op basis van een lineaire afschrijving te vermeerderen met een vermogensvergoeding op basis van een door de ACM vast te stellen reële vermogenskostenvoet die is gebaseerd op de laatst bekende heffingsrente die door de Minister van Financiën is vastgesteld. Hoewel deze heffingsrente een kortere looptijd heeft dan de investeringen, leidt dit tot een juiste indicatie van de kapitaalslasten omdat herfinanciering in het dagelijkse kapitaalverkeer gebruikelijk. Hierdoor kan aansluiting worden gezocht bij de vaststelling van de jaarlijkse maximumprijs.

Een andere factor bij het verschil in gebruikskosten, die in de formule is betrokken, is het elektrisch koken. Op een warmtenet aangesloten verbruikers hebben doorgaans niet de beschikking over een gasaansluiting en zijn zodoende aangewezen op elektrisch koken, hetgeen extra kosten met zich meebrengt. Ter compensatie van deze extra kosten is de correctiefactor Ke opgenomen. Deze correctiefactor Ke geeft een korting op het vastrecht ter grootte van een forfaitair bedrag van € 50,00. Dit bedrag is gebaseerd op het kostenverschil tussen koken op gas en koken op elektriciteit. Bij een gemiddeld gasverbruik voor koken van 40 m3 en een tarief van € 0,55 per m3 betaalt men ca. € 22,00 per jaar voor koken op gas. Bij een gemiddeld gebruik van 352 kWh en een tarief van € 0,20 per kWh bedragen de kosten hiervan ca. € 70,40. Bij benadering is het kostenverschil tussen koken op elektriciteit en koken op gas daarmee ongeveer € 50,00.

§ 3. Variabele kosten

De variabele kosten worden bepaald met gebruikmaking van de formule die is opgenomen in artikel 4, eerste, tweede en derde lid van het Warmtebesluit. Een belangrijk element in deze formule is de brandstofrendement van de warmteproductie. Dit brandstofrendement kan worden beïnvloed door verschillende factoren. Een element dat in elk geval bepalend is voor het brandstofrendement, is de energetische waarde van het aardgasgebruik in de gaswoning. De energetische waarde van het aardgasgebruik in een gaswoning hangt af van twee factoren; de verhouding tussen warmte die wordt opgewekt voor tapwater en voor ruimteverwarming en de leidingverliezen.

Ten behoeve van de bepaling van de verhouding tussen ruimteverwarming en tapwater is, op basis van gegevens voor het jaar 2007 uit het Basisonderzoek Warmte Kleinverbruik van EnergieNed, uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse warmtevraag van 34,2 GJ en een gemiddelde jaarlijkse vraag voor tapwater van 7,2 GJ. De vraag naar warmte voor ruimteverwarming maakt derhalve gemiddeld 79% uit van de totale warmtevraag en de vraag naar warm tapwater 21%.

Bij de vaststelling van het rendement voor ruimteverwarming en van het taprendement is gebruik gemaakt van de analyse van Haskoning. Het gemiddelde rendement voor ruimteverwarming is vastgesteld op 90%. Bij de bepaling van dit rendement is een temperatuurcorrectie aangebracht. Reden hiervoor is dat indien alleen een woonvertrek wordt verwarmd of niet alle radiatoren worden opengezet, de ketel wordt gedwongen op een hogere temperatuur te werken waardoor het hoge rendement dat de ketel in principe zou kunnen halen (96,3%) niet wordt bereikt.

Voor de bepaling van het rendement voor tapwater wordt uitgegaan van een combitoestel omdat dit het meest gebruikt wordt. Haskoning gebruikt voor de vaststelling van het taprendement een gemiddelde van wat er aan Gaskeur certificaten bekend is en komt uit op een rendement voor tapwater van ruim 65%.

Bij de bepaling van het leidingverlies wordt ervan uitgegaan dat de absolute waarde van dit verlies een bescheiden rol speelt, omdat de ketel niet in de meterkast staat. Het leidingverlies bij ruimteverwarming is vastgesteld op 5% en bij tapwater op 10%.

§ 4. Compensatie bij ernstige storingen en afsluitbeleid

De Warmtewet kent bepalingen omtrent de uitkering van een compensatie bij een ernstige storing in de levering van warmte. De hoogte van deze compensatie is in deze regeling vastgelegd en is op basis van het Niet Meer Dan Anders principe gelijk gesteld met de vergoedingen die gelden voor gas. Een storing wordt als ernstig aangemerkt indien deze langer dan 4 uur duurt. Een storing kan betrekking hebben op een groot aantal verbruikers, maar ook op een enkele verbruiker. De Warmtewet bepaalt tevens dat de leverancier al hetgeen redelijkerwijs in zijn vermogen ligt in het werk dient te stellen om afsluiting dan wel onderbreking van de levering te voorkomen en als onderbreking toch optreedt, deze zo snel mogelijk te verhelpen. Deze regeling geeft in lijn met de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas nadere regels over de afsluiting van een verbruiker.

§ 5. Regeldruk

De regeling bestaat allereerst uit parameters voor de vaste en variabele kosten ten behoeve van de formule in het Warmtebesluit, op basis waarvan de ACM het maximumprijsbesluit zal vaststellen. Uit deze paragrafen volgt geen regeldruk. Daarna wordt in lijn met de regelgeving bij gas invulling gegeven aan delegatiebepalingen uit de Warmtewet ten aanzien van een storingscompensatie en het afsluitbeleid. Dit omvat verplichtingen waar mogelijke inhoudelijke nalevingskosten uit voort kunnen komen. Deze kosten zijn onbekend en op dit moment niet kwantificeerbaar omdat er onvoldoende inzicht bestaat in de markt (aantal leveranciers) en het aantal gevallen van storing en afsluiting. Wat betreft storingen is ook niet aan te geven hoeveel klanten (gemiddeld) per storing worden getroffen, de enige bekende variabele is dat bij een storing of onderbreking van 4 tot 8 uur de leverancier van warmte per getroffen klant 35 euro moet compenseren, en 20 euro extra voor elke volgende periode van 4 uur. De komende jaren zal er door de melding van alle leveranciers bij ACM en het bijhouden van een storingsadministratie door leveranciers, een beter inzicht ontstaan in de warmtemarkt op basis waarvan nadere kwantificering kan plaatsvinden.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Naar boven