TOELICHTING
I. Algemeen
Met deze wijzigingsregeling worden een aantal wijzigingen aangebracht in de bestaande
subsidieregelingen voor opleidingsscholen.
1. Hernieuwde subsidieaanvraag en advies NVAO
In de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen is geregeld dat bestaande subsidieontvangers
na afloop van de subsidieperiode een nieuwe aanvraag kunnen doen voor de subsidie
in het kader van deze regeling. De subsidieperiode loopt tot het einde van de accreditatietermijn
van de betrokken lerarenopleiding. De accreditatie van de lerarenopleidingen lopen
afhankelijk van de sector waarvoor ze opleiden af per 31 december 2015 of per 31 december
2016.
Om opnieuw bekostiging te ontvangen zal opnieuw moeten worden voldaan aan alle subsidievoorwaarden.
Eén van deze voorwaarden is dat de NVAO een positief advies heeft afgegeven over de
opleidingsschool. De toetsing van de opleidingsscholen door de NVAO wordt uitgevoerd
als een aanvulling op de toetsing in het kader van de accreditatie van de deelnemende
lerarenopleidingen.
Met deze wijzigingsregeling worden regels gesteld voor de indiening van de hernieuwde
subsidieaanvraag. Bovendien wordt het bijgestelde beoordelingskader van de NVAO voor
de aankomende toetsing vastgesteld. Tot slot wordt conform de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
(aanwijzing 6a in samenhang met artikel II van de laatste wijziging van de Aanwijzingen1) een vervaldatum opgenomen. De mogelijkheid tot het honoreren van een subsidieaanvraag
vervalt met ingang van 1 juli 2017.
Beoordeling door de NVAO
Een positief advies van de NVAO over de opleidingsschool is een voorwaarde om in aanmerking
te komen voor de subsidie voor opleidingsscholen. De NVAO toetst iedere zes jaar de
lerarenopleidingen in het kader van de accreditatie. Om de lasten voor de betrokken
partners zoveel mogelijk te beperken, wordt de toetsing van de kwaliteit van de opleidingsscholen
gelijktijdig uitgevoerd. Wat in de accreditatie reeds beoordeeld is, hoeft zo niet
nogmaals te worden beoordeeld in de toets van de opleidingsscholen.
De beoordelingskaders die de NVAO hanteert zijn als bijlage opgenomen in de Regeling
tegemoetkoming kosten opleidingsscholen. Met deze wijzigingsregeling worden deze kaders
bijgesteld voor de aankomende toetsing.
In de toelichting op de Regeling verankering academische opleidingsschool 2013–2016
is reeds aangegeven dat de toetsing van de academische opleidingsschool met ingang
van de eerstvolgende toetsingsronde onderdeel uitmaakt van de toetsing van de opleidingsschool
door de NVAO en gelijktijdig met de accreditatie wordt uitgevoerd. De aanvullende
kaders die gebruikt zijn voor de beoordeling van de academische opleidingsscholen
in 2011 zijn daarom nu ook opgenomen in de beoordelingskaders van de NVAO voor de
aankomende toetsingsronde.
‘Toetsingskaders opleidingsschool en academische kop 2013’ in relatie tot het ‘Toetsingskader
opleidingsschool 2009’
Het Toetsingskader opleidingsschool 2009 bestond uit twee delen:
Deel 1: Het gerealiseerd niveau;
Deel 2: Het samenwerkingsverband.
De toetsing van het gerealiseerd niveau van de opleidingsscholen wordt meegenomen
met de reguliere accreditatie van de instituten van lerarenopleidingen. Het gerealiseerd
niveau maakt daarmee geen deel meer uit van de beoordeling van de kwaliteit van de
opleidingsschool 2013 en is dus ook niet opgenomen in de toetsingskaders.
De beoordeling van de kwaliteit van het gerealiseerd niveau valt onder het regime
van de beoordeling en accreditatie van de lerarenopleidingen (zie hiervoor ook de
website van de NVAO: www.nvao.net). Bij een reguliere accreditatie laat een instituut voor lerarenopleidingen eindwerken
beoordelen van alle varianten en routes (waaronder de opleidingsschool). De richtlijnen
volgens welke deze eindwerken worden beoordeeld staan vermeld op de NVAO-website (document:
‘Richtlijnen beoordeling eind-/afstudeerwerken’).
De toetsing van het samenwerkingsverband wordt in het voorliggende toetsingskader
het ‘Toetsingskader opleidingsschool’ genoemd. Opleidingsscholen én opleidingsscholen
met academische kop worden volgens het ‘Toetsingskader opleidingsschool’ beoordeeld.
Op basis van de beoordelingen stelt de NVAO de adviezen op voor de minister.
‘Toetsingskaders opleidingsschool en academische kop 2013’ in relatie tot het ‘Toetsingskader
academische kop 2011’
De academische kop van de opleidingsscholen zijn in 2011 beoordeeld door een ’commissie
van wijzen’ in opdracht van DUO.2 De beoordeling van de academische kop is destijds gedaan aan de hand van zes criteria.
Deze criteria maken nu deel uit van het ‘Toetsingskader academische kop’. Op basis
van de beoordeling stelt de NVAO de adviezen voor de academische kop op voor de Minister.
Samenvatting
De Toetsingskaders opleidingsschool en academische kop 2013 bestaan uit twee toetsingskaders
te weten:
-
1. Het ‘Toetsingskader opleidingsschool’, dit kader is verplicht voor opleidingsscholen
en opleidingsscholen met academische kop;
-
2. Het ‘Toetsingskader academische kop’, dit kader is verplicht voor opleidingsscholen
met academische kop.
Beoordeling van de opleidingsschool en beoordeling van de academische kop door de
NVAO
De beoordeling van de kwaliteit van de opleidingsscholen en de academische kop van
de academische opleidingsscholen wordt gedaan door de panels die ook de reguliere
beoordeling in het kader van de accreditatie van de lerarenopleidingen uitvoeren.
De NVAO stelt de paneladviezen van de opleidingsscholen en de academische kop van
de academische opleidingsscholen vast.
Op basis van de rapporten van de panels neemt de NVAO het volgende besluit en formuleert
de volgende adviezen:
-
• Het accreditatiebesluit van de betreffende lerarenopleidingen inclusief de oordelen
over de opleidingsscholen en academische kop van academische opleidingsscholen;
-
• Het advies opleidingsschool;
-
• In voorkomende gevallen het advies academische kop van academische opleidingsscholen.
Werkwijze beoordeling opleidingsschool en academische kop
Kwaliteit beoordelingen
Zoals reeds eerder vermeld worden de beoordelingen op basis van de kaders uitgevoerd
door de panels die tevens de visitaties in het kader van de accreditaties van de lerarenopleidingen
uitvoeren. De NVAO heeft naast de vaststelling van de panels ook duidelijk de regie
op de inhoud van de beoordeling van de opleidingsscholen en de opleidingsscholen met
academische kop. Deze regie op de kwaliteit van de beoordelingen wordt op twee manieren
gerealiseerd:
-
1. Voor de beoordeling van de opleidingsschool en de academische kop wordt er een panellid
(referent) met kennis van de opleidingsschool en de academische kop aan het visitatiepanel
voor accreditatie van de lerarenopleiding toegevoegd. Daartoe stelt de NVAO een lijst
van referenten samen waaruit evaluatiebureaus in overleg met de te visiteren opleiding
een keuze kunnen maken. Elk panel bestaat daarmee altijd uit een panellid met expertise
van de opleidingsschool. Op deze wijze wordt tevens de consistentie in beoordeling
geborgd.
-
2. De referenten worden door de NVAO geïnstrueerd bij de start van de visitaties en regelmatig
worden afstemmingsvergaderingen met de panelleden belegd bij de NVAO.
Het beoordelingsproces ziet er als volgt uit:
Fase 1
De opleidingen beschrijven in de kritische reflectie aan de hand van het accreditatiekader
en het Toetsingskader opleidingsschool en toetsingskader academische kop. Afhankelijk
van het soort aanvraag kan een kritische reflectie dus de volgende onderdelen bevatten:
-
• Accreditatie lerarenopleidingen;
-
• Toetsing opleidingsschool;
-
• In voorkomende gevallen toetsing academische kop.
Fase 2
Het panel voert de visitatie uit:
-
• Accreditatie lerarenopleidingen;
-
• Beoordeling opleidingsschool;
-
• In voorkomende gevallen beoordeling academische kop.
Fase 3
Panel stelt adviesrapport op met daarin beoordeling van:
Fase 4
Lerarenopleidingen dienen aanvraag en verzoeken in bij de NVAO
-
• Aanvraag accreditatie opleidingen;
-
• Verzoek advies opleidingsschool;
-
• In voorkomende gevallen verzoek advies academische kop.
Fase 5
NVAO neemt besluiten en stelt adviezen op:
-
• Accreditatiebesluiten lerarenopleidingen inclusief de oordelen over de opleidingsscholen;
-
• Advies opleidingsschool;
-
• In voorkomende gevallen advies academische kop.
Fase 6
De Minister neem besluiten over de financiering van:
-
• Opleidingsschool;
-
• Academische kop.
Alle opleidingsscholen waarin meerdere instituten voor lerarenopleidingen participeren
worden één keer beoordeeld.
In één opleidingsschool kunnen meerdere instituten voor lerarenopleidingen participeren.
Daarnaast bestaat een opleidingsschool vaak uit meerdere scholen voor po, vo en bve.
Omdat de financiering gekoppeld is aan de accreditatie van de lerarenopleidingen van
deze instituten is de systematiek van beoordeling gekoppeld aan deze instituten en
niet aan de afzonderlijke scholen. De financiering is gekoppeld aan de accreditatietermijn
van de lerarenopleidingen en eindigt daarmee met het verlopen van de laatste mogelijke
accreditatietermijn van één van de partners.
Mogelijke varianten voor de beoordeling van de opleidingsschool:
-
1. De opleidingsschool kiest ervoor om het samenwerkingsverband en de eventuele academische
kop te laten beoordelen samen met de beoordeling van één van de partner universitaire
lerarenopleidingen (ulo’s).
-
2. De opleidingsschool kiest ervoor om het samenwerkingsverband en de eventuele academische
kop te laten beoordelen samen met de beoordeling van één van de pabo partners.
-
3. De opleidingsschool kiest ervoor om het samenwerkingsverband en de eventuele academische
kop te laten beoordelen samen met de beoordeling van één van de tweedegraads partners.
Om onduidelijkheden te voorkomen geeft elke opleidingsschool die opnieuw in aanmerking
wil komen voor de financiering (opleidingsschool en academische kop) aan bij de visitatie
van welke partner (ulo, pabo of tweedegraads lerarenopleidingen) de beoordeling van
de opleidingsschool en de academische kop zal plaatsvinden. Deze informatie moet uiterlijk
op 31 december 2013 bij de NVAO binnen zijn. Het bestuur van de NVAO zal het overzicht
van beoordelingsmomenten van de opleidingsscholen en de academische kop accorderen.
De kwaliteit van de gesprekken
Totaal worden er drie gesprekken gevoerd (Aan de gesprekken worden dezelfde eisen
gesteld als bij de accreditatie, het panel kiest bijvoorbeeld per gesprek de gesprekspartners).
Drie gesprekken per opleidingsschool en drie gesprekken bij academische kop:
-
• Stuurgroep opleidingsschool;
-
• Docenten opleidingsschool;
-
• Studenten opleidingsschool.
De organisatie van de gesprekken is ter beoordeling van het panel. Daar waar mogelijk
kunnen gesprekken in het kader van de accreditatie of de beoordeling van de opleidingsschool
en/ of de academische kop worden gecombineerd. Het panel geeft verantwoording in het
rapport over de organisatie van de gesprekken.
2. Aanpassing bekostigingsstaffels
De opleidingsscholen hebben de afgelopen jaren een flinke groei doorgemaakt. Inmiddels
worden ruim 9000 studenten van lerarenopleidingen opgeleid via opleidingsscholen.
De betrokken partijen zijn erg tevreden over de behaalde resultaten en een flink aantal
opleidingsscholen wil het aantal studenten verder gaan uitbreiden. De hoogte van de
bekostiging van de opleidingsscholen is afhankelijk van het aantal studenten. Met
deze wijzigingsregeling worden de bekostigingsstaffels in bijlage 2 aangepast om meer
ruimte te bieden voor verdere uitbreiding van het aantal studenten in de bestaande
opleidingsscholen. Het subsidiebedrag voor studiejaar 2013/2014 wordt eenmalig met
€ 10.000 euro per subsidieontvanger verhoogd. Deze ophoging is een eenmalige compensatie
voor de kosten die de opleidingsscholen moeten maken voor de aankomende toetsing door
de NVAO.
Voor de uitbreiding van de bekostigingsstaffels wordt het subsidieplafond structureel
opgehoogd met € 3.000.000 vanuit het budget voor de aanvullende bekostiging voor opleidingsscholen
tot € 20.000.000 per jaar.
3. Aspirant-opleidingsscholen in het mbo
De Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013–2016 beoogt
de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen op een aantal onderwijsinhoudelijke
thema's te stimuleren. Deze regeling richt zich op het primair onderwijs (po), het
voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo).
De regeling sluit waar mogelijk aan bij de bestaande infrastructuur van de opleidingsschool.
Dit gebeurt mede op verzoek van de sectorraden. De subsidie voor de algemene samenwerking
en de onderwijsthema's (hoofdstuk 3 van de regeling) kan in eerste instantie worden
aangevraagd door opleidingsscholen. In die gevallen dat een lerarenopleiding nog niet
deelneemt in een opleidingsschool, kan een aanvraag worden ingediend voor een nieuw
samenwerkingsverband. Deze nieuwe samenwerkingsverbanden kunnen bovendien een extra
subsidie krijgen voor het opbouwen en/of versterken van hun samenwerking (hoofdstuk
2 van de regeling).
In de sector mbo bestaan slechts twee bekostigde opleidingsscholen. Wel zijn er een
vijftal aspirant-opleidingsscholen die deelnemen aan het project ‘Opleiden in de school
MBO’. Deze aspirant-opleidingsscholen zijn sinds 2011 begonnen met het opzetten van
een infrastructuur voor een opleidingsschool. Het zijn nog geen volledig erkende opleidingsscholen,
maar ze hebben al wel enkele stappen gezet in die richting.
Met deze wijzigingsregeling wordt het mogelijk gemaakt dat deze vijf aspirant-opleidingsscholen
in aanmerking komen voor de subsidie voor nieuwe samenwerkingsverbanden. Hiermee wordt
hun de mogelijkheid geboden de gemaakte voortgang te consolideren en komen zij bovendien
net als de bekostigde opleidingsscholen in aanmerking voor de subsidie voor de versterking
van de samenwerking op het gebied van de prioritaire onderwijsthema's (Hoofdstuk 3
van de regeling). Voor de sectoren po en vo is geen aanpassing van de regeling nodig.
In deze sectoren bestaan al tientallen bekostigde opleidingsscholen. De wijziging
heeft geen gevolgen voor de subsidieplafonds in de regeling.
4. Administratieve lasten
Met deze wijzigingsregeling wordt een kleine wijziging aangebracht op de informatieverplichting
voor opleidingsscholen. Opleidingsscholen dienen voor 1 december 2013 aan de NVAO
door te geven welke betrokken lerarenopleiding bepalend is voor de subsidieperiode
en de toetsing opleidingsscholen. De extra administratieve lasten hiervan zijn minimaal
(totaal voor alle 55 opleidingsscholen samen ongeveer € 2.500).
De administratieve lasten die gemoeid zijn met de Regeling samenwerking lerarenopleidingen
en scholen 2013–2016 zijn bij de totstandkoming van de regeling geraamd op iets meer
dan € 545.000 bij maximaal 74 subsidieontvangers (0,6% van het totale subsidieplafond).
Het maximaal aantal subsidieontvangers blijft met de opname van de aspirant-opleidingsscholen
gelijk en daarmee zijn ook de administratieve lasten gelijk.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A en N
De begripsomschrijving van ‘formulier’ vervalt, evenals de bijlage waarin het formulier
was vastgesteld. Het te gebruiken ‘Formulier verlenging bekostiging opleidingsscholen’
wordt voortaan door DUO beschikbaar gesteld aan de opleidingsscholen.
Artikel I, onderdelen B, C en M
De uitbreiding van de bekostigingsstaffels (opgenomen in de wijziging van bijlage
2) brengt extra kosten met zich mee. Het subsidieplafond en het maximale subsidiebedrag
per aanvraag worden daarom verhoogd. In het studiejaar 2013/2014 geldt een iets hoger
plafond in verband met de eenmalige verhoging met € 10.000,- in verband met de aankomende
toetsing door de NVAO.
De vaststelling op basis van prognoses in het eerste jaar van de subsidieperiode is
geschrapt. Dit is niet meer van toepassing omdat het nu om een verlenging gaat. De
subsidie kan in de eerste jaren van de nieuwe subsidieperiode daarom worden vastgesteld
op basis van daadwerkelijke studentenaantallen.
Artikel I, onderdelen D en E
In 2009 diende de aanvraag te worden ingediend bij de NVAO. In de nieuwe ronde kunnen
alleen opleidingsscholen subsidie aanvragen die ook al subsidie ontvingen in de voorgaande
periode. De aanvraag voor een nieuwe periode wordt ingediend bij de Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO) met het formulier dat door DUO wordt verstrekt.
Artikel I, onderdeel F
Bij de subsidieverlening in 2009 is het beschikbare bedrag verdeeld op basis van geschiktheid
om bij te dragen aan de subsidiedoelstellingen, regionale spreiding en als laatste
op datum van binnenkomst van de aanvraag. Voor de nieuwe subsidieperiode komen alleen
opleidingsscholen in aanmerking die ook in de afgelopen periode subsidie hebben ontvangen.
De kans op overschrijding van het plafond is hierdoor veel kleiner en de genoemde
criteria zijn minder relevant. Er is daarom gekozen voor een neutralere verdeling.
Ieder aanvrager ontvangt bij overschrijding van het subsidieplafond een gelijk percentage
van het bedrag dat op grond van de tabel in bijlage 2 aan hem zou worden verleend.
Artikel I, onderdeel G
De NVAO heeft in 2009 de opleidingsscholen beoordeeld op de samenwerkingsovereenkomst
en op het niveau van de studenten. De beoordeling van het niveau van de studenten
is nu opgenomen in de reguliere accreditatie van de lerarenopleidingen en hoeft daarom
niet meer apart beoordeeld te worden. In 2009 waren sommige opleidingsscholen nog
in het stadium van de oprichting. De beoordeling betrof daarom met name de samenwerkingsovereenkomst
omdat het in een aantal gevallen nog te vroeg was om de samenwerking in de praktijk
te kunnen beoordelen. Inmiddels is dit wel mogelijk. De beoordeling betreft daarom
nu het samenwerkingsverband zoals het in de praktijk bestaat.
Artikel I, onderdeel H
De subsidieperiode loopt tot het einde van de accreditatietermijn van de betrokken
lerarenopleiding. Er kunnen echter meerdere lerarenopleidingen deelnemen in een opleidingsschool.
Voor deze lerarenopleidingen kunnen verschillende accreditatietermijnen gelden. In
dit artikel wordt bepaald dat de opleidingsschool de lerarenopleiding aanwijst die
bepalend is voor de subsidieperiode. De beoordeling door de NVAO wordt dan ook uitgevoerd
tijdens de accreditatie van deze lerarenopleiding. De keuze voor een lerarenopleiding
is alleen bepalend voor de aanvraag voor de aankomende subsidieperiode.
Artikel I, onderdeel I
In artikel 13 wordt het niet leveren van de studentenaantallen met betrekking tot
het voorgaande studiejaar opgenomen als weigeringsgrond. Zonder deze studentenaantallen
kan het subsidiebedrag niet worden bepaald. In verband met de uitvoerbaarheid van
de regeling, wordt expliciet opgenomen dat het niet leveren van de gevraagde gegevens
voor 1 oktober uiteindelijk kan leiden tot het niet verlenen van de subsidie.
Artikel I, onderdeel J
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, schrijven de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking voor dat een vervaldatum wordt opgenomen in bestaande subsidieregelingen.
Om de lopende subsidies – die telkens voor de duur van de accreditatieperiode wordt
verstrekt – af te wikkelen is eveneens een overgangsbepaling opgenomen. Voor lopende
subsidies na de vervaldatum blijft de regeling van toepassing.
Artikel I, onderdeel K
De inhoudsopgave behorend bij de bijlagen is na de voorgestelde wijzigingen niet meer
actueel en vervalt daarom.
Artikel I, onderdeel L
Zie voor een toelichting op het nieuwe toetsingskader het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel II, onderdeel A
Artikel 11 wordt dusdanig gewijzigd dat het subsidiebudget dat na de toekenning van
subsidie aan de reeds bestaande doelgroep resteert, binnen de sector mbo wordt verdeeld.
Allereerst komt de groep in aanmerking die op grond van de oude regeling in aanmerking
zou komen. Vervolgens wordt een eventueel restant gebruikt voor subsidieverlening
aan samenwerkingsverbanden die ook deelnemen aan het project Opleiden in de School
MBO. Tenslotte wordt het dan nog overblijvende budget ingezet voor subsidieverlening
aan andere aanvragers waarbij in eerste instantie de spreiding van het totaal aan
activiteiten over Nederland bepalend is.
Als het totale subsidiebudget onvoldoende is om alle aanvragen te kunnen honoreren,
is het moment van ontvangst van de aanvragen met een gelijke geschiktheid bepalend.
Artikel II, onderdeel B
Met deze wijziging worden de weigeringsgronden in het tweede en derde lid beperkt
tot de sectoren po en vo zodat in de sector mbo subsidieverlening mogelijk wordt aan
samenwerkingsverbanden waaraan lerarenopleidingen deelnemen die ook deelnemen in andere
aanvragen en/of opleidingsscholen. Bij de subsidieverdeling komen eerst samenwerkingsverbanden
in aanmerking die al op grond van de bestaande regeling in aanmerking kwamen en vervolgens
de samenwerkingsverbanden die deelnemen aan het project 'Opleiden in de school MBO'.
Er treedt daarmee geen benadeling op van de aanvragers die op grond van de oude regeling
in aanmerking zouden komen.
Artikel II, onderdelen C, D en F
De artikelen 14 en 23 worden technisch gewijzigd als gevolg van het invoegen van een
nieuwe bijlage 1 en het vernummeren van bijlage 1 tot bijlage 2. Ook wordt in artikel
23 een technische verbetering aangebracht.
Artikel II, onderdeel E
De doelgroep van deze subsidieregeling wordt uitgebreid met een vijftal aspirant-opleidingsscholen
die in aanmerking komen voor subsidie als na de toekenning aan de huidige doelgroep
nog een subsidiebudget resteert.
Artikel III
De wijzigingen van beide regelingen treden in werking op 1 oktober 2013. Hiermee wordt
voldaan aan de afspraken voor de vaste verandermomenten wat het moment betreft. De
regeling wordt echter niet op tijd gepubliceerd om ook te voldoen aan de afgesproken
twee maanden tussen de publicatie en de inwerkingtreding. Dit is echter niet bezwaarlijk
vanwege de uitsluitend positieve gevolgen voor de doelgroep.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker.