TOELICHTING
Algemene toelichting
Inleiding
In vervolg op het advies van de Onderwijsraad ‘Goed opgeleide leraren voor het (voorbereidend)
middelbaar beroepsonderwijs’ en het evaluatierapport van de Inspectie van het Onderwijs
‘Evaluatie van het zij-instroomtraject leraren in het voortgezet onderwijs en middelbaar
beroepsonderwijs’, heb ik op 18 december 2012 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer.
De brief beschrijft twee doelstellingen: het verbeteren van de kwaliteit van lerarenopleidingen
voor het beroepsonderwijs en het enthousiasmeren van meer studenten voor het leraarschap.
Om deze laatste doelstelling te bereiken heb ik de maatregel aangekondigd tot het
enthousiasmeren van nieuwe doelgroepen voor het lerarenberoep door een educatieve
minor te introduceren bij hbo-bacheloropleidingen die niet opleiden tot het leraarschap.
Met onderhavige subsidieregeling wordt vorm gegeven aan deze maatregel.
Doel van de subsidieregeling
Het doel van de subsidieregeling is een nieuwe doelgroep te enthousiasmeren voor het
leraarschap. De nieuwe doelgroep bestaat uit hbo-bachelorstudenten die vakinhoudelijk
bekwaam zijn om les te geven in beroepsgerichte vakken in het vmbo en mbo, maar die
bij hun oorspronkelijke studiekeuze niet voor het leraarschap hebben gekozen.
Om dit doel te bereiken wordt met deze subsidieregeling een impuls gegeven aan samenwerkingsverbanden
bestaande uit hogescholen die hbo vakbacheloropleidingen aanbieden, tweedegraads lerarenopleidingen
en het afnemende veld (vmbo/mbo) om op hbo-bacheloropleidingen de educatieve minors
beroepsonderwijs tot stand te brengen. Met de subsidie kunnen nieuwe educatieve minors
beroepsonderwijs worden gevormd, maar kunnen ook bestaande minors worden omgevormd
tot een educatieve minor beroepsonderwijs.
De minor moet ertoe leiden dat lerarenopleidingen meer studenten aantrekken die stevige
inhoudelijke kennis hebben van beroepsgerichte vakken waarvoor geen goed aansluitende
lerarenopleiding bestaat. Deze studenten kunnen via de minor al tijdens hun vakbachelor
een deel van de voor het leraarschap benodigde pedagogische en didactische bekwaamheid
verwerven. De minor kan het onderwijs nieuwe, jonge docenten opleveren en het biedt
hbo-studenten, door studieverkorting bij een vervolgstudie, de gelegenheid om versneld
met een tweede hbo-bachelordiploma op de arbeidsmarkt te komen.
De onderhavige regeling subsidieert de activiteiten die uitgevoerd moeten worden om
te komen tot een succesvol samenwerkingsverband voor een educatieve minor.
Uit de ervaring die is opgedaan met educatieve minors in het wetenschappelijk onderwijs
is gebleken dat in ieder geval vier typen activiteiten essentieel zijn om te komen
tot een minor die uiteindelijk een regulier onderdeel wordt van een vakbacheloropleiding:
organisatieactiviteiten, ontwerpactiviteiten, wervings- en begeleidingsactiviteiten
en implementatie- en borgingsactiviteiten.
Een samenwerkingsverband moet voldoende bestendig zijn om te kunnen zorgen dat de
educatieve minor die tot stand wordt gebracht, wordt ingebed in de reguliere vakbacheloropleiding.
Er moet daarnaast aandacht zijn voor communicatie over de educatieve minor, zodat
zoveel mogelijk studenten worden geworven. Ook is voldoende en hoogwaardige begeleiding
van studenten op de betrokken scholen van belang. De docenten op die scholen die zullen
optreden als begeleiders van de minorstudenten moeten goed worden ondersteund bij
en worden voorbereid op deze begeleidingstaak, bijvoorbeeld door middel van scholing.
Deze activiteiten dragen in belangrijke mate bij aan het welslagen en structureel
voortzetten van een educatieve minor.
Het totale budget voor de subsidieregeling is € 4.000.000. De middelen maken onderdeel
uit van de overige subsidieprojecten voortkomend uit het ‘Actieplan Leraar 2020 –
een krachtig beroep!’. Maximaal is € 150.000 beschikbaar per aanvraag. Dit bedrag
is gebaseerd op de ervaringen bij de pilotprojecten in Den Haag en Leiden. Het is
een realistisch bedrag om een minor te ontwerpen c.q. aan te passen en begeleiding
op een vmbo en mbo vorm te geven. Het gaat om een tegemoetkoming in kosten die in
principe eenmalig zijn. Structurele kosten die samenhangen met de uitvoering van het
onderwijsprogramma vallen niet onder de subsidieregeling.
Afbakening subsidieregeling
De subsidieregeling is gericht op het stimuleren van educatieve minors op het gebied
van die vakken of gebieden in het vmbo en mbo waar een grote behoefte bestaat aan
leraren. In de bijlage bij deze regeling is een lijst opgenomen met hbo-bacheloropleidingen,
die in combinatie met het volgen van een educatieve minor kunnen voorbereiden op het
lesgeven in deze vakken. De lijst is samengesteld op basis van raadpleging van experts
op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling in het onderwijs.
Er is voor gekozen om in 2013 te starten met de subsidieverstrekking voor educatieve
minors binnen vakbacheloropleidingen die vallen binnen de sectoren bèta en de technieksector.
Deze vakbacheloropleidingen zijn opgenomen in de bijlage bij de regeling. De activiteiten
waarvoor de subsidie wordt verstrekt in deze eerste ronde moeten uiterlijk 31 december
2015 zijn verricht.
Het is de bedoeling dat in de tweede subsidieronde, die begint in 2014, ook subsidie
kan worden aangevraagd voor activiteiten die gericht zijn op het tot stand brengen
van educatieve minors binnen andere vakbacheloropleidingen. De activiteiten in het
kader van deze tweede ronde moeten uiterlijk 31 december 2016 zijn verricht. Deze
aanvullende vakbacheloropleidingen zullen in het voorjaar van 2014 in de bijlage worden
opgenomen.
Alleen aanvragen die verband houden met de totstandkoming van minors binnen een of
meerdere vakbacheloropleidingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de regeling,
komen voor subsidie in aanmerking. Een aanvraag kan één educatieve minor voor een
enkele vakbacheloropleiding omvatten, maar ook meerdere educatieve minors voor verschillende
vakbacheloropleidingen.
Landelijk kader educatieve minor beroepsonderwijs
In aanloop naar de Kamerbrief van 18 december 2012 heb ik mij laten adviseren door
de Stuurgroep Opleiden Leraren Beroepsonderwijs die functioneert onder voorzitterschap
van OCW en is samengesteld uit vertegenwoordigers van de VO-Raad, MBO-Raad, Vereniging
Hogescholen en de Onderwijscoöperatie. In dit verband is een landelijke projectgroep
actief die een inhoudelijk kader ontwikkelt waarin de hoofdlijnen van de educatieve
minor beroepsonderwijs worden beschreven en het eindniveau van en doorstroommogelijkheden
na afronding van de minor worden weergegeven. Dit zogenoemde ‘landelijk kader educatieve
minor beroepsonderwijs’ is richtinggevend bij het vormgeven van de in deze subsidieregeling
bedoelde minors en zal uiteindelijk onderdeel zijn van de eenduidige aanpak in de
vorm van een convenant dat ik met de staatssecretaris en de voorzitters van de sectorraden
in november 2013 afsluit.
Het landelijk kader educatieve minor beroepsonderwijs wordt beschikbaar gesteld op
www.duo.nl/zakelijk
bij het onderdeel ‘subsidies voor professionaliseren leraren’. In het landelijk kader
komen onder andere de onderstaande richtlijnen naar voren.
De educatieve minor beroepsonderwijs moet worden gezien als een eerste stap naar het
leraarschap in het vmbo en mbo. In de minor ligt de nadruk op het verwerven van kennis
en het ontwikkelen van (basis)vaardigheden om als docent te kunnen functioneren in
die sectoren. Het minorprogramma bestaat uit vier onderdelen: didactiek; pedagogiek;
persoonlijke ontwikkeling; en een stage gericht op de context van het vmbo en mbo.
De stage beslaat ten minste 50% van het minorprogramma. De educatieve minor beroepsonderwijs
als geheel beslaat minstens 30 ECTS en maakt deel uit van een hbo-vakbacheloropleiding.
Om de continuïteit van de educatieve minor te garanderen, moet er sprake zijn van
een voldoende omvang. Het aantal studenten dat de minor volgt en afrondt dient daarom
ten minste tien te zijn. Het landelijk kader geeft eindtermen aan die dienen als richtlijn
voor het door de minorstudent te behalen resultaat. Na het afronden van de minor krijgt
de student een ontwikkeladvies met betrekking tot de mate waarin hij of zij geschikt
is voor het leraarschap. Indien de eindtermen zoals beschreven in het landelijk kader
worden behaald en de student een positief ontwikkeladvies heeft, komt hij of zij in
aanmerking voor een studieverkorting van 30 ECTS bij een vervolgstudie. Dit kan bijvoorbeeld
een kopopleiding zijn, waarvoor een extra jaar studiefinanciering wordt verstrekt
als de betreffende hbo-bachelor opgenomen is in de verwantschapstabel kopopleidingen
(opgenomen in de bijlage bij de Regeling studiefinanciering 2000).
De beoordeling van de educatieve minor wordt onderdeel van de accreditatie van de
hbo-bacheloropleiding die wordt verricht door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie.
Dit is de organisatie die in Nederland de interne kwaliteitszorg van universiteiten
en hogescholen en de kwaliteit van hun opleidingen beoordeelt.
Administratieve lasten
Voor de instellingen die subsidie ontvangen op basis van onderhavige subsidieregeling
is sprake van een bescheiden verhoging van de totale administratieve lasten. De administratieve
lasten voor onderwijsinstellingen worden totaal voor alle instellingen geraamd op
38.000 euro over de periode van 2014 tot en met 2016. Bij de voorbereiding van deze
regeling is bezien op welke wijze het doel kan worden bereikt in combinatie met een
minimale toename van de administratieve lasten. De samenwerkingsverbanden wordt gevraagd
een samenwerkingsovereenkomst in te dienen. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of
sprake zal zijn van een samenwerkingsverband met een gedeeld doel. Aan alle samenwerkingsverbanden
wordt een plan van aanpak gevraagd met een overzicht van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd, en een begroting. Dat is een noodzakelijke eis om te kunnen
bepalen of de samenwerkingsverbanden de juiste inzet plegen voor het realiseren van
de gestelde beleidsdoelen. De subsidieaanvraag wordt ingediend met behulp van het
aanvraagformulier regeling educatieve minor beroepsonderwijs 2013–2016 dat via de
website van DUO beschikbaar wordt gesteld. De subsidieaanvragers moeten voor het indienen
van hun subsidieaanvraag gebruikmaken van een digitaal aanvraagformulier. Dit formulier
is ontwikkeld op grond van de bij de regeling horende subsidievoorwaarden. Een ingevuld
formulier vormt dus eveneens het plan van aanpak, inclusief tijdpad, en de begroting.
Voor wat betreft de verantwoording van de subsidie wordt gezien de hoogte van de subsidie
en het beoogde doel aan de penvoerder, als ontvanger van de subsidie, slechts gevraagd
de subsidie te verwerken in de jaarverslaggeving.
De subsidieontvangers dienen mee te werken aan het monitoronderzoek dat het Ministerie
van OCW uitvoert. Door te werken met digitale enquêtes worden de lasten hiervan voor
de subsidieontvanger zoveel mogelijk beperkt.
Vaste verandermomenten
De regeling treedt in werking op 1 september 2013. Hiermee wordt afgeweken van de
vaste verandermomenten (VVM) voor wat betreft de vereiste termijn van twee maanden
tussen publicatie en inwerkingtreding. Voor deze afwijking is gekozen om samenwerkingsverbanden,
die in de eerste periode subsidieaanvragen indienen, de gelegenheid te geven om tijdig
te starten met de organisatie en het ontwerp van de educatieve minor en met de werving
van studenten, opdat zij in schooljaar 2014/2015 kunnen starten met de uitvoering
van de educatieve minor en de begeleiding van de studenten. De scholen en instellingen
zijn reeds voorafgaand aan de publicatie van de regeling door middel van een vooraankondiging
en voorlichtingsbijeenkomsten geïnformeerd over de mogelijkheid voor het aanvragen
van subsidie. Zij zijn daarmee in staat gesteld om eerder te starten met de voorbereiding
van de samenwerking en de aanvraag.
Regeling OCW-subsidies
Omdat het een subsidieregeling op grond van artikel 2 en 4 van de Wet overige OCW-subidies
betreft, is op deze regeling ook de Regeling OCW-subsidies van toepassing. De tekst
van deze subsidieregeling moet dus in samenhang worden gelezen met die regeling, waarvan
de hoofdstukken 2 en 3 relevant zijn.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
De subsidie wordt verleend voor de activiteiten die gericht zijn op het tot stand
brengen van educatieve minors beroepsonderwijs. Om te komen tot een minor die uiteindelijk
een regulier onderdeel wordt van een vakbacheloropleiding zijn vier typen activiteiten
essentieel: organisatieactiviteiten, ontwerpactiviteiten, wervings- en begeleidingsactiviteiten
en implementatie- en borgingsactiviteiten. Deze activiteiten worden in dit artikel
beschreven.
Artikel 3
De subsidie wordt verstrekt voor de periode 2013 tot en met 2016. De regeling kent
twee aanvraagperiodes. De eerste aanvraagperiode is gericht op activiteiten voor de
vorming van educatieve minors binnen vakbacheloropleidingen die behoren tot de sectoren
bèta en techniek. De betreffende vakbacheloropleidingen zijn opgenomen in de bijlage
bij deze regeling. De tweede aanvraagperiode zal daarnaast ook zijn gericht op andere
vakbacheloropleidingen. Deze overige vakbacheloropleidingen worden in het voorjaar
van 2014 in de bijlage opgenomen.
Aanvragen die zijn gericht op vakbacheloropleidingen die niet zijn opgenomen in de
bijlage, komen niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 4
In dit artikel wordt beschreven waaraan de aanvraag moet voldoen.
Een aanvraag wordt ingediend door de hogeschool die de vakbacheloropleiding(en) aanbiedt
waarbinnen een educatieve minor wordt vormgegeven. Dat kan dus ook de hogeschool zijn
die een vakbacheloropleiding én een lerarenopleiding aanbiedt. Deze hogeschool is
de penvoerder van het samenwerkingsverband. De penvoerder maakt voor de aanvraag gebruik
van het aanvraagformulier regeling educatieve minor beroepsonderwijs 2013–2016 dat
beschikbaar is op www.duo.nl/zakelijk
onder ‘subsidies voor professionaliseren leraren’.
De penvoerder mag, als hogeschool die de vakopleiding aanbiedt, maximaal één aanvraag
per aanvraagperiode indienen.
Scholen voor vo en bve-instellingen kunnen ‘afnemer’ zijn van meerdere hogescholen
(en lerarenopleidingen) in de regio. Daarnaast kan het voorkomen dat een hogeschool
die een lerarenopleiding aanbiedt, in die hoedanigheid met verschillende hogescholen
een samenwerkingsrelatie heeft. Daarom geldt voor deze overige partners uit het samenwerkingsverband
dat zij per aanvraagperiode aan meerdere samenwerkingsverbanden en dus aanvragen kunnen
deelnemen.
Het is verplicht bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst, een plan van aanpak
en een begroting in te dienen. Aan de inhoud van deze documenten worden eisen gesteld.
Zo is het verplicht in het plan van aanpak in ieder geval aandacht te besteden aan
alle in artikel 2 genoemde activiteiten. De mate waarin aandacht wordt besteed aan
de afzonderlijke activiteiten is echter afhankelijk van de beginsituatie van het samenwerkingsverband.
Zo kan een samenwerkingsverband, dat al langer samenwerkt en reeds een minor aanbiedt
die men wil doorontwikkelen of omvormen tot een educatieve minor beroepsonderwijs
in de zin van onderhavige regeling, in het plan van aanpak minder accent leggen op
de organisatieactiviteiten en meer aandacht besteden aan ontwerpactiviteiten en wervings-
en begeleidingsactiviteiten.
Uit de begroting moet duidelijk worden welke personele kosten van medewerkers van
de deelnemende instellingen zijn begroot voor het uitvoeren van de activiteiten. De
omvang van de begroting dient een logische relatie te hebben met de reikwijdte van
de aanvraag en in samenhang daarmee de te verwachten activiteiten. De reikwijdte van
de aanvraag wordt mede bepaald door het aantal educatieve minors en vakbacheloropleidingen
dat de aanvraag omvat en daarmee samenhangend het aantal verwachte studenten dat de
minor(s) volgt. De begroting dient als grondslag voor het te verlenen subsidiebedrag.
In de begroting dienen ook de kosten van de begeleiding te worden opgenomen. Ervaringen
met de educatieve minor in het wetenschappelijk onderwijs wijzen uit dat voor de begeleiding
per student op de school een bedrag van gemiddeld € 4.000 benodigd is. Dit bedrag
kan als richtlijn worden gebruikt voor dit betreffende onderdeel van de begroting.
Artikel 6
Subsidieaanvragers ontvangen maximaal € 150.000. Bij de berekening van het subsidiebedrag
wordt uitgegaan van de bij de aanvraag ingediende begroting.
Artikel 7
In deze regeling is sprake van een verdeling van de beschikbare middelen op volgorde
van binnenkomst van de aanvragen. Aanvragers die aan de eisen voldoen wordt subsidie
toegekend totdat het subsidieplafond is bereikt. Deze aanpak biedt samenwerkingsverbanden
de gelegenheid om tijdig te starten met de organisatie en het ontwerp van de educatieve
minor beroepsonderwijs en met de werving van studenten, opdat zij in schooljaar 2014/2015
kunnen starten met de uitvoering van de educatieve minor beroepsonderwijs en de begeleiding
van de studenten.
Artikelen 9 en 11
In deze artikelen wordt geregeld dat de beslissing op de aanvraag tevens de vaststelling
inhoudt en dat de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaatsvindt. In de regeling
wordt consequent de term ‘verstrekken’ gebruikt, wat het overkoepelende begrip is
voor verlenen en vaststellen tezamen. Voor subsidie aan bekostigde instellingen –
ook wel aanvullende bekostiging genoemd – is deze vorm van subsidiëren aangewezen.
De verantwoording van de subsidie geschiedt in de jaarverslaggeving zoals bedoeld
in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Hiervoor is gekozen om de administratieve
lasten voor de penvoerder zo beperkt mogelijk te houden.
De niet-bestede middelen zijn zonder overige voorwaarden vrij te besteden aan bekostigde
activiteiten. Als dat gebeurt, is artikel 13, eerste lid, van de Regeling OCW-subsidies
(ROS) van toepassing. Op grond van dat artikel dienen de inkomsten en uitgaven herkenbaar
in de jaarrekening op te worden genomen.
Artikel 10
Aan de subsidieontvanger worden verplichtingen opgelegd. Deze verplichtingen zijn
in dit artikel beschreven. Zo heeft de subsidieontvanger een informatieplicht. Dit
houdt in dat als er tussentijds bijzondere omstandigheden plaatsvinden of zich substantiële
wijzigingen voordoen in het gesubsidieerde project, deze direct gemeld worden aan
DUO. Het kan dan gaan om het niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten
waarvoor subsidie is verleend, of als er niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen
wordt voldaan. Bij de melding worden indien mogelijk stukken overgelegd die betrekking
hebben op de gemelde omstandigheden en wijzigingen en wordt tevens de oorzaak gemeld.
Om in het kader van beleidsevaluatie inzicht te krijgen in de effectiviteit en doelmatigheid
van de subsidieregeling, is informatie nodig over de voortgang op landelijk niveau.
Daarom wordt een vier jaar durend monitoronderzoek uitgevoerd door Ecorys, dat wordt
gestart met een nulmeting. De subsidieontvanger is verplicht aan dit onderzoek mee
te werken.
Artikel 12
Hoewel de laatste subsidieperiode eindigt op 31 december 2016, gelden in 2017 nog
wel de verantwoordingsverplichtingen. Daardoor is de regeling pas aan het eind van
2017 uitgewerkt en kan op dat moment vervallen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.