Tijdelijke regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 augustus 2013, nr. BVE/522236, houdende regels voor het verstrekken van aanvullende vergoeding voor het verstrekken van opleidingsadviezen aan deelnemers en examenkandidaten in 2013 en 2014 (Tijdelijke regeling School Ex 2013–2014)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikel 2.2.3, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het betreft het beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel, de minister van Economische zaken;

b. wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 en een instelling als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet;

d. deelnemer:

een deelnemer die in studiejaar 2012–2013 respectievelijk studiejaar 2013–2014 is ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a tot en met e, van de wet, die op grond van artikel 2.2.3 van het Uitvoeringsbesluit WEB voor bekostiging meetelt in genoemde studiejaren en die in het betreffende studiejaar de opleiding met een examen al dan niet met goed gevolg heeft afgesloten.

Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten

De minister verstrekt in 2013 en 2014 aan instellingen een aanvullende vergoeding om jongeren die zich aanmelden voor een beroepsopleiding te stimuleren zoveel mogelijk voor een beroepsopleiding te kiezen met een goed arbeidsmarkt perspectief in de regio, om examenkandidaten alsmede recent gediplomeerden zonder uitzicht op werk te stimuleren door te leren in een opleiding met een goed arbeidsmarktperspectief en om gediplomeerde deelnemers die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan

Artikel 3. Bekostigingsplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is:

  • a. voor het jaar 2013 een bedrag van € 11.900.000,– beschikbaar; en

  • b. voor het jaar 2014 een bedrag van € 11.900.000,– beschikbaar.

Artikel 4. Hoogte aanvullende vergoeding

  • 1. De hoogte van de vergoeding per ingevuld formulier wordt berekend door het bedrag van € 11.900.000 te delen door het totaal aantal formulieren dat blijkens de opgave van de instellingen in 2013 respectievelijk in 2014 door deelnemers van de instellingen volledig is ingevuld met dien verstande dat de vergoeding per volledig ingevuld formulier maximaal € 115 bedraagt.

  • 2. De hoogte van de aanvullende vergoeding voor een instelling wordt berekend door het aantal formulieren dat blijkens de opgave van de instelling in 2013 respectievelijk in 2014 door deelnemers van die instelling volledig is ingevuld te vermenigvuldigen met de op grond van het eerste lid berekende hoogte van de vergoeding per ingevuld formulier.

  • 3. Het voorgeschreven model voor de formulieren bedoeld in het eerste lid is opgenomen in bijlage 1 van deze regeling.

  • 4. De uitkomst van de berekening, bedoeld in het tweede lid, wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

Artikel 5. Besteding aanvullende vergoeding

De aanvullende vergoeding kan ook worden besteed aan andere activiteiten van de instelling waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 6. Bevoorschotting

  • 1. Uiterlijk in de maand december 2013 respectievelijk december 2014 verstrekt de minister de instellingen een voorschot op de aanvullende vergoeding voor 2013 respectievelijk 2014.

  • 2. De hoogte van het voorschot voor een instelling voor het jaar 2013 respectievelijk 2014 is een evenredig deel van € 11.900.000,– en wordt berekend naar rato van het aandeel van de instelling in het landelijk budget voor exploitatiekosten van het betreffende begrotingsjaar, zoals berekend op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB.

Artikel 7. Vaststelling aanvullende vergoeding

  • 1. In aanvulling op de verantwoording van de aanvullende vergoeding in de jaarverslaggeving dient een instelling binnen 13 weken na afloop van het boekjaar 2013 respectievelijk 2014 een aanvraag tot subsidievaststelling in door de opgave van het aantal formulieren, bedoeld in artikel 4, tweede lid. Het bevoegd gezag dient deze opgave schriftelijk in bij DUO.

  • 2. De minister stelt op grond van artikel 4 de aanvullende vergoeding vóór 1 september 2014 respectievelijk vóór 1 september 2015 vast aan de hand van de in het eerste lid genoemde opgave van het aantal formulieren in de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3. Het verschil tussen de vastgestelde aanvullende vergoeding en het betaalde voorschot, bedoeld in artikel 6, wordt verrekend.

Artikel 8. Informatieplicht en onderzoeken

  • 1. Een instelling verstrekt de minister en de door hem aangewezen personen de gevraagde inlichtingen.

  • 2. De instelling draagt er zorg voor dat de minister en de door hem aangewezen personen volledig inzage hebben in boeken en bescheiden.

  • 3. De instelling verleent de minister en de door hem aangewezen personen toegang tot de door hem gebruikte plaatsen.

  • 4. De instelling werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van zijn beleid.

Artikel 9. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op besluiten die op grond van deze regeling voor die datum zijn genomen.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling School Ex 2013–2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

BIJLAGE 1: MODELFORMULIER BEDOELD IN ARTIKEL 4, TWEEDE LID

Formulier ten behoeve van exit-begeleidingsgesprek

Na afronding van je mbo-opleiding heb je de keuze om door te leren of te gaan werken.

We willen jou hierover graag adviseren. Daarom vragen we naar je plannen voor het komende schooljaar.

Naam instelling

 

Studentnummer

 

Voornaam

 

Achternaam

 

Leeftijd:

 

Crebo-code opleiding diploma

 

Examenkandidaat

JA/NEE *)

Mijn volgende stap (één ○ zwart maken)

○ doorstuderen in het hbo

○ doorstuderen in het mbo, BOL

○ werken en leren mbo, BBL

○ werken, ik heb een baan gevonden

○ werk zoeken

○ iets anders doen

○ weet het nog niet

Mijn gegevens mogen aan UWV doorgegeven worden: JA/NEE *)

*) doorhalen wat niet van toepassing is

Datum:

TOELICHTING

Algemeen

De minister verstrekt in 2013 en 2014 aan instellingen een aanvullende vergoeding om deelnemers die zich aanmelden voor een beroepsopleiding te stimuleren zoveel mogelijk voor een beroepsopleiding te kiezen met een goed arbeidsmarkt perspectief in de regio, om examenkandidaten en pas gediplomeerden zonder uitzicht op duurzaam werk te stimuleren door te leren in een opleiding met een goed arbeidsmarktperspectief en om gediplomeerde studenten die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben, door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan.

De instelling zal daartoe onder meer examenkandidaten stimuleren om een enquêteformulier in te vullen volgens het model dat is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Zij krijgen een individueel opleidingsadvies van de instelling. Voor uitvoering van het School Ex programma ontvangen de instellingen via de onderhavige regeling een aanvullende vergoeding. Tijdens het studiejaar 2013/2014 worden de eerste effecten van deze regeling geëvalueerd.

De aanvullende vergoeding wordt (ambtshalve) aan alle instellingen verstrekt. Er wordt een voorschot betaald naar rato van het aandeel van de instelling in het landelijk budget voor exploitatiekosten van het betreffende begrotingsjaar, maar de definitieve hoogte van de bekostiging wordt bepaald door de prestatie van de instelling, gemeten aan de hand van het aantal ingevulde enquêteformulieren van studenten.

Ombuigingsgesprekken

De instellingen voeren gesprekken met jongeren die zich aanmelden voor een opleiding (niveau 1 t/m 4) met weinig arbeidsmarktperspectief. In deze gesprekken worden de jongeren erop gewezen dat de gekozen opleiding weinig toekomstperspectief in deze regio heeft. De jongeren worden in dat gesprek door de instellingen gestimuleerd na te denken over het volgen van een andere opleiding met meer perspectief op werk na afloop, zoals bijvoorbeeld in de technische sector. Een opleiding met beter arbeidsmarktperspectief biedt de jongere meer kans op slagen in de samenleving.

Het zwaartepunt van deze gesprekken zal liggen in de periode maart–september 2013 en maart–september 2014, maar studenten kunnen zich het gehele jaar aanmelden voor een opleiding.

Exit-Begeleidingsgesprekken

De instellingen voeren gesprekken met studenten (niveau 1 t/m 4) die op het punt staan hun opleiding met een diploma af te ronden dan wel net hebben afgerond. In deze gesprekken worden de jongeren erop gewezen dat ze een beter perspectief krijgen op werk als ze hun opleiding vervolgen met een opleiding op een hoger niveau (mbo-2 -3 -4 of associate degree / hoger beroepsonderwijs) dan wel hun beroepsopleiding verbreden met een (verwante) opleiding met een beter perspectief op de arbeidsmarkt. Op deze manier verbeteren jongeren duurzaam (voor hun hele leven) hun mogelijkheden op de arbeidsmarkt en daarmee in de samenleving. Deze gesprekken worden steeds gevoerd als een student zijn opleiding afrondt of onlangs afgerond heeft en nog geen werk heeft.

Aanvullende bekostiging

Voor de aanvullende bekostiging voor ombuigings- en exit-begeleidingsgesprekken krijgen de instellingen bij wijze van voorschot een bedrag uitgekeerd naar rato van de rijksbijdrage voor exploitatiekosten.

Uit oogpunt van reductie van administratieve lasten vindt de vaststelling vervolgens plaats op basis van het door de instelling opgegeven aantal enquêteformulieren voor de exit-begeleidingsgesprekken. Steekproefsgewijs zal er controle plaatsvinden op het aantal opgegeven enquêteformulieren en het aantal bij de instelling aanwezige enquêteformulieren. De instelling is derhalve gehouden de enquêteformulieren gedurende een periode van vijf jaar te bewaren.

Doorverwijzing naar UWV

Net als in de Tijdelijke regeling opvang conjuncturele effecten in het mbo moeten instellingen de studenten die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben doorgeleiden naar het UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan. Instellingen doen er goed aan met het regionale UWV hierover afspraken te maken. Doorgeleiding naar UWV Werkbedrijf kan vanzelfsprekend alleen na toestemming van betrokkene. Om de instellingen te faciliteren is in het exit-begeleidingsformulier behorende bij deze regeling de vraag opgenomen of de jongere akkoord gaat met het doorgegeven van diens gegevens aan het UWV.

Administratieve lasten

Het gaat om de volgende administratieve werkzaamheden per jaar:

  • De uitnodiging aan de examenkandidaten een (digitaal) exit-begeleidingsformulier in te vullen en de uitnodiging aan een deel van de aangemelde jongeren voor een ombuigingsgesprek;

  • Het verzamelen of aggregeren van de informatie uit de genoemde formulieren;

  • De opgave van het aantal exit-begeleidingsformulieren aan DUO ten behoeve van de vaststelling van de aanvullende vergoeding;

  • De levering van beleidsinformatie over de gevoerde exit-begeleidings- en ombuigingsgesprekken.

  • In totaal zijn hiervoor de administratieve lasten gemiddeld per instelling € 7515 en voor de gehele sector € 480600.

Afwijking van vaste verandermomenten

Deze regeling wordt met terugwerkende kracht ingevoerd en er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. De reden hiervoor is dat met deze regeling de al in het BVE-veld bestaande uitvoeringspraktijk wordt geformaliseerd.

Artikelsgewijs

Artikelen 3, 4 en 5

Bij de aanvullende vergoeding voor het uitvoeren van mobiliteitsregistratie van en het verstrekken van opleidingsadviezen aan examenkandidaten wordt geen rekening gehouden met het onderscheid tussen de drie leerroutes (bol, bbl en dt-bol). Hiervoor is gekozen omdat de uitvoeringslast voor instellingen van het School Ex programma voor elke deelnemer even zwaar is. Het bedrag van de aanvullende vergoeding per formulier wordt berekend door de beschikbare € 11,9 miljoen te delen door het totaal aantal formulieren dat blijkens de opgave van de instellingen in 2013 respectievelijk in 2014 door deelnemers van de instellingen volledig is ingevuld met een maximale vergoeding van € 115 per ingevuld (digitaal) formulier. Dit formulier wordt gebruikt als middel voor de mobiliteitsregistratie van en de verstrekking van opleidingsadviezen aan eindexamenkandidaten. De aanvullende vergoeding wordt vastgesteld op basis van het aantal ingevulde formulieren. De instellingen behoeven daar zelf opgave van te doen aan DUO.

Een instelling die geen gebruik wil maken van deze regeling doet geen opgave aan DUO van het aantal ingevulde formulieren. De aanvullende vergoeding voor deze instelling wordt vervolgens vastgesteld op nihil. Elke instelling krijgt een beschikking voor de vaststelling van het subsidiebedrag (zie art. 7).

Er wordt in deze regeling geen formulier voor de ombuigingsgesprekken voorgeschreven omdat er gekozen is voor een bekostiging die zoveel mogelijk overeenkomt met de regeling School Ex 2009–2011. Daarbij komt dat de ombuigingsgesprekken gevoerd worden met jongeren die nog niet staan ingeschreven bij de instelling, maar zich aangemeld hebben. Er is dus geen juridische basis voor het vastleggen van informatie over deze gesprekken. Bovendien zal een deel van deze gesprekken kunnen leiden tot een inschrijving bij een andere mbo-instelling.

In de regeling wordt een bekostigingsplafond vastgesteld. Het plafond wordt gehandhaafd door het bedrag per formulier afhankelijk te maken van het totaal aantal formulieren met een maximum per formulier van € 115,–.

Artikel 6

Iedere instelling ontvangt een voorschot op de aanvullende vergoeding naar rato van de ontvangen rijksbijdrage voor exploitatiekosten over respectievelijk het jaar 2013 en 2014.

Artikel 7

De definitieve aanvullende vergoeding wordt vastgesteld voor 1 september 2014 respectievelijk voor 1 september 2015. De aanvraag voor vaststelling door middel van opgave van het aantal formulieren moet binnen 13 weken na afloop van het boekjaar 2013 respectievelijk 2014 zijn ingediend bij DUO, ter attentie van de afdeling BEK-BPR, postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

De definitieve aanvullende vergoeding wordt vastgesteld voor 1 september 2014 respectievelijk voor 1 september 2015.

Het verschil tussen de vastgestelde aanvullende vergoeding en het betaalde voorschot, wordt verrekend.

Artikel 8

Om de regeling te monitoren zal aan de instellingen gevraagd worden enige beleidsinformatie te leveren over de gevoerde gesprekken. Deze beleidsinformatie kan gecombineerd worden met gegevens uit BRON.

Om de effectiviteit van deze aanvullende vergoeding te meten is het nu enkel mogelijk te kijken naar de doorstroom naar een vervolgopleiding. Recente arbeidsmarktgegevens zijn (nog) niet voorhanden, waardoor de effectiviteit van de maatregel in de zin van de aansluiting op de arbeidsmarkt niet kan worden gemeten.

Om de effectiviteit van de regeling te meten rond de doorstroom naar een vervolgopleiding zal er in het formulier ten behoeve van de begeleidingsgesprekken worden aangegeven welke crebo-code hoort bij de inschrijving of het diploma.

De beleidsinformatie die gevraagd wordt is het aantal gevoerde exit- en ombuigingsgesprekken per crebo-code in het betreffende jaar.

Voor de exit-gesprekken gaat het om de crebo-code behorend bij de laatste inschrijving; in het geval er een diploma behaald wordt, de crebo-code behorend bij het diploma.

Voor de ombuigingsgesprekken gaat het om de crebo-code behorend bij de voorgenomen inschrijving van de deelnemer op basis waarvan het gesprek wordt gevoerd.

Op deze manier is het mogelijk per instelling en crebo-code aan te geven hoeveel gesprekken er zijn gevoerd. Dit kan vervolgens in verband worden gebracht met een eventuele toename in de in- en doorstroom naar een vervolgopleiding voor de betreffende crebo-code bij de betreffende instelling.

Met betrekking tot de effectiviteit levert DUO in februari 2014 respectievelijk 2015 een rapportage bevattende het aantal deelnemers dat op peildatum 1-10 voor een beroepsopleiding (mbo of hbo) staat ingeschreven. Het betreft die deelnemers die in het voorafgaand studiejaar een MBO-diploma hebben gehaald.

Deze rapportage wordt volledig samengesteld op basis van de voorlopige BRON-foto’s MBO en HO van de betreffende peildatum.

Artikel 9

De regeling loopt tot eind 2015 vanwege de termijnen voor verantwoording en voor eventuele mogelijkheden van beroep en bezwaar.

De regeling gaat met terugwerkende kracht in werking omdat op het tijdstip van de aankondiging van deze regeling, voorjaar 2013, de instellingen reeds bezig waren met het verwerken van de aanmeldingen voor het nieuwe jaar en met het voorbereiden van de diplomeringen. Derhalve wilden en konden de instellingen vrijwel direct aan de slag met het voeren van gesprekken en betreft deze regeling ook de gesprekken die in het voorjaar van 2013 zijn gevoerd.

Bijlage 1 Het formulier

Er is voor gekozen dat het formulier niet ondertekend hoeft te worden ten einde instellingen die al enige tijd een digitaal exitformulier gebruiken niet te ‘straffen’ met de noodzaak van een ondertekende papieren versie. Ook in de vorige versie van School Ex is een handtekening op het formulier niet gevraagd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

Naar boven