Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 augustus 2013, nr. WJZ / 13121208, tot wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie in verband met subsidiëring van Topsector energieprojecten Dunne Film alsmede wijziging van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2013

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 4, 7, 15, 17, 19, 25, 44 en 50 van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energie en innovatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.4.1.3, derde lid, aanhef, wordt ‘het derde lid’ vervangen door: het tweede lid.

B

In hoofdstuk 2 wordt na artikel 2.4.13.7 een nieuwe subparagraaf ingevoegd, luidende:

Subparagraaf 2.4.14 Dunne Film PV (DFP)

Artikel 2.4.14.1

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

DFP-project:

een project bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, dat past binnen de in de bijlage 2.4.15 (prioriteitsthema’s programmalijn Dunne Film PV Technologieën) opgenomen prioriteitsthema’s.

Artikel 2.4.14.2
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een DFP-project.

  • 2. Een samenwerkingsverband bestaat ten minste uit één onderneming en één onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.4.14.3
  • 1. In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie voor een DFP-project ten hoogste:

    • a. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. 60 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. 40 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling;

    • d. 100 procent van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op niet-economische activiteiten van onderzoeksorganisaties.

  • 2. In het samenwerkingsverband dragen de ondernemingen gezamenlijk minstens 10 procent van de subsidiabele projectkosten en de onderzoeksorganisaties gezamenlijk minstens 10 procent van de subsidiabele projectkosten en heeft elke deelnemer in het samenwerkingsverband het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die deelnemer uitgevoerde onderzoek.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per DFP-project.

Artikel 2.4.14.4

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking van de aanvragen.

Artikel 2.4.14.5

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is vijf jaar.

Artikel 2.4.14.6

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. na toepassing van artikel 2.4.14.7, eerste lid, minder dan drie punten per criterium zijn toegekend;

  • b. niet ten minste 40 procent van de subsidiabele projectkosten worden gedragen door ondernemingen;

  • c. voor het project of een soortgelijk project reeds een aanvraag is ingediend voor subsidie onder een andere subparagraaf van deze paragraaf;

  • d. eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 2.4.14.7
  • 1. De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. het project meer bijdraagt aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding en maatschappelijk relevanter is, binnen de context van het innovatiecontract van de topsector energie;

    • b. de mogelijke bijdrage van het project aan de Nederlandse economie groter is;

    • c. het project vernieuwender is ten opzichte van de internationale stand van onderzoek of techniek en de Nederlandse kennispositie meer versterkt;

    • d. de kwaliteit van het project beter is, blijkend uit de uitwerking van aanpak en methodiek, de omgang met risico’s, de uitvoerbaarheid en de deelnemende partijen;

    • e. de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet.

  • 2. De minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdeel a, vermenigvuldigd met 5, het eerste lid, onderdeel b, vermenigvuldigd met 20, het eerste lid, onderdeel c, vermenigvuldigd met 30, het eerste lid, onderdeel d, vermenigvuldigd met 10 en het eerste lid, onderdeel e, vermenigvuldigd met 35 en vervolgens opgeteld.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

C

Bijlage 1 behorende bij deze regeling wordt als bijlage 2.4.15 toegevoegd.

ARTIKEL II

In de tabel in artikel 3b van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2013 wordt voor de rij ‘Smartgrids-project’ een rij ingevoegd, luidende:

2.4.14

DFP-project

t/m 19 september

1,2 mln

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 augustus 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL B

Bijlage 2.4.15 (prioriteitsthema’s programmalijn Dunne Film PV Technologieën)

Bijlage, behorend bij Subparagraaf 2.4.14 Dunne Film PV (DFP) van de Subsidieregeling energie en innovatie

The aim of the program line Thin Film PV Technologies in the TKI Solar Energy is to develop and implement (Dutch) technology for the near and further future of Thin Film PV manufacturing and application. The programme line is successful when more Dutch technology, equipment or materials, is implemented worldwide than before the programme was started. Automatically this will lead to more (green) jobs and tax revenue for the Dutch state. Main deliverables from this Programme Line are technology packages that contain patent protected technology in the form of processes, related equipment and materials that can preferably be delivered by Dutch companies.

The Programme Line focuses on development towards industrial implementation. Main goals are to enhance efficiency of panels, to reduce costs by implementing new technologies and to show manufacturability. Finally, future material and deposition concepts including nanotechnology as being developed in programmes outside the TKI Solar Energy need to be combined with this Program Line. Technology overlap between the Program Lines within the TKI Solar Energy should be strengthened.

This tender focuses in particular on the following three themes:

Higher output CIGS/CZTS modules by improved front junctions and layers: aim is to increase the effective electrical power output of a given CIGS or CZTS absorber material by novel or improved front side junctions and layers. Participating industrial and university partners need to assess all processes for large scale production on these parts of the cell stack. All processes need to be integrated in a single process flow, and processing needs to be done on an industrially relevant scale. Target should be stable, and homogeneously deposited materials at the front side of the absorber leading to an anticipated relative module efficiency improvement of at least 10 percent with concepts that can be commercialized by making use of equipment from the participating project partners. The developed processes need to be assessed for cost-of-ownership, life time aspects, industrial feasibility and marketability.

High throughput CIGS production: towards highly efficient cost-effective CIGS module production. Target should be a stable process chain with at least 20 percent shorter process time and decrease of critical material consumption cost or energy cost by a factor of 2. This should be realised with a material stack layout concept and/or improved material utilisation that can be commercialized by making use of equipment from the participating project partners. For improved process stability also at higher throughput, fast in-line measurement capability of module functionality, synchronized to the PV production process will be necessary. More specifically, in-line optical tools for IV measurement under 1 sun conditions are required (not only for CIGS/CZTS, but also for TF-Si and OPV). For R2R compatible measurements, the measurement time should not take more than 1 s; for S2S tact times of <10s are required. Time domain related device properties (e.g. capacitive related time delays of nx100 ms) should be addressed. Also energy usage of the lighting system should be minimized. Participating industrial and university partners need to assess all processes and/or in-line measurement for large scale production on pre-pilot scale. All processes need to be integrated in a single process flow, processing needs to be done on an industrially relevant scale. New materials types, deposition and control technology concepts should preferably have the potential to be developed towards roll to roll production. The developed processes need to be assessed for cost-of-ownership, industrial feasibility and marketability.

High-end CIGS/CZTS based PV products: a development project on PV modules for high-end applications. The aim is to work on highly efficient and cost effective thin film CIGS or CZTS PV concepts together with industry to facilitate product development towards building integration. New device architectures as well as advanced equipment and processes should be employed to enable the required high-quality manufacturing and low costs. The project should cover the whole process chain from materials towards end-product.

TOELICHTING

1. Inleiding

In 2011 heeft het toenmalige kabinet gekozen voor een nieuw bedrijvenbeleid. Het bedrijvenbeleid heeft bijzondere aandacht voor negen topsectoren van de Nederlandse economie, waaronder de topsector energie. De input van deze topsectoren is gebruikt om het bedrijvenbeleid verder uit te werken en om gerichte maatregelen te nemen. Alle TKI’s binnen de topsector energie hebben in 2012 gewerkt aan het uitwerken van de programmalijnen binnen hun innovatiecontract en de omzetting naar concrete projecten. Op 2 juli 2013 is voor de topsector energie een wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie (hierna: SEI)1 gepubliceerd, waarbij dertien subsidietenders van de verschillende TKI’s in de energiesector in de SEI werden gebracht. Hierin was de programmalijn Dunne Film PV van TKI Solar Energy nog niet opgenomen. Onderhavige regeling wijzigt de SEI en voegt daarmee een tender voor de programmalijn Dunne Film PV toe. De regeling is in nauw overleg met het TKI Solar Energy opgesteld.

2. Opzet regeling

Nederland heeft een goede kennis- en technologiepositie op het gebied van zonnestroom, ofwel fotovoltaïsche zonne-energie (PV). Het gebruik van zonnestroomsystemen in ons land neemt de laatste jaren sterk toe. Het TKI Solar Energy wil de ontwikkeling en toepassing van zonne-energie in Nederland verder versnellen en de toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie zo groot mogelijk maken. Daartoe heeft het TKI drie programmalijnen gekozen: Systemen en toepassingen, Wafergebaseerde silicium PV-technologieën en Dunne-Film PV-technologieën.

Dunne-film technologieën bieden unieke toepassingsmogelijkheden en kunnen in potentie zeer goedkoop worden geproduceerd. Het doel van de tenderregeling is projecten te ondersteunen die zich richten op:

  • 1) het verhogen van de efficiency van zonnepanelen;

  • 2) het verlagen van de kosten bij de productie; en

  • 3) het efficiënt inrichten van het productieproces.

De regeling is gericht op het realiseren van projecten bestaande uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of een combinatie van deze vormen, die passen binnen deze drie prioriteitsthema’s van het TKI Solar Energy, zoals beschreven in de, bij onderhavige regeling aan de SEI toegevoegde, bijlage 2.4.15.

Subsidie aan DFP-projecten wordt verstrekt aan een in Nederland gevestigde deelnemer in een samenwerkingsverband, waarbij een samenwerkingsverband ten minste bestaat uit één onderneming en één onderzoeksorganisatie. Programmatische sturing vindt plaats door het gebruik van afwijzingsgronden (om te sturen op voldoende kwaliteit van de projecten) en door het gebruik van rangschikkingscriteria (waardoor alleen die projecten die het meest bijdragen aan de doelstellingen van het programma subsidie krijgen). De gebruikte afwijzingsgronden en rangschikkingscriteria sluiten aan bij de criteria die zijn gehanteerd in de bestaande tenderregeling voor de topsector energie. De rangschikkingscriteria volgen het model dat is gevolgd bij de op 2 juli 2013 gepubliceerde tenders en verschillen in uitwerking ervan dan ook niet van dezelfde criteria in die wijzigingsregeling.

Een aanvullende eis met betrekking tot de financiering is dat binnen het samenwerkingsverband de deelnemende ondernemingen gezamenlijk minstens 10 procent van de subsidiabele projectkosten en de deelnemende onderzoeksorganisaties gezamenlijk minstens 10 procent van de subsidiabele projectkosten moeten dragen. Alle deelnemers in het samenwerkingsverband hebben het recht de resultaten van het project te publiceren voor zover deze afkomstig zijn van het door die deelnemer uitgevoerde onderzoek.

3. Staatssteun

De subsidiëring van de diverse projecten wordt opgenomen in de SEI. Aldus is ervoor gezorgd, dat de feitelijke subsidiëring krachtens de nieuwe paragraaf zal voldoen aan de Algemene groepsvrijstellingsverordening (verordening (EG) nr. 800/2008, PbEU L 214) (hierna: AGVV), zoals artikel 1.5 van de SEI aangeeft. Zo wordt onder meer op basis van artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, op welk besluit de SEI is gebaseerd, geregeld dat het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien dat noodzakelijk is op basis van de AGVV. Ook de bepalingen van de nieuwe paragrafen zelf zijn in overeenstemming met de AGVV. De paragrafen maken het mogelijk dat binnen één project meerdere krachtens de AGVV vrijgestelde vormen van steun van toepassing kunnen zijn. De in het eerste artikel van elke paragraaf opgenomen omschrijving maakt dit mogelijk en het in het derde artikel van elke paragraaf geformuleerde onderscheid geeft uitvoering aan de voorwaarde van artikel 7, tweede lid, van de AGVV dat het verschillende identificeerbare kosten betreft die in aanmerking komen voor steun; m.a.w. dat de voor steun in aanmerking komende kosten duidelijk gealloceerd kunnen worden. Dit onderscheid is blijkens de door het Agentschap NL verrichte uitvoeringstoets ook in de praktijk uitvoerbaar. De steunpercentages, die in elk derde artikel zijn vastgesteld, en artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, zorgen ervoor dat wordt voldaan aan de eis van artikel 7, derde lid, van de AGVV inhoudende dat bij cumulatie, zoals daar omschreven, de hoogste steunintensiteit niet zal worden overschreden.

De steunintensiteit voor kosten die betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, is afhankelijk van de categorie vastgesteld op ten hoogste 100%, respectievelijk 60% en 40%, inclusief een verhoging ingeval een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste één onderneming en één onderzoeksorganisatie. Voor fundamenteel onderzoek geldt deze verhoging niet. Daarmee wordt voldaan aan artikel 31 van de AGVV. De in aanmerking komende kosten zijn gedefinieerd in de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, waarmee wordt voldaan aan artikel 31, vijfde lid, van de AGVV.

Artikel 8 van de AGVV geeft aan dat steun die op grond van de AGVV wordt verleend een stimulerend effect moet hebben. Voor MKB-ondernemingen wordt het stimulerende effect aangenomen als de subsidieaanvraag ingediend wordt voordat de werkzaamheden aan het project zijn begonnen. Grote ondernemingen moeten daarnaast op grond van artikel 8, derde lid, voorafgaand aan de subsidiebeschikking met documenten aantonen dat de subsidie een stimulerend effect zal hebben. Daarbij moeten zij voldoen aan één van de in dit artikel genoemde criteria: er moet sprake zijn van een wezenlijke toename van

  • a) de omvang of reikwijdte van het project;

  • b) de totale uitgaven van de onderneming voor het project of

  • c) de snelheid waarmee het project wordt voltooid.

Aan deze voorwaarde wordt voldaan doordat Agentschap NL in de uitvoering grote ondernemingen zal vragen om goed onderbouwd – indien mogelijk met kwantitatieve gegevens – met interne documentatie aan te tonen dat door de subsidie aan ten minste één van de drie genoemde criteria is voldaan.

4. Regeldruk

Alle aanvragers van subsidie zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen. Alle Dunne Film-projecten waaraan subsidie wordt toegekend, zullen daarna met de gebruikelijke administratieve taken worden belast, zoals terug te vinden is in de Subsidieregeling Energie en Innovatie en het Kaderbesluit EZ-subsidies. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er bijvoorbeeld geen voorschotaanvragen te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch worden uitgekeerd. Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen. Hierbij geldt een maximum van één rapportage per jaar conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle hoofdstukken onder de Subsidieregeling Energie en Innovatie. Er worden 8 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting ca. 3 aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De administratieve lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich brengt, worden in totaal geschat op € 52.440. Dit is 4,37 procent van het totale subsidiebedrag van 1,2 miljoen euro.

5. Publicatie en inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt op de dag na publicatie in de Staatscourant in werking. Daarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd omdat de regeling in het belang is van de betrokken bedrijven.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp.

Naar boven