Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2013, 23617 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2013, 23617 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op de richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) en op de artikelen 1.7, eerste lid, onderdeel a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, artikel 1.5, eerste lid, van het Besluit lozen buiten inrichtingen, artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 6.11, eerste lid, 6.11a, tweede lid, en 6.23, eerste lid, van het Waterbesluit;
Besluit:
De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 3.16f wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het energierendement dat een gesloten bodemenergiesysteem behaalt bij de levering van warmte of koude aan een bouwwerk, wordt bepaald overeenkomstig de volgende formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Qw: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid warmte per jaar in MWh;
Qk: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid koude per jaar in MWh;
E: de door het bodemenergiesysteem verbruikte hoeveelheid elektriciteit per jaar in MWh;
G: de door het bodemenergiesysteem verbruikte hoeveelheid gas per jaar in MWh.
De Regeling bodemkwaliteit wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na ‘aangewezen’ ingevoegd: de werkzaamheden die behoren tot de volgende categorieën.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, worden na dat onderdeel twee onderdelen toegevoegd, luidende:
v. ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen;
w. ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van open bodemenergiesystemen.
2. In het vierde lid wordt ‘t en u’ vervangen door: t, u, v en w.
B
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘m, en t’ vervangen door: m, t, v en w.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid wordt een erkenning voor de werkzaamheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, voor zover deze werkzaamheid de certificering van personen en instellingen betreft voor de werkzaamheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen v en w, niet gebaseerd op een accreditatie.
6. In afwijking van het eerste lid wordt een erkenning voor de werkzaamheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, voor zover deze werkzaamheid de certificering van personen en instellingen betreft voor de werkzaamheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel t, niet gebaseerd op een accreditatie voor BRL SIKB 2100, versie 2.0, vastgesteld op 5 oktober 2011, zoals vermeld bij categorie 16 in bijlage C.
C
Artikel 2.7 komt te luiden:
D
Artikel 5.1.9 wordt na het vijftiende lid een lid toegevoegd, luidende:
16. Tot 1 oktober 2014 geldt een vrijstelling van de verboden van artikel 15 van het besluit voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen v en w.
E
Bijage C., behorende bij hoofdstuk 2, wordt als volgt gewijzigd:
1. Bij categorie 14 komt de tekst in de kolom ‘Onderdelen’ te luiden:
Protocol 6801 – Kathodische bescherming, versie 1.1, vastgesteld op 7 juni 2012
Protocol 6802 – WBM-controle, versie 1.1, vastgesteld op 7 juni 2012
Protocol 6803 – Aarding en Potentiaalvereffening, versie 1.1, vastgesteld op 7 juni 2012
Protocol 6811 – Herkeuring tank (opslag) installaties, versie 1.1, vastgesteld op 7 juni 2012.
2. Bij categorie 18 komt de tekst in de kolom ‘Werkzaamheden’ te luiden: Ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel v.
3. Bij categorie 18 wordt in de kolom ‘Onderdelen’ de volgende tekst toegevoegd:
De volgende werkgebieden, onderscheiden in BRL SIKB 11000:
1a. Ontwerpen op hoofdlijnen van open bodemenergiesystemen;
1b. Ontwerpen op hoofdlijnen van gesloten bodemenergiesystemen;
2a. Ontwerpen in detail van open bodemenergiesystemen
2b. Ontwerpen in detail van gesloten bodemenergiesystemen;
3a. Installeren van open bodemenergiesystemen;
3b. Installeren van gesloten bodemenergiesystemen;
4a. Beheren en onderhouden van open bodemenergiesystemen;
4b. Beheren en onderhouden van gesloten bodemenergiesystemen.
4. Bij categorie 19 komt de tekst in de kolom ‘Werkzaamheden’ te luiden: Ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van open bodemenergiesystemen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel w.
5. Bij categorie 19 wordt in de kolom ‘Onderdelen’ de volgende tekst toegevoegd:
De volgende werkgebieden, onderscheiden in BRL KBI 6000-21:
1. Ontwerpen van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen;
2. Installeren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen;
3. Beheren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen.
De Regeling lozen buiten inrichtingen wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 2a.1 wordt in hoofdstuk 2a een artikel ingevoegd, luidende:
Het energierendement dat een gesloten bodemenergiesysteem behaalt bij de levering van warmte of koude aan een bouwwerk, wordt bepaald overeenkomstig de volgende formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Qw: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid warmte per jaar in MWh;
Qk: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid koude per jaar in MWh;
E: de door het bodemenergiesysteem verbruikte hoeveelheid elektriciteit per jaar in MWh;
G: de door het bodemenergiesysteem verbruikte hoeveelheid gas per jaar in MWh.
De Regeling omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:
In de tabel in de bijlage wordt na de rij die begint met PGS 30 de volgende rij ingevoegd:
PGS 33-1: Aardgas: afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen |
juni 2013 |
publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl |
De Waterregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6.4 wordt, onder vernummering van het tweede tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien een melding als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onderdeel b, van de wet, worden tevens de gegevens, genoemd in artikel 6.29, verstrekt.
B
Artikel 6.29 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel h, wordt ‘gebouw’ vervangen door: bouwwerk.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij de verstrekking van gegevens als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, over het energierendement dat een open bodemenergiesysteem bij de levering van warmte of koude aan een bouwwerk behaalt, wordt het energierendement bepaald overeenkomstig de volgende formule:
waarbij wordt verstaan onder:
Qw : de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid warmte per jaar in MWh;
Qk: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid koude per jaar in MWh;
E: de door het bodemenergiesysteem verbruikte hoeveelheid elektriciteit per jaar in MWh;
G: de door het bodemenergiesysteem verbruikte hoeveelheid gas per jaar in MWh.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Deze regeling heeft tot doel nadere regels te stellen ten behoeve van de uitvoering van het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen1. Daarnaast is een actualisatie van de Regeling omgevingsrecht opgenomen, bestaande uit de toevoeging van een richtlijn die beste beschikbare technieken (BBT) voor afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen beschrijft.
In het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen worden regels gesteld met het doel de toepassing van bodemenergiesystemen te stimuleren.
Door de toepassing van bodemenergiesystemen kan een bijdrage worden geleverd aan de vermindering van het energieverbruik voor verwarming en koeling van huizen, kantoren, bedrijven en kassen. De vermindering van het energieverbruik leidt tot vermindering van de uitstoot van CO2, waardoor voorts een bijdrage wordt geleverd aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen. Een randvoorwaarde voor de toepassing van bodemenergiesystemen is dat sprake moet zijn van een duurzaam gebruik van de bodem. Dit betekent dat de toepassing niet ten koste mag gaan van het belang van de bescherming van de bodem en dat andere belangrijke functies die de bodem kan vervullen niet in het geding mogen komen.
In de onderhavige regeling zijn voor bodemenergiesystemen in hoofdzaak de volgende onderwerpen geregeld:
− de wijze van vaststelling van de zogenaamde Seasonal Performance Factor (SPF), die weergeeft hoeveel nuttige energie een bodemenergiesysteem levert ten opzichte van de energie die nodig is om het bodemenergiesysteem te laten functioneren;
− de aanwijzing van werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen, waarvoor bedrijven over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit moeten beschikken om ze te mogen uitvoeren.
Deze regeling houdt een wijziging in van de volgende regelingen (tussen haakjes wordt telkens de wettelijke grondslag van de wijziging vermeld):
− de Activiteitenregeling milieubeheer (gebaseerd op artikel 1.7, eerste lid, onderdeel a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer);
− de Regeling bodemkwaliteit (gebaseerd op artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit);
− de Regeling lozen buiten inrichtingen (gebaseerd op artikel 1.5, eerste lid, van het Besluit lozen buiten inrichtingen);
− de Regeling omgevingsrecht (gebaseerd op artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht);
− de Waterregeling (gebaseerd op de artikelen 6.11, eerste lid, artikel 6.11a, tweede lid, en 6.23, eerste lid, van het Waterbesluit).
De Seasonal Performance Factor (SPF) geeft weer hoeveel nuttige energie een bodemenergiesysteem levert ten opzichte van de energie die nodig is om het bodemenergiesysteem te laten functioneren. Dit is het energierendement van het bodemenergiesysteem.
In artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 1.1 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 1.1 van de Waterregeling is een omschrijving van het begrip SPF opgenomen. In deze bepalingen is de SPF omschreven als het energierendement van het bodemenergiesysteem, uitgedrukt als de door het systeem geleverde hoeveelheden warmte en koude per jaar in MWh, gedeeld door het gemeten of berekende energieverbruik van het systeem per jaar in MWh.
De SPF moet worden vermeld in de vergunningaanvraag of de melding die ten behoeve van het installeren van een bodemenergiesysteem wordt gedaan. Dit is geregeld in artikel 1.21a, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 1.10a, derde lid, onder i, van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 6.29, derde lid, onder h, van de Waterregeling.
Tijdens het in werking zijn van een bodemenergiesysteem moet de SPF worden gemonitord. Dit volgt uit artikel 3.16n, eerste lid, onder c, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 3a.8, eerste lid, onder c, van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 6.11d, eerste lid, onder c, van het Waterbesluit.
In de onderhavige regeling wordt aangegeven op welke wijze de SPF van een bodemenergiesysteem wordt vastgesteld.
De SPF heeft betrekking op een gesloten of open bodemenergiesysteem zoals omschreven in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 1.1 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 1.1, eerste lid, van het Waterbesluit.
Een ‘gesloten bodemenergiesysteem’ is als volgt omschreven: een installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig.
Onder een ‘open bodemenergiesysteem’ wordt verstaan: een installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening.
Dit betekent dat bronpompen en warmtepompen en, voor zover aanwezig, circulatiepompen en ventilatoren in een regeneratievoorziening bij de bepaling van de SPF (het energierendement) van het bodemenergiesysteem moeten worden meegerekend. Verwarmingsketels, koelmachines of andere apparaten die voor aanvullende warmte en/of koudeopwekking zorgen, moeten daarentegen niet worden meegerekend omdat zij niet tot het bodemenergiesysteem behoren.
De SPF van een bodemenergiesysteem wordt met behulp van de volgende formule bepaald:
Hierin is:
Qw: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid warmte per jaar in MWh;
Qk: de door het bodemenergiesysteem aan het bouwwerk geleverde hoeveelheid koude per jaar in MWh;
E: de door het bodemenergiesysteem verbruikte elektriciteit per jaar in MWh;
G: het door het bodemenergiesysteem verbruikte gas per jaar in MWh.
Voor een doelmatig gebruik van de bodem is naast een goed rendement van bodemenergiesystemen ook relevant dat open bodemenergiesystemen niet onnodig veel grondwater verplaatsen. Doelmatig gebruik van grondwater kan worden uitgedrukt in de zogenoemde ‘productiviteit’. Dit is de hoeveelheid warmte of koude die per kuub grondwater wordt getransporteerd. De provincies hebben momenteel al de mogelijkheid om hierover voorschriften aan de watervergunning te verbinden.
Op grond van de omschrijving van het begrip werkzaamheid in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit kunnen bij ministeriële regeling, namelijk de Regeling bodemkwaliteit, werkzaamheden worden aangewezen als bedoeld in artikel 11a.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer. In artikel 11a.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat dit gebeurt ter bevordering van de kwaliteit van de aangewezen werkzaamheden en ter bevordering van de integriteit van degenen die deze werkzaamheden uitvoeren. Aan het eind van deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de aanwijzing van werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen aan deze doelstelling een bijdrage levert.
Voorts is in artikel 11a.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaald dat met betrekking tot de aangewezen werkzaamheden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (te weten het Besluit bodemkwaliteit) regels kunnen worden gesteld, die nodig zijn in verband met de bescherming van het milieu.
Dit is gebeurd in het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van dit besluit is het verboden een (aangewezen) werkzaamheid uit te voeren zonder daartoe verleende erkenning (artikel 15). Erkenningen kunnen worden verleend aan personen of aan instellingen (artikel 9). Bij ministeriële regeling moet worden aangegeven of een erkenning voor een werkzaamheid is gebaseerd op een certificaat of een accreditatie (artikel 11).
Bovendien is het verboden een (aangewezen) werkzaamheid uit te voeren in strijd met een door de verantwoordelijke ministers op grond van artikel 25 van het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument (artikel 18).
Voor werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen zijn de normdocumenten al eerder aangewezen. Dit is gebeurd bij de regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 18 april 2013.2 Die regeling is op 1 juli 2013 in werking getreden.
In Bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit zijn toen de volgende normdocumenten aangewezen.
– Categorie 18: de beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 11000, meer in het bijzonder het onderdeel Protocol 11001 Ontwerp, Realisatie, Beheer en onderhoud ondergrondse deel bodemenergiesystemen (deel 1), versie 1 (onderdeel van de beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 11000). Dit document heeft betrekking op het ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen.
– Categorie 19: de beoordelingsrichtlijn BRL KBI 6000-21 (onderdeel van de BRL KBl 6000). Dit document heeft betrekking op het ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen.
Het bovengrondse deel van een bodemenergiesysteem wordt in de beoordelingsrichtlijn als ‘energiecentrale met Warmte en Koude Opslag (WKO)’ aangeduid.
Het ontwerp van de regeling van 18 april 2013, waarin de categorieën 18 en 19 in bijlage C waren opgenomen, is op 10 januari 2013 als technisch voorschrift voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen3.
In de toelichting bij de regeling van 18 april 2013 was aangegeven dat de werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen, waarop de bij de categorieën 18 en 19 genoemde normdocumenten betrekking hebben, pas in een volgende fase zouden worden aangewezen. Dit is gebeurd in de onderhavige regeling. De reden van de eerdere aanwijzing van de normdocumenten was dat zij dan niet meer afzonderlijk als technisch voorschrift aan de Europese Commissie zouden hoeven te worden voorgelegd, omdat dit dan tegelijkertijd met de andere bij de regeling van 18 april 2013 aangewezen categorieën van normdocumenten kon gebeuren. In de onderhavige regeling zijn aan artikel 2.1 van de Regeling bodemkwaliteit twee onderdelen v en w toegevoegd, waarin de werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen zijn aangewezen. De consequentie van de aanwijzing van deze werkzaamheden is dat zij moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de aangewezen normdocumenten van de categorieën 18 en 19 en dat de bedrijven die de werkzaamheden uitvoeren, hiervoor over een erkenning moeten beschikken. Deze erkenning is gebaseerd op een certificaat. In verband met de regeling in artikel 5.1.9, zestiende lid (nieuw), van de Regeling bodemkwaliteit hoeven bedrijven pas met ingang van 1 oktober 2014 aan deze vereisten te voldoen.
Met de aanwijzing van werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen is invulling gegeven aan het doel dat in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen is weergegeven.
Het doel van het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen is tweeledig:
– het stimuleren van het gebruik van bodemenergie, met het oog op het besparen op het gebruik van fossiele brandstoffen, waardoor de CO2-emissie daalt en er een bijdrage wordt geleverd aan de klimaatdoelstellingen;
– het zorg dragen voor een duurzaam gebruik van de bodem bij het benutten van bodemenergie.
Om dit te bereiken is een optimaal gebruik van de voorraad bodemenergie gewenst door bodemenergiesystemen die een goed rendement opleveren en de beschikbare ondergrondse ruimte efficiënt benutten. Daarbij geldt de randvoorwaarde dat bij de installatie en het beheer van dergelijke systemen zo min mogelijk schade aan de bodem en ander bodemgebruik mag worden toegebracht.
Het doel van de erkenningsregeling is:
– het verbeteren van de kwaliteit en betrouwbaarheid van bodemenergiesystemen en voorkomen dat kwalitatief laagwaardige en slecht presterende bodemenergiesystemen worden geïnstalleerd.
– het voorkomen van schade aan de bodem en andere belangen.
In de huidige praktijk wordt nog regelmatig melding gemaakt van slecht presterende bodemenergiesystemen. Er worden fouten gemaakt in het ontwerp, tijdens de installatie of bij het beheer. Een belangrijk aandachtspunt is goede communicatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer en tussen alle verschillende partijen die betrokken zijn bij het ontwerp en het leveren en installeren van onderdelen van het systeem. Het ontwerp van het bodemenergiesysteem moet goed worden afgestemd op de gebruikswensen van de opdrachtgever (geen overdimensionering met onnodig hoge kosten; prestatieafspraken over het rendement) en de dimensionering van het ondergrondse deel moet aansluiten op het ontwerp van het bovengrondse deel. Dit is nu nog niet altijd gangbare praktijk. Ook bij het beheer valt nog het een en ander te verbeteren. Gebrek aan kennis bij de systeemeigenaar is een belangrijk aandachtspunt. Het beheer kan ook in professionele handen worden gelegd.
Door de invoering van het vereiste van erkenning en het voorschrijven van normdocumenten in de Regeling bodemkwaliteit wordt een bijdrage aan de doelstellingen van het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen geleverd.
Het vereiste van een erkenning voor het verrichten van werkzaamheden en de verplichting om de werkzaamheden te verrichten overeenkomstig het toepasselijke normdocument, zijn gericht tot het bedrijf dat de werkzaamheden feitelijk uitvoert. De installateur kan dit ook doen als onderaannemer van de leverancier, die met de opdrachtgever is overeengekomen een (goed werkend) bodemenergiesysteem te leveren. De leverancier is voor de opdrachtgever degene die ervoor moet zorgen dat alle werkzaamheden worden verricht zoals overeengekomen, in overeenstemming met de wettelijke vereisten die daarvoor gelden. Dit houdt onder meer in dat de leverancier werkzaamheden waarvoor op grond van het Besluit bodemkwaliteit een erkenning is vereist, zoals het installeren, alleen mag laten uitvoeren door een erkend installatiebedrijf, overeenkomstig het daarvoor geldende normdocument. Omdat de leverancier voor de opdrachtgever zijn contractuele aanspreekpunt voor de installatie van het bodemenergiesysteem is, zal de leverancier aan de opdrachtgever onder meer de verklaring over het energierendement van het bodemenergiesysteem moeten geven, zoals bepaald in artikel 1.21a, eerste lid, onder f, van het Activiteitenbesluit, artikel 1.10, derde lid, onder i, van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 6.29, onder h, van de Waterregeling. De leverancier is jegens de opdrachtgever ook verantwoordelijk voor het ontwerp van het bodemenergiesysteem, door een erkend bedrijf en overeenkomstig het normdocument. Dat de leverancier niet altijd zelf de werkzaamheden uitvoert doet daar niet aan af. De leverancier kan afhankelijk zijn van onderaannemers, zoals het installatiebedrijf dat het bodemenergiesysteem installeert of de ontwerper die de gegevens over het energierendement verstrekt. Aansprakelijkheden en verantwoordelijkheden moeten zo nodig door de leverancier contractueel met de onderaannemers worden vastgelegd.
In deze paragraaf worden de regeldruklasten in beeld gebracht.
Om tijdens de exploitatiefase van een bodemenergiesysteem de SPF te kunnen bepalen, moeten de hoeveelheden warmte en koude die aan het bouwwerk worden geleverd, worden gemeten, evenals het elektriciteits- of gasverbruik van het systeem. Dit geldt voor nieuw te installeren bodemenergiesystemen of bij wijzigingen van een bestaande installatie.
Voor warmte- en koudemeting kunnen bij veel systeemconcepten dezelfde meters worden gebruikt die toch al in het systeem zijn opgenomen om de hoeveelheid warmte en koude te meten die aan de bodem wordt afgegeven. Voor de ingewikkelder systeemconcepten moeten een extra warmtemeter en een koudemeter worden toegevoegd. Voor het meten van het elektriciteits- of gasverbruik moeten bij alle systeemconcepten extra meters worden geplaatst. De kosten van een elektriciteits- of gasmeter zijn beperkt. De meerkosten van het meten van de SPF ten opzichte van de monitoring die volgt uit andere verplichtingen in het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen zijn beperkt. De totale kosten van het plaatsen van meters om te voldoen aan alle monitoringsverplichtingen bedragen ongeveer 1 tot 4% van de investeringskosten van het bodemenergiesysteem, afhankelijk van de grootte en complexiteit van het systeem.
Voor burgers brengt de onderhavige regeling geen directe lasten mee. Wel kunnen zij indirect worden geconfronteerd met de doorberekening van de uit deze regeling voortvloeiende extra lasten. Een bedrijf zal deze extra lasten in de prijs voor het verrichten van een werkzaamheid met betrekking tot een bodemenergiesysteem doorberekenen. Daar staat tegenover dat de kwaliteit van de werkzaamheden en bodemenergiesystemen als gevolg van de onderhavige regeling naar verwachting zal verbeteren, waardoor deze systemen beter zullen functioneren.
Voor decentrale overheden brengt de regeling evenmin directe lasten mee. Zij hebben geen formele taken met betrekking tot de erkenningsregeling. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met het toezicht op de naleving, en zo nodig handhaving, van de erkenningsregeling.
Voor het bedrijfsleven worden de regeldruklasten als gevolg van de onderhavige regeling in het hiernavolgende in beeld gebracht. Onder het bedrijfsleven wordt verstaan: de bedrijven die zich richten op het ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van bodemenergiesystemen.
De erkenningsregeling leidt tot twee typen regeldruklasten:
– inhoudelijke nalevingskosten;
– administratieve lasten.
De inhoudelijke nalevingskosten zijn de directe kosten die zijn gemoeid met de naleving van de inhoudelijke verplichtingen als gevolg van de wet- en regelgeving, verminderd met de kosten die het bedrijf zou maken als deze verplichtingen niet zouden gelden (‘business as usual’). Voor de regeldruklasten van de erkenningsregeling voor bodemenergiesystemen geldt als uitgangspunt dat het voldoen aan de directe inhoudelijke voorschriften van de wet- en regelgeving valt onder ‘business as usual’. Deze voorschriften waren al opgenomen in het wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen. In dat verband zijn de lasten voor het bedrijfsleven al aan de orde gekomen. De aanvullende inhoudelijke voorschriften van de beoordelingsrichtlijn BRL KBI 6000-21 en de beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 11000 vallen echter wel onder de inhoudelijke nalevingskosten van de erkenningsverplichting die met de onderhavige regeling wordt ingevoerd.
De kosten die het bedrijf moet maken om erkend te zijn en blijven, vallen onder de administratieve lasten. Het gaat hierbij om het aantonen van deskundigheid en om de kosten van de certificering (te betalen aan de certificatie-instelling), alsmede de kosten in verband met het verschaffen van informatie aan en het begeleiden van auditors en inspecteurs van de certificatie-instelling. Voor de bedrijven die al gecertificeerd zijn op basis van BRL KBI 6000, of die gecertificeerd zijn voor ISO 9001, zullen de administratieve lasten lager zijn dan voor bedrijven die nog in het geheel niet gecertificeerd zijn.
Europese verplichting
De Europese Richtlijn hernieuwbare energiebronnen4 (‘renewable energy sources’) verplicht lidstaten om een certificatieregeling vast te stellen voor installateurs van installaties voor de winning van duurzame energie. De richtlijn biedt de lidstaten ruimte om te kiezen voor een verplichte of vrijwillige certificatieregeling. Voor alle werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen is in Nederland – mede op uitdrukkelijk verzoek van het bedrijfsleven zelf – gekozen voor verplichte certificering en erkenning. Met het oog op het voorgaande is de richtlijn in de aanhef van de regeling genoemd.
Berekening regeldruklasten
In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een apart onderzoek uitgevoerd naar de regeldruklasten van de erkenningsregeling bodemenergiesystemen voor bedrijven. De cijfers die daarbij zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op een groot aantal interviews met vertegenwoordigers van de schemabeheerders van de betreffende normdocumenten, de brancheorganisatie van installatiebedrijven, de brancheorganisatie van bedrijven die diensten producten voor bodemenergiesystemen leveren en diverse installatiebedrijven, ontwerpers, adviesbureaus en een grondboorbedrijf. Op basis van deze interviews is vastgesteld wat als ‘business as usual’ moet worden beschouwd en wat de kosten zijn van de aanvullende verplichtingen als uitvloeisel van de onderhavige regeling. Tevens is bepaald welke verplichtingen zijn verbonden aan de acht werkgebieden (typen van werkzaamheden) die in de normdocumenten zijn onderscheiden (deze worden in de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel C, opgesomd) en is een schatting gemaakt hoeveel bedrijven zich naar verwachting zullen laten certificeren voor de onderscheiden werkgebieden (een bedrijf kan er ook voor kiezen alleen voor enkele van deze werkgebieden een erkenning aan te vragen). Op deze manier zijn de totale kosten voor het bedrijfsleven als geheel berekend. Deze kosten zijn ook vergeleken met de totale jaarlijkse omzet in de branche. De resultaten zijn in onderstaande tabellen weergegeven.
eerste jaar |
Vervolgjaren per jaar |
|
---|---|---|
Inhoudelijke nalevingskosten |
||
Inhoudelijke nalevingskosten BRL KBI 6000-21 – kleine systemen |
€ 225.000 |
€ 225.000 |
Inhoudelijke nalevingskosten BRL KBI 6000-21 – grote systemen |
€ 180.000 |
€ 180.000 |
Inhoudelijke nalevingskosten BRL SIKB 11000 – kleine systemen |
€ 1.012.500 |
€ 1.012.500 |
Inhoudelijke nalevingskosten BRL SIKB 11000 – grote systemen |
€ 80.000 |
€ 80.000 |
Totaal inhoudelijke nalevingskosten |
€ 1.497.500 |
€ 1.497.500 |
Administratieve lasten |
||
Administratieve lasten BRL KBI 6000-21 |
€ 528.335 |
€ 216.365 |
Administratieve lasten BRL SIKB 11000 |
€ 1.419.795 |
€ 385.781 |
Totaal administratieve lasten |
€ 1.948.130 |
€ 602.146 |
|
||
Totale regeldruklasten eerste jaar |
€ 3.445.630 |
€ 2.099.646 |
% van de jaaromzet |
||
---|---|---|
Eerste jaar |
vervolgjaren |
|
Totale regeldruklasten |
2% |
1,2% |
• Inhoudelijke nalevingskosten |
0,86% |
0,86% |
• Administratieve lasten |
1,1% |
0,35% |
Kosten-batenanalyse
Binnen het bedrijfsleven is er consensus over het nut van de erkenningsregeling. Tot nu toe zijn er teveel bodemenergiesystemen geïnstalleerd die onvoldoende functioneerden. De signalen over slecht presterende systemen kunnen leiden tot imagoschade voor bodemenergiesystemen, waardoor de toepassing vermindert. Bovendien leidt dit tot maatschappelijke kosten door extra CO2-uitstoot voor benodigde extra verwarming of koeling met conventionele installaties.
De branche heeft baat bij een erkenningsregeling omdat daardoor naar verwachting beter presterende systemen worden geleverd. Dit bevordert de vraag naar deze systemen. De branche heeft daarom ook zelf gevraagd om verplichte erkenning. Het bedrijfsleven is ook intensief betrokken geweest bij het opstellen van de normdocumenten voor bodemenergiesystemen.
Slecht presterende systemen besparen minder op de kosten voor verwarming en koeling. Bovendien brengen herstelmaatregelen kosten met zich mee. Op basis van een aantal aannamen zijn deze ‘faalkosten’ geschat op ruim € 4,5 miljoen per jaar. Deze kosten zijn veel hoger dan de kosten van de erkenningsregeling.
Markteffecten
De toepassing van bodemenergiesystemen is nog geen gemeengoed. Er zijn nog maar relatief weinig bedrijven die veel bodemenergiesystemen ontwerpen en installeren. Sommige mensen uit de branche verwachten dat bodemenergiesystemen in de nieuwbouw omstreeks 2020 gasgestookte systemen vrijwel geheel zullen hebben vervangen. Dit zou betekenen dat een installatiebedrijf dat nu jaarlijks enkele honderden CV-ketels en slechts een beperkt aantal bodemenergiesystemen (warmtepompen met gesloten bron) plaatst, moet besluiten om een erkenning voor werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen aan te vragen in de hoop de ‘regeldruklasten’ terug te kunnen verdienen als het jaarlijks meer bodemenergiesystemen gaat installeren. De eerste jaren zullen de regeldruklasten van de erkenning relatief zwaar drukken op het beperkte aantal te installeren bodemenergie-installaties. Dit kan een reden zijn om te besluiten geen erkenning aan te vragen.
Uit de inventarisatie is gebleken dat niet alle leden van de brancheorganisatie BodemenergieNL al besloten hebben om op te gaan voor de certificatie voor BRL SIKB 11000. Dit duidt erop dat voor bedrijven die nu een klein marktaandeel hebben, de verwachte omzet niet opweegt tegen de kosten die zij moeten maken voor de erkenning. Zolang de huidige laagconjunctuur aan de orde is, wordt verwacht dat de erkenningsregeling er toe zal leiden dat de markt vooral door bedrijven zal worden bediend, die momenteel al gespecialiseerd zijn in bodemenergiesystemen. Voor nieuwkomers op de markt van bodemenergiesystemen zal de erkenningsregeling bij laagconjunctuur zeker een barrière vormen om toe te treden. Bij hoogconjunctuur is de verwachting dat dit niet het geval zal zijn. De investeringen voor de erkenning zijn bij hoogconjunctuur waarschijnlijk snel terug te verdienen.
De inhoudelijke nalevingskosten zullen de bedrijven direct doorberekenen aan de afnemers. Hierdoor worden de initiële kosten hoger, maar krijgen de afnemers de waarborg dat zij een bodemenergiesysteem krijgen dat voldoet aan hun behoeften en verwachtingen omtrent het functioneren.
Bij de kleine systemen zijn de inhoudelijke nalevingskosten het hoogst, omdat inspecties in de eerste twee jaren na oplevering daar nu niet gebruikelijk zijn.
Het is niet uit te sluiten dat voor de kleine systemen de kostenverhoging door de erkenningsplicht (5-10%) leidt tot stagnatie of een lichte daling van de vraag naar kleine bodemenergiesystemen.
Voor de grote systemen zijn de kosten van erkenning in absolute zin geringer, en drukt de kostenverhoging veel minder zwaar op de hogere totaalprijs. Voor grote systemen valt daarom niet te verwachten dat de doorberekening van kosten ten gevolge van de erkenningsplicht invloed zal hebben op de vraag.
Deze analyse van de markteffecten heeft ertoe geleid om de BRL SIKB 11000 op één punt te wijzigen. In de oorspronkelijke voorstellen was onder meer een verplichting opgenomen om tijdens de eerste twee jaar na oplevering de installatie minimaal halfjaarlijks te inspecteren. De toets op de regeldruklasten heeft uitgewezen dat deze inspectiefrequentie bij kleine gesloten systemen, dat wil zeggen systemen bestemd voor één individuele woning, tot disproportioneel hoge lasten leidt. Met het oog op de relatief beperkte risico’s van dergelijke systemen is daarom besloten om de vereiste frequentie voor deze inspecties bij een installatie voor één individuele woning te verlagen van halfjaarlijks naar jaarlijks. De regeldruklasten verminderen daarmee met € 600.000,– per jaar. Het totaalbeeld wordt daarmee als volgt:
eerste jaar |
vervolgjaren |
|
---|---|---|
Totale regeldruklasten |
€ 2.845.630 |
€ 1.499.646 |
Percentage van de jaaromzet |
1,6% |
0,8% |
Er wordt een nieuw artikel 3.16fa ingevoegd waarin met een formule is aangegeven op welke wijze de Seasonal Performance Factor (SPF) wordt bepaald. De SPF geeft weer hoeveel nuttige energie een bodemenergiesysteem levert ten opzichte van de energie die nodig is om het bodemenergiesysteem te laten functioneren. Dit is het energierendement van het bodemenergiesysteem.
De formule komt overeen met de omschrijving van het begrip SPF in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, die als volgt luidt: het energierendement van het bodemenergiesysteem, uitgedrukt als de door het systeem geleverde hoeveelheden warmte en koude per jaar in MWh, gedeeld door het gemeten of berekende energieverbruik van het systeem per jaar in MWh.
In de formule is verduidelijkt dat daarbij zowel het elektriciteitsverbruik als het gasverbruik moet worden meegenomen. Daarbij moet het gasverbruik worden omgerekend van m3 per jaar naar MWh per jaar.
In de normdocumenten voor bodemenergiesystemen wordt onder meer verwezen naar de ISSO-publicaties 39 en 72. ISSO-publicatie 39 beschrijft ontwerpprocedures voor werktuigkundig ontwerpers van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen. Daarnaast bevat deze publicatie ontwerpschema’s voor diverse basisconcepten. ISSO-publicatie 72 behandelt het ontwerp van individuele en kleine elektrische warmtepompsystemen voor de woningbouw.
Genoemde ISSO-publicaties zullen worden aangevuld met een beschrijving van de wijze waarop in de systeemconcepten de diverse elektriciteits- en gasmeters moeten worden geplaatst. Tevens zal worden aangegeven op welke wijze het gasverbruik van bodemenergiesystemen moet worden berekend.
Tot de wijziging dient met de huidige versies van de ISSO-publicaties 39 en 72 te worden gewerkt. In de normdocumenten, genoemd bij de categorieën 18 en 19 van bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit, zal na de vaststelling van vorenbedoelde wijzigingen naar de gewijzigde publicaties worden verwezen. Dit zal ook bij de categorieën 18 en 19 in bijlage C tot uitdrukking worden gebracht. Pas daarna is het verplicht bij werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen de gewijzigde ISSO-publicaties 39 en 72 toe te passen.
De wijziging van artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling bodemkwaliteit hangt samen met de wijziging van artikel 2.7 van die regeling (zie onderdeel C).
Hiermee wordt beoogd te verduidelijken dat ook een afzonderlijke werkzaamheid die behoort tot een in deze bepaling aangewezen categorie van werkzaamheden, wordt beschouwd als een ‘werkzaamheid’ in de zin van het Besluit bodemkwaliteit. Het is namelijk mogelijk dat een bedrijf dat niet voor alle werkzaamheden van een aangewezen categorie wil worden erkend, uitsluitend een erkenning aanvraagt voor het verrichten van een of meer tot die categorie behorende werkzaamheden, zoals voor bodemenergiesystemen zijn vermeld in de kolom ‘Onderdelen’ bij de categorieën 18 en 19. Deze moeten in de erkenning dan uitdrukkelijk worden genoemd. Het bedrijf hoeft bij de uitoefening van de werkzaamheden waarvoor het bedrijf is erkend, alleen de onderdelen van het voor de desbetreffende categorie van werkzaamheden in bijlage C aangewezen normdocument na te leven, waarin de met erkenning uitgeoefende werkzaamheden zijn beschreven.
In artikel 2.1, eerste lid, zijn voorts twee nieuwe onderdelen v en w opgenomen. In onderdeel v zijn als werkzaamheden in de zin van artikel 11a.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen het ‘ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen’. Deze werkzaamheden kunnen zowel gesloten als open bodemenergiesystemen betreffen. In onderdeel w zijn aangewezen het ‘ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van open bodemenergiesystemen’.
De wettelijke grondslag voor de aanwijzing van deze werkzaamheden is te vinden in de omschrijving van het begrip ‘werkzaamheid’ in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. In dit verband is ook artikel 11a.2, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer relevant. In het eerste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de kwaliteit van bij of
krachtens de maatregel aangewezen werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid, en ter bevordering van de integriteit van degenen die deze werkzaamheden uitvoeren, regels kunnen worden gesteld die nodig zijn in verband met de bescherming van het milieu. In het tweede lid, onderdeel i, worden als mogelijk aan te wijzen werkzaamheden ‘werkzaamheden met betrekking tot een bodemenergiesysteem’ genoemd.
De wijziging van het vierde lid is een gevolg van de toevoeging van de nieuwe onderdelen v en w aan het eerste lid.
Overeenkomstig artikel 11, derde lid, van het Besluit bodemkwaliteit moet bij ministeriële regeling worden aangegeven of een erkenning voor een werkzaamheid is gebaseerd op een certificaat of een accreditatie. In het geval van werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen moet de erkenning zijn gebaseerd op een certificaat. Daarom is in artikel 2.2, eerste lid, van de Regeling een verwijzing naar de in onderdelen v en w bedoelde werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen toegevoegd.
Voorts zijn aan artikel 2.2 een vijfde en zesde lid toegevoegd. Deze leden voorzien in een overgangsregeling voor de erkenning van certificerende instellingen voor het verrichten van de in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, aangewezen werkzaamheid ‘certificering van personen en instellingen’. De certificerende instellingen kunnen deze werkzaamheid vooralsnog op basis van certificatie verrichten, indien de werkzaamheid betrekking heeft op het verrichten van de hierna genoemde, in artikel 2.1, eerste lid, aangewezen, werkzaamheden, voor zover geregeld in het normdocument dat daarop van toepassing is.
– onderdeel t: mechanisch uitgevoerde boringen in de bodem (geregeld in BRL SIKB 2100 versie 2.0);
– onderdeel v: ontwerpen, installeren, beheren en onderhouden van het ondergrondse deel van bodemenergiesystemen (geregeld in BRL SIKB 11000);
– onderdeel w: ontwerpen, installeren en beheren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen (geregeld in BRL KBI 6000).
De reden van deze overgangsregeling is dat de genoemde normdocumenten momenteel nog niet in accreditatie van certificerende instellingen voorzien.
Van de BRL SIKB 2100 bestaat al een nieuwe versie, die wel uitgaat van accreditatie van certificerende instellingen, te weten versie 3 van 18 april 2013. In Bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit is bij categorie 16 voor dit normdocument een overgangstermijn opgenomen. Momenteel staat daarin nog de datum 1 mei 2014 genoemd. Bij de beoogde actualisering van de Regeling bodemkwaliteit met ingang van 1 januari 2014 zal in plaats hiervan de datum 1 november 2014 worden opgenomen. Tot die datum is het toegestaan om versie 2.0 van 5 oktober 2011 toe te passen.
Op grond van artikel 25 van het Besluit bodemkwaliteit kunnen voor werkzaamheden waarop het besluit van toepassing is, normdocumenten worden aangewezen. In artikel 1 van het besluit is het begrip ‘normdocument’ omschreven als een document dat eisen bevat ter bevordering van de kwaliteit van de werkzaamheid of de uitvoering daarvan en dat bij ministeriële regeling is aangewezen. Deze documenten zijn vermeld in bijlage C bij de Regeling bodemkwaliteit.
De wijziging van artikel 2.7 van de Regeling bodemkwaliteit heeft tot doel te verduidelijken dat een bedrijf dat niet voor een hele categorie van werkzaamheden als aangewezen in artikel 2.1 is erkend, alleen de onderdelen van het voor die categorie van werkzaamheden in bijlage C aangewezen normdocument hoeft na te leven, die betrekking hebben op de werkzaamheden waarvoor het bedrijf is erkend. Deze werkzaamheden moeten in de erkenning uitdrukkelijk zijn genoemd.
Voor bodemenergiesystemen worden de werkzaamheden in de BRL SIKB 11000 en de BRL KBI 6000-21 in verschillende werkgebieden onderscheiden. Deze zijn voor bodemenergiesystemen vermeld in de kolom ‘Onderdelen’ bij de categorieën 18 en 19. Een bedrijf dat alleen is erkend voor werkzaamheden met betrekking tot open bodemenergiesystemen, hoeft alleen de daarop betrekking hebbende onderdelen van genoemde documenten na te leven. Het bedrijf mag geen werkzaamheden verrichten waarvoor het niet is erkend, ook niet als de desbetreffende onderdelen van het normdocument worden nageleefd. Indien het bedrijf ook die werkzaamheden wil verrichten, moet het eerst een uitbreiding van de erkenning aanvragen.
In bijlage C worden bij de werkzaamheden van de categorieën 18 en 19 de werkgebieden onderscheiden.
Categorie 18:
1a. Ontwerpen op hoofdlijnen van open systemen;
1b. Ontwerpen op hoofdlijnen van gesloten bodemenergiesystemen;
2a. Ontwerpen in detail van open bodemenergiesystemen
2b. Ontwerpen in detail van gesloten bodemenergiesystemen;
3a. Installeren van open bodemenergiesystemen;
3b. Installeren van gesloten bodemenergiesystemen;
4a. Beheren en onderhouden van open bodemenergiesystemen;
4b. Beheren en onderhouden van gesloten bodemenergiesystemen.
Categorie 19:
1. Ontwerpen van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen;
2. Installeren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen;
3. Beheren van het bovengrondse deel van bodemenergiesystemen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de redactie van artikel 2.7 te vereenvoudigen, ook al omdat de opsomming van daarin genoemde documenten niet helemaal in overeenstemming was met de opsomming van documenten in de omschrijving van het begrip normdocument in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Aan artikel 5.1.9 wordt een zestiende lid toegevoegd. Op grond van deze bepaling hoeven bedrijven die de in artikel 2.1, onderdelen v en w, van die regeling aangewezen werkzaamheden met betrekking tot bodemenergiesystemen verrichten, pas met ingang van 1 oktober 2014 aan de vereisten van het Besluit bodemkwaliteit te voldoen. Vanaf die datum mogen de bedrijven die werkzaamheden alleen uitvoeren als ze daarvoor een erkenning hebben en als ze daarbij de voor die werkzaamheden aangewezen normdocumenten, genoemd in bijlage C, categorieën 18 en 19, bij de Regeling bodemkwaliteit, naleven.
Op het moment waarop de categorieën 18 en 19 aan bijlage C werden toegevoegd, bij regeling van 18 april 2013, waren de werkzaamheden waarop zij betrekking hebben, nog niet aangewezen. Dit is pas bij de onderhavige regeling gebeurd door toevoeging van de onderdelen v en w aan artikel 2.1, eerste lid. In de bijlage is de verwijzing naar die werkzaamheden in de kolom ‘Werkzaamheden’ bij de categorieën 18 en 19 geactualiseerd. In de Kolom ‘Onderdelen’ bij de categorieën 18 en 19 zijn de onderscheiden werkgebieden opgesomd. Een bedrijf kan een erkenning aanvragen voor een of meer van die onderdelen, indien het niet voor alle in de kolom ‘Werkzaamheden’ bedoelde werkzaamheden wil worden erkend.
Voorts is bij categorie 14 een fout in de tekst van de kolom ‘Onderdelen’ hersteld. Hierin werd verwezen naar Protocol 6810. Bedoeld werd echter Protocol 6811.
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij het vergelijkbare artikel I.
Deze bepaling wijzigt de tabel in de bijlage ‘Nederlandse informatiedocumenten over BBT’ bij de Regeling omgevingsrecht. Deze tabel bevat een lijst van algemeen in Nederland toegepaste richtlijnen die kunnen worden aangemerkt als een adequate en actuele invulling van beste beschikbare technieken (BBT). Het bevoegd gezag dient bij de bepaling van de voor een inrichting of met betrekking tot een lozing in aanmerking komende BBT met deze richtlijnen rekening te houden. Voor inrichtingen die onder de Richtlijn industriële emissies5. vallen, zullen deze documenten moeten worden toegepast in aanvulling op of als nadere uitwerking van de voor die inrichtingen van toepassing zijnde Europese conclusies over beste beschikbare technieken (ofwel BBT-conclusies, zie de artikelen 1.1 en 5.4 van het Besluit omgevingsrecht). Naar aanleiding van het verschijnen, vervallen of herzien van BBT documenten wordt de tabel regelmatig geactualiseerd.
Met de onderhavige wijziging is de nieuwe PGS 33-1 over LNG afleverinstallaties aangewezen. Vloeibaar gemaakt aardgas, Liquified Natural Gas (LNG), is een sterk opkomende brandstof voor de transportsector (zowel wegvervoer als binnenvaart). LNG heeft een hoge energiedichtheid en een relatief lagere uitstoot aan luchtvervuilende stoffen. In PGS 33-1 zijn richtlijnen opgenomen voor het ontwerpen, bouwen, en functioneren van LNG vulstations. Hieronder vallen onder meer de ontwerpeisen die worden gesteld aan de installatie, de toegepaste componenten en de gebruiksomstandigheden. Daarnaast zijn interne en externe risico's en veiligheidafstanden belangrijk. Ook de bevoorrading en de daarbij behorende procedures zijn beschreven.
Momenteel wordt ook gewerkt aan PGS 33-2 waarin aanvullende richtlijnen voor LNG bunkerstations worden vastgelegd.
In artikel 6.4, eerste lid, van de Waterregeling is aangegeven welke gegevens aan het bevoegd gezag moeten worden verstrekt indien voor het onttrekken van grondwater vragen alleen een melding hoeft te worden gedaan. Deze meldingsplicht vervangt de vergunningplicht op grond van de Waterwet, indien daarvan bij provinciale verordening vrijstelling is verleend. De gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt, zijn genoemd in artikel 6.27 van de Waterregeling, waarnaar in artikel 6.4, eerste lid van de Waterregeling wordt verwezen. Indien het gaat om het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem moeten bij de aanvraag van een watervergunning tevens de in artikel 6.29 van de Waterregeling genoemde gegevens worden verstrekt. Deze gegevens hebben betrekking op het terugbrengen van het ten behoeve van een open bodemenergiesysteem onttrokken grondwater. Het was de bedoeling dat deze gegevens, ook bij een melding zouden moeten worden verstrekt, maar dit was nog niet geregeld. Met de wijziging van artikel 6.4, eerste lid, gebeurt dit alsnog.
Voor een toelichting op het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting bij het vergelijkbare artikel I.
In verband met de toevoeging van een tweede lid moet de huidige tekst van de artikel 6.29 van de Waterregeling als eerste lid worden aangeduid.
In het eerste lid (nieuw) wordt het begrip ‘gebouw’, overeenkomstig de omschrijving van het begrip bodemenergiesysteem, vervangen door het begrip ‘bouwwerk’. Met deze wettechnische verbetering is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
De regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2013. Bij de vaststelling van dit tijdstip van inwerkingtreding is uitgegaan van de vaste inwerkingtredingsdata van ministeriële regelingen.
In afwijking van de gebruikelijke minimale invoeringstermijn van twee maanden, wordt een kortere termijn gehanteerd.
Er is voldaan aan de criteria die hiervoor worden gegeven in de Aanwijzingen voor de regelgeving, nr. 17, gronden a en c4).Wat betreft het belangrijkste onderdeel van deze regeling, de invoering van het vereiste van erkenning voor de uitvoering van aangewezen werkzaamheden en de toepassing daarbij van de voorgeschreven normdocumenten, is niet zozeer de datum van inwerkingtreding van belang, maar de datum 1 oktober 2014, genoemd in artikel 5.1.9, zestiende lid, van de Regeling bodemkwaliteit, waarop deze vereisten van kracht worden. De gehanteerde termijn is langer dan de voorgeschreven minimale invoeringstermijn van twee maanden. Latere inwerkingtreding van deze regeling, op de eerstvolgende vaste inwerkingtredingsdatum van ministeriële regelingen op 1 januari 2014, zou bovendien ten koste gaan van de beoogde invoeringstermijn van een jaar, waarin bedrijven de tijd hebben een erkenning te verkrijgen. Het betreft artikel II.
De bepalingen over de SPF zijn niet meer dan een verduidelijking, zonder inhoudelijke wijzigingen of aanvullingen, van de omschrijvingen van het begrip SPF, die al in de geldende regelgeving (artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 1.1 van het Besluit lozen buiten inrichtingen, artikel 1.1, van de Waterregeling) zijn opgenomen en daarmee vergelijkbaar met een technische reparatie. Het betreft de artikelen I, III en V.
De overige bepalingen betreffen kleine technische reparaties (Aanwijzing 174, vierde lid, onder c). Het betreft met name de artikelen IV en V, onderdeel A.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Besluit tot wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met regels inzake bodemenergiesystemen en enkele technische verbeteringen (Stb. 2013, 112).
Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 18 april 2013, nr. IENM/BSK-2013/15312, tot wijziging van de Regeling bodemkwaliteit (actualisering verwijzingen normdocumenten 2013.2 (Stcrt. 26 april 2013, nr. 11037).
Dit is gebeurd overeenkomstig overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 217).
Richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140).
Richtlijn nr. 2010/75/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU L 334).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-23617.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.