Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 26 juli 2013, nr. 412633, houdende wijziging van de Regeling griffierechten burgerlijke zaken (Stcrt. 2010, 16993)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 4, derde lid, en 21, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, 28, vijfde lid, en 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en 1 van het Besluit griffierechten burgerlijke zaken, juncto 12, vijfde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling griffierechten burgerlijke zaken wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1, eerste lid, onder e, komt te luiden:

  • e. benoemingen, welke voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 212 en 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; indien de bijzondere curator als bedoeld in deze artikelen een minderjarige in rechte vertegenwoordigt, wordt van hem evenmin griffierecht geheven.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 juli 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

TOELICHTING

Op 5 juli 2012 bracht de Kinderombudsman een adviesrapport (hierna: het rapport) uit over de waarborging van de stem en de belangen van kinderen in de praktijk met als titel ‘De bijzondere curator, een lot uit de loterij?’

De Kinderombudsman doet in genoemd rapport 11 aanbevelingen. Uit de negende aanbeveling komt naar voren, voor zover relevant voor de wijziging van de onderhavige regeling, dat griffierechten zouden moeten vervallen zodra een kind samen met de bijzondere curator een procedure aanhangig maakt. De Kinderombudsman oordeelt hierover dat het mogelijke bezwaar dat ouders dan via het kind zouden proberen om gratis te procederen geen drempel mag vormen voor het vervallen van genoemde griffierechten. De Kinderombudsman voert hiervoor aan dat reeds bij de benoeming van de bijzondere curator wordt getoetst of de benoeming daadwerkelijk in het belang van het kind is. In het geval deze toets wordt doorstaan, moet het kind, aldus de Kinderombudsman, daarna niet alsnog andere financiële drempels op zijn weg naar de rechter tegenkomen. De Kinderombudsman maakt bovendien de vergelijking met de informele rechtsgang die, zo benadrukt hij, ook kosteloos is. Het ligt volgens de Kinderombudsman voor de hand om beide ingangen gelijk te trekken.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de Staatssecretaris) reageerde op het rapport van de Kinderombudsman bij brief van 16 oktober 2012 (kenmerk 308427), welke brief als afschrift bij brief van 22 februari 2013 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kenmerk 353355) werd verzonden. In genoemde brief van 16 oktober 2012 bericht de Staatssecretaris aan de Kinderombudsman dat hij de negende aanbeveling, inzake de griffierechten bij het aanhangig maken van een procedure, zal overnemen. Met deze wijzigingsregeling geeft de Staatssecretaris gevolg aan zijn toezegging aan de Kinderombudsman.

In het bestaande artikel 1, eerste lid, onder e van de regeling is reeds neergelegd dat voor de benoeming van de bijzondere curator ingevolge de artikelen 212 en 250 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek geen griffierecht wordt geheven. In ditzelfde artikel van de regeling wordt thans ook geregeld dat van de benoemde bijzondere curator geen griffierecht wordt geheven indien hij een minderjarige in rechte vertegenwoordigt.

Door deze aanpassing van de regeling zijn voor de minderjarige of zijn bijzondere curator de financiële drempels voor het voeren van een procedure, die door het heffen van griffierecht zouden kunnen bestaan, weggenomen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

Naar boven