Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 juli 2013, nr. 2013-0000422688, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Centrum voor de Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (Subsidieregeling Stichting CAOP 2013)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel d, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vijfde lid, onderdeel b, 11, tweede lid, 18, eerste lid, en 22, vierde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. stichting:

Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan de stichting een subsidie voor kosten die direct samenhangen met de volgende activiteiten:

    • a. de secretariële en administratieve ondersteuning van:

      • de Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst;

      • de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en de daaronder ressorterende commissies;

      • de Bedrijfscommissie Overheid;

      • de Onderzoeksraad Integriteit Overheid;

    • b. de secretariële en administratieve ondersteuning van:

      • de Commissie van Advies Bezwaren Functiewaardering;

      • de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren;

      • de Adviescommissie Veiligheidsonderzoeken;

    • c. onderzoek en voorlichting op het terrein van de arbeidsverhoudingen bij de overheid waaronder het doen van onderzoek in het kader van de Stichting Albeda Leerstoel en de Stichting Ien Dales Leerstoel;

    • d. het verrichten van faciliterende werkzaamheden ten behoeve van de uitvoering van het overheidsbeleid inzake integriteitbevordering in de openbare sector of die dienstig zijn aan overheden die uitvoering geven aan de beleidsthema’s ‘Veilige Publieke Taak’, ‘Topinkomens’ en ‘Diversiteit’.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 4

De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening in voor 1 oktober voor de aanvang van het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt op de subsidie een voorschot dat gelijk is aan de verleende subsidie.

  • 2. Het voorschot wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidieverlening uitbetaald.

§ 4. De verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 6

  • 1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend, komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de uitvoering van het activiteitenprogramma, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 4. Op 31 december 2014 bedraagt de egalisatiereserve ten hoogste € 572.100,–. Indien op 31 december 2014 de egalisatiereserve het bedrag van € 572.100,– overschrijdt, dient het meerdere teruggestort te worden op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

In 2013 vindt een evaluatie plaats die inzicht biedt in de ontwikkeling en de kwaliteit van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 8

Een subsidie die is verleend krachtens de Subsidieregeling Stichting CAOP wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 9

In artikel 6 van de Tijdelijke subsidieregeling IUCN NL ten behoeve van DCNA 2013 wordt ‘1 april’ vervangen door: 1 juli.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013 en vervalt met ingang van 1 februari 2015.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Stichting CAOP 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 juli 2013

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling vervangt de Subsidieregeling Stichting CAOP (hierna: de oude subsidieregeling). Met de inwerkingtreding op 1 juli 2013 van de wijziging van de Wet overige BZK-subsidies (vanaf die datum ‘Kaderwet overige BZK-subsidies’ genaamd) is de grondslag voor de oude subsidieregeling vervallen, waardoor van rechtswege ook de regeling zelf is vervallen.

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels voor de subsidiëring van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP). Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd, maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is voorgelegd. In verband hiermee is in artikel 10 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen. Overigens kende de oude subsidieregeling ook een horizonbepaling.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 komt overeen met artikel 3, eerste lid, van de oude regeling. Hierin wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend.

De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald voor 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dit komt overeen met het voorschrift in artikel 4 van de oude regeling.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet worden ingediend. Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 6

In dit artikel wordt de mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve geregeld. Het derde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor kosten die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd.

Na de looptijd van deze ministeriële regeling dient de totale egalisatiereserve te worden teruggestort op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het betreft immers subsidiegelden die niet zijn besteed. Uitgangspunt is echter dat per 1 januari 2015 een nieuwe subsidieregeling wordt vastgesteld, en dat (een deel van) de egalisatiereserve in het kader van die nieuwe regeling als egalisatiereserve kan worden aangewend voor activiteiten die alsdan worden gesubsidieerd.

Artikel 9

In artikel 6 van de Tijdelijke Subsidieregeling IUCN NL ten behoeve van DCNA 2013 is abusievelijk bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op 1 april moet worden ingediend. De Stichting IUCN heeft echter, gelet op haar werkzaamheden, een langere termijn nodig voor de indiening van die aanvraag. Derhalve is uiterlijke datum voor indiening gewijzigd in 1 juli.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk.

Naar boven