De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel d, van de Kaderwet
overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vijfde lid, onderdeel b, 11, tweede lid,
18, eerste lid, en 22, vierde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling vervangt de Subsidieregeling Stichting CAOP (hierna: de oude subsidieregeling).
Met de inwerkingtreding op 1 juli 2013 van de wijziging van de Wet overige BZK-subsidies
(vanaf die datum ‘Kaderwet overige BZK-subsidies’ genaamd) is de grondslag voor de
oude subsidieregeling vervallen, waardoor van rechtswege ook de regeling zelf is vervallen.
Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de
Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten
voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen.
Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel
beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning
van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK
te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in
plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.
De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit
een drietal elementen, te weten:
-
1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen
zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie
kan worden verstrekt;
-
2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende
elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende
misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering
van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag,
zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;
-
3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.
Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit
gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige
informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze
zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover
dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien
wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft
aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie
teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe
ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van
eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk
13 van het Kaderbesluit).
De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels
voor de subsidiëring van de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel
(CAOP). Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie
beoogd, maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.
Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking
van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen
einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later
ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen
van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding
kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat
de regeling aan de Tweede Kamer is voorgelegd. In verband hiermee is in artikel 10
van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen. Overigens kende de oude
subsidieregeling ook een horizonbepaling.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Artikel 2 komt overeen met artikel 3, eerste lid, van de oude regeling. Hierin wordt
een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden
aangewend.
De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.
Artikel 3
Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm
van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt
artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting
van het ministerie van BZK blijkt. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de loon-
en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.
Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven
die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die
de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins
genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse
subsidie.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling
een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting
de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie
in feite tevens het subsidieplafond.
Artikel 4
Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van
het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening
voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.
Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend
met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag
de volgende bescheiden:
-
a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;
-
c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
d. een tijdsplanning van de activiteit;
-
e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie
wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;
-
f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting
staat;
-
g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening
voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald voor 1 oktober voorafgaand
aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Dit komt overeen met het
voorschrift in artikel 4 van de oude regeling.
In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister
moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer
de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22,
eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de
subsidieverlening.
Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan
de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende
bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g,
van het Kaderbesluit).
Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent
dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april
van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet
worden ingediend. Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij
gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier
wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk
geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).
De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen
22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.
Artikel 6
In dit artikel wordt de mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve geregeld.
Het derde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor kosten
die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel
e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd.
Na de looptijd van deze ministeriële regeling dient de totale egalisatiereserve te
worden teruggestort op de bankrekening van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Het betreft immers subsidiegelden die niet zijn besteed. Uitgangspunt
is echter dat per 1 januari 2015 een nieuwe subsidieregeling wordt vastgesteld, en
dat (een deel van) de egalisatiereserve in het kader van die nieuwe regeling als egalisatiereserve
kan worden aangewend voor activiteiten die alsdan worden gesubsidieerd.
Artikel 9
In artikel 6 van de Tijdelijke Subsidieregeling IUCN NL ten behoeve van DCNA 2013
is abusievelijk bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling uiterlijk op 1 april
moet worden ingediend. De Stichting IUCN heeft echter, gelet op haar werkzaamheden,
een langere termijn nodig voor de indiening van die aanvraag. Derhalve is uiterlijke
datum voor indiening gewijzigd in 1 juli.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk.