Besluit opsporingsvergunning aardwarmte Rotterdam 2, Ministerie van Economische Zaken

Procesverloop:

  • Eneco Solar, Bio & Hydro B.V. (hierna: Eneco), heeft per brief van 28 september 2010, ontvangen op 11 oktober 2010 en aangevuld op 29 augustus 2012, een aanvraag ingediend voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte, ingevolge artikel 6, van de Mijnbouwwet (hierna: Mbw). Het aangevraagde gebied, genaamd Rotterdam, thans genaamd Rotterdam 2, ligt in de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Lansingerland. De oppervlakte van het aangevraagde gebied bedraagt 25,56 km². De aangevraagde geldigheidsduur van de vergunning is vier jaar;

  • in de Staatscourant van 17 december 2010 (Staatscourant 2010, nr. 20298) is een uitnodiging geplaatst voor het indienen van concurrerende aanvragen. Op deze aanvraag is op 21 februari 2011 een deels concurrerende aanvraag ontvangen van E.ON Benelux N.V.(hierna: E.ON);

  • TNO adviesgroep EL&I (hierna: TNO) heeft op verzoek van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans Minister van Economische Zaken, hierna: Minister van EZ) op 20 mei 2011 en 31 augustus 2011 advies uitgebracht (kenmerk: AGE 11-10.033 en AGE 11-10.067);

  • Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft op verzoek van de Minister van EZ op 14 februari 2011 en 1 december 2011 advies uitgebracht (kenmerk: 110022482 en 11172090);

  • het College van Gedeputeerde Staten (hierna: GS) van de provincie Zuid-Holland is op grond van artikel 16 Mbw om advies gevraagd. Van GS is geen advies ontvangen;

  • de Mijnraad is, op grond van artikel 105, derde lid, Mbw om advies gevraagd en heeft per brief van 27 februari 2012 en 4 december 2012, advies uitgebracht (kenmerk: MIJR/12010907 en MIJR/12335450).

Overwegingen m.b.t. het besluit:

  • voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning wordt verleend, geldt bij het inwerking treden ervan niet een door een ander gehouden opsporings- of winningsvergunning voor aardwarmte. Hiermee is voldaan aan artikel 7, eerste lid, Mbw;

  • voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning wordt verleend, geldt bij het inwerking treden ervan niet een door een ander gehouden opslagvergunning. Hiermee is voldaan aan artikel 7, tweede lid, Mbw;

  • de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager geven geen aanleiding tot het weigeren van de gevraagde vergunning. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a Mbw;

  • de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten geeft geen aanleiding de vergunning te weigeren. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b Mbw;

  • de aanvrager heeft niet onder een eerdere vergunning bij activiteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 25, eerste lid, Mbw blijk gegeven van een gebrek aan efficiëntie of verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, Mbw.

Overwegingen m.b.t. de ingediende adviezen:

  • SodM komt tot de conclusie dat de aanvragers over voldoende technische mogelijkheden beschikken om de opsporing van aardwarmte ter hand te nemen;

  • TNO adviseert om de opsporingsvergunning voor aardwarmte Rotterdam 2 verticaal te splitsen in twee delen:

    • 1. “ondiepe” aquifers bestaande uit gesteente met een ouderdom van Laat-Jura of Vroeg-Krijt en

    • 2. “diepe” aquifers bestaande uit gestreente met een ouderdom van de Trias en ouder.

    TNO adviseert vervolgens om de vergunning voor het ondiepe deel “Rotterdam- 2 Jura- Krijt in laterale zin te beperken tot dat deel van het aangevraagde gebied, dat in concurrentie is aangevraagd met gebied Rotterdam-4 (dus de overlap Rotterdam2/4) en deze vergunning samen te voegen met Rotterdam 4 en te verlenen aan E.ON.

    TNO stelt voor om als voorwaarde op te nemen dat er voor het verstrijken van het tweede jaar, de resultaten en rapportages van de activiteiten genoemd in bijlage 3 punt A “Voorbereiding boringen en selectie locaties” inclusief een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister wordt voorgelegd.

    TNO adviseert het overige gedeelte van het gebied Rotterdam 2 op Jura-Krijt niveau niet in vergunning te geven.

    Ten aanzien van het diepere gedeelte (op Trias-niveau) stelt TNO voor dat deel van het “Rotterdam-2 Trias”, dat geen overlap heeft met gebied Rotterdam 4 te verlenen aan Eneco. TNO stelt voor om als voorwaarde op te nemen dat er voor het verstrijken van het tweede jaar, de resultaten en rapportages van de activiteiten genoemd in bijlage 3 punt A “Voorbereiding boringen en selectie locaties” inclusief een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister wordt voorgelegd.

    TNO adviseert om dat gedeelte van het gebied “Rotterdam-2 Trias” dat overlapt met gebied Rotterdam 4 samen te voegen met Rotterdam 4 en te verlenen aan EON. TNO stelt voor om als voorwaarde op te nemen dat er voor het verstrijken van het tweede jaar, de resultaten en rapportages van de activiteiten genoemd in bijlage 3 punt A “Voorbereiding boringen en selectie locaties” inclusief een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister wordt voorgelegd.

    TNO beoordeelt de geologische onderbouwing van de aanvragen van voldoende kwaliteit. Wel beoordeelt TNO de kwaliteit van de aanvraag van E.ON wat hoger. Het werkprogramma van Eneco voorziet in één doublet, dat van E.ON in mogelijk twee. TNO acht het door Eneco voorgestelde werkprogramma passend bij de aangevraagde duur van de vergunning en grootte van het aangevraagde gebied.

    Het werkprogramma van E.ON is ook passend bij de grootte van het gebied, maar niet bij de aangevraagde duur van vijf jaar.

    TNO wijst op een reële kans op interferentie met de opsporing en /of winning van koolwaterstoffen. Het verdient dan ook aanbeveling dat de aanvragers hiermee rekening houden tijdens het boren.

  • de Mijnraad adviseert de aangevraagde opsporingsvergunning voor het gebied Rotterdam 2 te vergunnen aan Eneco. Geadviseerd wordt een geldigheidsduur van de opsporingsvergunning van vier jaar. In de vergunning wordt in elk geval opgenomen dat de vergunninghouder voor het einde van het tweede jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van EZ overlegt, dat voorziet in een onvoorwaardelijke boring in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning. Het wordt de vergunninghouder ten zeerste aanbevolen om bij het ontwerpen van de geothermische doubletten, de installatie en het boren samen te werken met de houder van de winningsvergunning van koolwaterstoffen in het vergunninggebied. Voor het overige verwijst de Mijnraad naar de algemene uitgangspunten, zoals beschreven in het advies van de Mijnraad van 20 mei 2009, kenmerk MIJR/9032045;

  • gelet op de Mbw, de aanvraag en de uitgebrachte adviezen kan verlening van de opsporingsvergunning voor aardwarmte aan Eneco Solar, Bio & Hydro B.V. voor de aangevraagde oppervlakte plaatsvinden waarbij de geldigheidsduur van de vergunning vier jaar is. De vergunning wordt verleend onder de nader omschreven voorschriften en beperkingen.

Gelet op:

de artikelen 6, 7, 9, 11, eerste tot en met derde lid, en vierde lid, eerste volzin, 12, 13, tweede lid, 15, 16, 17, eerste lid, en 105, derde lid, Mbw, alsmede artikel 1.3.1 van de Mijnbouwregeling.

Besluit

Artikel 1

Aan Eneco Solar, Bio & Hydro B.V. wordt een opsporingsvergunning voor aardwarmte verleend voor het gebied genaamd Rotterdam 2.

Artikel 2

De vergunning geldt voor een gebied dat ligt in de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Lansingerland en wordt begrensd door de volgende punten en de rechte lijnen daartussen. De coördinaten van de punten zijn:

Punt

X

Y

1

86150,000

441000,000

2

90487,000

442326,000

3

92090,250

437459,334

4

89700,000

436550,000

5

90082,686

435506,312

6

88400,000

434800,000

Bovenstaande coördinaten zijn weergegeven volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting (RD) zoals vermeld in Artikel 1.2.2, onder a, van de Mijnbouwregeling (Stcrt. 19-12-2002, nr. 245).

Op basis van deze grensbeschrijving is de oppervlakte 25,56 km2.

Artikel 3

De vergunninghouder geeft uitvoering aan het werkprogramma dat onderdeel uitmaakt van de op 28 september 2010 ontvangen aanvraag.

Artikel 4

De vergunninghouder neemt bij de uitvoering van het werkprogramma de volgende voorwaarde in acht:

binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning overlegt de vergunninghouder een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van Economische Zaken, dat voorziet in een onvoorwaardelijke boring in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning.

Artikel 5

De vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden.

Artikel 6

De vergunning treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beschikking is bekendgemaakt.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

De Minister van Economische Zaken, namens deze: mr. Y. Peters MT-lid, directie Energiemarkt

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen 6 weken na de dag waarop dit besluit is verzonden, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven