Wijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

12 juli 2013

Nr. DB 2013/366 M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken; Directie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt artikel 1a als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, wordt ‘, en’ vervangen door een puntkomma.

2. In het eerste lid, onderdeel i, wordt de punt aan het slot vervangen door: , en.

3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • j. de instelling via internet op elektronische wijze informatie met betrekking tot haar functioneren, openbaar maakt.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. De informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, bestaat ten minste uit:

    • a. de naam van de instelling;

    • b. het nummer, bedoeld in artikel 12, onderdeel a, van de Handelsregisterwet 2007, van de instelling, dan wel ingeval de instelling is gevestigd in een staat als bedoeld in artikel 1c, het voor deze regeling door de Nederlandse Belastingdienst verstrekte fiscaal nummer;

    • c. het post- of bezoekadres, dan wel het telefoonnummer, dan wel het e-mailadres van de instelling;

    • d. de doelstelling volgens de regelgeving van de instelling;

    • e. de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, van de instelling;

    • f. de bestuurssamenstelling, het beloningsbeleid van de instelling en de namen van de bestuurders, met uitzondering van:

      • de namen van bestuurders van kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, en

      • de namen van bestuurders waarvoor de inspecteur op verzoek van de instelling ontheffing verleent omdat is aangetoond dat publicatie van deze namen een reëel gevaar oplevert voor de persoonlijke veiligheid van deze bestuurders of van hun familieleden;

    • g. een actueel verslag van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de instelling;

    • h. de balans en de staat van baten en lasten, met toelichting, van de instelling dan wel, indien het instellingen betreft die niet actief geld of goederen werven onder derden en die het aan hen ter beschikking staande vermogen of de opbrengsten daarvan uitsluitend of nagenoeg uitsluitend besteden ten behoeve van hun doelstelling (zuivere vermogensfondsen) of indien het kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd betreft, de staat van baten en lasten en een overzicht van de voorgenomen bestedingen, met toelichting.

  • 8. De informatie, bedoeld in het zevende lid, onderdeel h, wordt telkens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar openbaar gemaakt.

ARTIKEL II

  • 1. De verplichting tot het openbaar maken van de informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, is eerst van toepassing met betrekking tot boekjaren die zijn geëindigd na 31 december 2011.

  • 2. De informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, wordt in afwijking van artikel 1a, achtste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, uiterlijk:

    • a. 1 januari 2014 openbaar gemaakt voor zover die informatie betrekking heeft op het voorlaatste volledige boekjaar voorafgaand aan 1 januari 2014;

    • b. 1 juli 2014 openbaar gemaakt voor zover die informatie betrekking heeft op het laatste volledige boekjaar voorafgaand aan 1 januari 2014.

ARTIKEL III

De verplichting tot het openbaar maken van informatie, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel j, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, is voor kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd die op grond van artikel 5b, zesde lid, derde volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als algemeen nut beogende instelling worden aangemerkt, eerst van toepassing met ingang van 1 januari 2016.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

TOELICHTING

I. Algemeen

De wijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (UR AWR 1994) geeft nadere uitvoering aan het in de Visie op toezicht en verantwoording in de filantropische sector1 neergelegde voornemen om in de fiscale regelgeving voor algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) de verplichting op te nemen op toegankelijke wijze informatie te publiceren via internet. Het gaat om informatie die van belang is voor transparantie en verantwoording in de filantropische sector. De verstrekking van die informatie via internet wordt met ingang van 1 januari 2014 een wettelijke voorwaarde voor het behoud of de verkrijging van de ANBI-status2. Met het stellen van deze voorwaarde wordt mede uitvoering gegeven aan de bij de behandeling van het Belastingplan 2012 aangenomen motie Omtzigt/Van Vliet3 waarin vanuit publieksbelang meer (gratis) transparantie wordt geëist van de ANBI’s. Dit publieksbelang kan worden omschreven als het belang dat belastingbetalers, donateurs en begunstigden hebben bij inzicht in het functioneren van de filantropische sector. In deze wijzigingsregeling wordt bepaald welke informatie ten minste op internet ter beschikking moet worden gesteld. In verband met het nieuwe voorschrift tot publicatie op internet wordt de ANBI-lijst op de site van de Belastingdienst aangepast. Deze lijst heeft de functie zekerheid te bieden aan een belastingplichtige voor de rechtmatigheid van zijn beroep op de giftenaftrek door antwoord te geven op de vraag of een bepaalde instelling de ANBI-status heeft. In verband met de geheimhoudingsplicht die op de Belastingdienst rust, mogen alleen openbare gegevens bekendgemaakt worden door de Belastingdienst. Daarom zijn nu alleen de naam en de vestigingsplaats van de ANBI, de datum van ingang of beëindiging van de ANBI-status en het gegeven dat de ANBI is aangemerkt als een culturele ANBI opgenomen. Deze gegevens worden aangevuld met een internetadres waar de informatie over de ANBI kan worden gevonden. Daarnaast zal ten behoeve van de toepassing van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting een uniek nummer worden opgenomen. Hiervoor wordt voor stichtingen en verenigingen het nummer gebruikt dat door de Kamer van Koophandel wordt toegekend bij de inschrijving in het Handelsregister, het zogenoemde Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer (RSIN). Omdat kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en de lichamen waarin zij zijn verenigd slechts op een door het betreffende genootschap zelf gekozen aggregatieniveau over een uniek nummer beschikken, wordt voor hen een andere oplossing gezocht. Zoals in de brief van 28 mei 20134 is toegelicht, zullen de door middel van een zogenoemde groepsbeschikking als ANBI aangemerkte kerkgenootschappen, hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd, via een ingroeiregeling aan de gewijzigde voorwaarden gaan voldoen.

Publiekrechtelijke lichamen

De ANBI-status van publiekrechtelijke lichamen vloeit rechtstreeks uit de wet voort. Deze lichamen zijn niet opgenomen op de ANBI-lijst omdat er voor potentiële schenkers geen onduidelijkheid bestaat over de kwalificatie als ANBI. Voor deze ANBI’s is de transparantie en de wijze waarop zij verantwoording afleggen aan het publiek elders in de voor deze lichamen geldende regelgeving, zoals de Gemeentewet of de Provinciewet, neergelegd.

Publicatie op internet

De ANBI kan de vereiste informatie op een eigen website publiceren, maar mag daarvoor ook gebruikmaken van gemeenschappelijke voorzieningen die aangeboden worden door bijvoorbeeld de brancheorganisaties. De te publiceren informatie bestaat uit gegevens waarover een ANBI volgens de civielrechtelijke dan wel fiscale regelgeving ook nu reeds moet beschikken. Nieuw is dat de ANBI ervoor moet zorgen dat deze informatie via internet voor elke belangstellende beschikbaar is. Publicatie op internet van de informatie betekent daarom slechts een geringe – digitale – administratieve last.

De op basis van de fiscale regelgeving te publiceren gegevens vormen vanuit het oogpunt van transparantie en verantwoording een basaal vertrekpunt; het staat ANBI’s uiteraard vrij meer en uitgebreidere informatie te geven. Dit geldt met name voor de zuivere vermogensfondsen en de kerkgenootschappen, die op een enkel onderdeel tot minder verplicht zijn. Het is aan de gebruiker van de informatie om te beoordelen of hij genoegen neemt met de verstrekte informatie of dat hij meer informatie wenst. Hij kan zich in het laatste geval tot de ANBI wenden met een verzoek om informatie en er, ingeval de informatie onbevredigend is of in het geheel niet wordt gegeven, zijn eigen conclusies aan verbinden. De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de gegevens ligt bij de ANBI’s zelf vanuit het gedeelde streven van overheid en de sector naar meer zelfregulering. In dit verband wordt opgemerkt dat de in de Stichting Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) verenigde filantropische sector zich heeft verbonden tot het opzetten van een validatiestelsel, bestaande uit een gedragscode, een keurmerkstelsel voor de fondswervende instellingen en een internetportaal voor hun leden-ANBI’s, die ook van dat portaal gebruik zullen kunnen maken om informatie over henzelf te publiceren. Het voldoen aan de voorwaarden op grond van de fiscale regels kan als een eerste trede in dat stelsel worden beschouwd.

II. Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel I (artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (UR AWR 1994) wordt aangepast in verband met de uitwerking van de per 1 januari 2014 in werking tredende voorwaarde dat ANBI’s op elektronische wijze de bij ministeriële regeling nader te bepalen informatie moeten verschaffen via internet. Met de eerste drie wijzigingen in het eerste lid van artikel 1a van de UR AWR 1994 wordt aan de opsomming van de voorwaarden waaraan een instelling moet voldoen om als ANBI te kunnen kwalificeren een nieuwe voorwaarde toegevoegd. Deze nieuwe voorwaarde, in het eerste lid, onderdeel j, van genoemd artikel 1a, stelt de eis dat gegevens op elektronische wijze via internet openbaar worden gemaakt.

In het toe te voegen zevende lid van artikel 1a van de UR AWR 1994 is beschreven welke gegevens ten minste openbaar moeten worden gemaakt. Hierna worden deze per onderdeel nader toegelicht.

In artikel 1a, zevende lid, onderdeel a, van de UR AWR 1994 is de voorwaarde opgenomen dat de instelling haar naam opgeeft. De publicatie en de openbaarheid van dit gegeven spreekt voor zich. Dit gegeven staat ook op de door de Belastingdienst gepubliceerde lijst van kwalificerende ANBI’s. Het gaat hier in eerste instantie om de officiële naam. Het komt voor dat instellingen onder een andere, meer populaire naam bij het publiek bekend zijn. Indien die naam ook bekend is bij de Belastingdienst, kunnen beide namen worden opgenomen op de door de Belastingdienst bijgehouden ANBI-lijst. Een voorbeeld hiervan is Stichting familieverblijf kinderziekenhuizen, ook bekend als: Ronald McDonaldhuis AMC Amsterdam.

Op grond van artikel 1a, zevende lid, onderdeel b, van de UR AWR 1994 moet de ANBI haar RSIN op internet bekendmaken. Dit nummer dat door de Kamer van Koophandel wordt toegekend bij de verplichte inschrijving van een stichting of vereniging in het Handelsregister, zal in de toekomst een rol spelen bij de uitvoering van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting in die zin dat bij een beroep op de giftenaftrek in de aangifte dat nummer moet worden vermeld. Het RSIN wordt daarom ook op de ANBI-lijst van de Belastingdienst opgenomen. Instellingen die gevestigd zijn in een staat als bedoeld in artikel 1c van de UR AWR 1994 kunnen een fiscaal nummer aanvragen bij de Belastingdienst. Hiervoor wordt een procedure ingericht.

Ingevolge artikel 1a, zevende lid, onderdeel c, van de UR AWR 1994 zijn ook de contactgegevens van de ANBI vereist. Dit zijn de gegevens met betrekking tot de bereikbaarheid van de ANBI. Contact kan op meer manieren worden gelegd: door fysiek bezoek, per post, per telefoon, per e-mail of via de website. In bepaalde gevallen is het niet wenselijk dat het vestigingsadres van de instelling openbaar is. Te denken valt aan gevallen waarin een (ANBI-)instelling vanuit het ‘eigen’ huis wordt bestuurd. Het is niet de bedoeling dat bijvoorbeeld aanvragers van een bijdrage voor hun goede doel ongevraagd aanbellen bij de bestuurder van die ANBI om hun verzoek te doen. Voorts hoeven contactgegevens ingevolge de privacywetgeving voor kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen niet herleidbaar te zijn tot natuurlijke personen. Daarom kan in dergelijke gevallen ook worden volstaan met een postbusnummer. Daarnaast kunnen het telefoonnummer en het e-mailadres waaronder de ANBI bereikbaar is, als contactmogelijkheden worden vermeld op de plek op internet waar de ANBI haar gegevens aan het publiek ter beschikking stelt.

Artikel 1a, zevende lid, onderdeel d, van de UR AWR 1994 stelt de voorwaarde dat de ANBI haar doelstelling op internet publiceert. De doelstelling is uiteraard opgenomen in de regelgeving van de instelling. Regelgeving moet hier, net als in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de UR AWR 1994 worden opgevat als een verzamelbegrip voor onder meer de statuten, de feitelijk en rechtens met statuten overeenkomende interne regelgeving en kerkorden van de verschillende kerkelijke instellingen. Met de voorwaarde de doelstelling te publiceren is bedoeld dat de instelling kort en begrijpelijk het doel, de missie en de bestaansreden van de instelling verwoordt, opdat elke belanghebbende op eenvoudige wijze kan constateren of het op grond van artikel 1a, zevende lid, onderdeel e, van de UR AWR 1994 vereiste actuele beleidsplan, overeenstemt met de doelstelling.

Elke ANBI moet op grond van artikel 1a, eerste lid, onderdeel f, van de UR AWR 1994 over een actueel beleidsplan beschikken en op grond van het zevende lid, onderdeel e, van genoemd artikel moet de ANBI dit beleidsplan openbaar maken. In dit beleidsplan maakt de ANBI duidelijk op welke wijze zij van plan is om op korte termijn (in de komende jaren) haar doelstellingen te verwezenlijken. Er zijn ANBI’s die hun voorgenomen werkzaamheden zeer gedetailleerd vastleggen binnen hun organisatie. Het is niet nodig om dit gedetailleerde plan integraal te publiceren. Voor de publicatie van het beleidsplan op internet kan een ANBI volstaan met een publieksvriendelijke versie van de hoofdlijnen van het beleidsplan. Instellingen die via een groepsbeschikking zijn aangemerkt als ANBI, zoals kerkgenootschappen, hebben doorgaans een gemeenschappelijk beleidsplan op hoofdlijnen. Daar kan naar verwezen worden. Aan de hand van het beleidsplan kan vervolgens desgewenst door het publiek een oordeel worden geveld of de ANBI werk maakt van het bereiken van haar doelstellingen en of zij daarbij een goede aanpak kiest.

In artikel 1a, zevende lid, onderdeel f, van de UR AWR 1994 wordt bepaald dat de ANBI bij de online te publiceren informatie de samenstelling van haar bestuur, het beloningsbeleid en de namen van de bestuurders opneemt. Opgemerkt zij dat het hierbij gaat om het statutaire bestuur en niet om de leden van het orgaan van de ANBI dat het beleid bepaalt. Voorts zij opgemerkt dat het hier voor wat betreft de samenstelling van het bestuur vooral gaat om de functies waaruit het bestuur is samengesteld en de daarbij toegekende bevoegdheden. Met de verwijzing naar het beloningsbeleid wordt in artikel 1a, zevende lid, onderdeel f, van de UR AWR 1994 niet alleen gedoeld op de beloning die op grond van artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de UR AWR 1994 aan beperkingen is onderworpen. De laatstgenoemde bepaling ziet op de beloning van de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt. Zij mogen ter zake van de door hen voor de instelling in die hoedanigheid verrichte werkzaamheden geen andere beloning ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet-bovenmatig vacatiegeld. Het beloningsbeleid waarop genoemd zevende lid, onderdeel f, ook betrekking heeft, is het beloningsbeleid voor het in dienst zijnde personeel van de ANBI. Hierbij kan, indien van toepassing, worden volstaan met een verwijzing naar een van toepassing zijnde CAO of salarisregeling. Good governance en het publieksbelang eisen dat met name met betrekking tot het bestuur en de directie van de ANBI openheid van zaken wordt gegeven met betrekking tot het beloningsbeleid. Het is vervolgens aan het publiek om zich een oordeel te vormen over het beloningsbeleid en daar eventueel consequenties aan te verbinden voor hun geefgedrag. Voor de namen van bestuurders van kerkgenootschappen geldt een uitzondering. Artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens staat immers niet toe dat de geloofsovertuiging van enig persoon in een register wordt bijgehouden. Vermelding van de namen van bestuurders van een kerkgenootschap zou feitelijk neerkomen op het opnemen van de geloofsovertuiging van die bestuurders, omdat deze in het grootste deel van de gevallen overeenkomt met de overtuiging van het kerkgenootschap. Voorts geldt een uitzondering voor de namen van bestuurders ten aanzien waarvan de inspecteur ontheffing verleent, omdat is aangetoond dat publicatie van deze namen een reëel gevaar oplevert voor de persoonlijke veiligheid van deze bestuurders of van hun familieleden.

Artikel 1a, zevende lid, onderdeel g, van de UR AWR 1994 bevat het voorschrift een verslag van de uitgeoefende activiteit of activiteiten op internet te zetten. De gedachte is dat de instelling ten minste jaarlijks verslag uitbrengt. Bij sommige ANBI’s is het gebruikelijk vaker een update van hun activiteiten op internet te zetten. In combinatie met het actuele beleidsplan kan met de verslaglegging door de ANBI verantwoording worden afgelegd. Met opzet is hier gekozen voor de term ‘verslag’ en niet voor ‘inzage in de bereikte resultaten’. Resultaatmeting is ingewikkeld en in veel gevallen ook ondoenlijk. Daar komt bij dat veel algemeen nuttige inspanningen niet altijd op korte termijn tot een positief of meetbaar resultaat leiden. Denk bijvoorbeeld aan wetenschappelijk onderzoek waarvan de uitkomsten niet vooraf vaststaan, aan ontwikkeling van medicijnen of aan welzijnswerk in bepaalde wijken. Door middel van een verslag kunnen deze inspanningen adequaat worden verantwoord.

In artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, van de UR AWR 1994 ten slotte gaat het om inzage in de financiële huishouding van een instelling door publicatie van het jaarverslag of een samenvatting daarvan. Fondswervende instellingen zijn verplicht tot publicatie van een (samenvatting van de) balans en de staat van baten en lasten, met een toelichting. Voor zuivere vermogensfondsen, dat wil zeggen instellingen die geen geld of goederen werven onder derden en die het vermogen en de rendementen (nagenoeg) uitsluitend besteden aan haar algemeen nuttige doelstelling, geldt een andere regeling. Deze kunnen volstaan met een (verkorte) staat van baten en lasten en een financieel overzicht van de daadwerkelijke bestedingen per rubriek of thema. Ook een overzicht van de voorgenomen bestedingen en een toelichting daarop is vereist. Zij hoeven dus geen balans te publiceren. Hetzelfde regime geldt voor kerkgenootschappen, die hun fondswervende activiteiten hoofdzakelijk op hun leden richten, en hun zelfstandige onderdelen. Zij geven op dezelfde wijze als de vermogensfondsen inzage in hun bestedingen.

Een stichting of vereniging is civielrechtelijk verplicht tot het opmaken van een balans en een staat van baten en lasten. De staat van baten en lasten is te vergelijken met de winst- en verliesrekening van commerciële rechtspersonen en geeft inzage in – grofweg gezegd – de inkomsten en de uitgaven van de ANBI. Er is gekozen voor deze terminologie omdat de staat van baten en lasten met name bij kleinere en minder complexe ANBI’s een (veel) eenvoudigere vorm kan hebben dan een winst- en verliesrekening zoals die voor commerciële rechtspersonen vereist is. Onderdeel van een betrouwbare staat van baten en lasten zijn de kosten van beheer en van fondsenwerving, terwijl een opgave van het totaal aan eventueel ontvangen donaties, of de ontvangsten uit nalatenschappen ook niet mag ontbreken. Het is ook gebruikelijk dat de beloningen voor het personeel van de ANBI in de financiële verslaglegging zichtbaar worden gemaakt en nader worden toegelicht. Met betrekking tot de balans geldt ook dat deze al naar gelang van de aard en omvang van de ANBI vorm kan worden gegeven.

De instellingen die geen balans hoeven te publiceren zijn wel gehouden een verkorte staat van baten en lasten te publiceren, alsmede een financieel overzicht van de daadwerkelijke bestedingen per rubriek of thema. Ook een overzicht van de voorgenomen bestedingen en een toelichting daarop is vereist. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 1b van de UR AWR 1994 op grond waarvan een algemeen nut beogende instelling niet meer vermogen mag aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. In de toelichting bij dit artikel is onder meer aangegeven dat het van belang is dat een ANBI, om de doelstelling te verwezenlijken en op die wijze het algemeen nut te dienen, daadwerkelijk de daartoe bestemde gelden besteedt conform de algemeen nuttige doelstelling van de instelling en niet nodeloos vermogen oppot. Om dit zeker te stellen is in het eerste lid van artikel 1b van de UR AWR 1994 een ‘bestedingscriterium’ opgenomen. Het bestedingscriterium strekt er niet toe dat alle door een instelling ontvangen inkomsten in het jaar van ontvangst besteed moeten worden. Uitgangspunt is dat een instelling geen vermogen mag aanhouden zonder dat daar vooraf een bepaalde bestemming aan is gegeven én dat de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden. De term ‘voorziene’ werkzaamheden beoogt onder meer een tijdsbepaling te geven. Vermogensvorming voor toekomstige werkzaamheden is mogelijk, maar er moet wel sprake zijn van voorziene werkzaamheden binnen een redelijk tijdsbestek, waarbij van het type instelling afhankelijk is wat in dit kader ‘redelijk’ is.

In artikel 1a, achtste lid, van de UR AWR 1994 wordt bepaald dat de informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, telkens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar openbaar wordt gemaakt. De financiële jaarstukken worden immers pas opgemaakt in het eerste halfjaar na afloop van het boekjaar en zijn dus niet al direct na afloop van het boekjaar beschikbaar.

Artikel II

De onderhavige regeling treedt ingevolge artikel IV in werking met ingang van 1 januari 2014. Dit houdt in dat de (websites van de) ANBI’s op 1 januari 2014 volledig in de lucht moeten zijn. De publicatieverplichting is dan van toepassing op de gegevens zoals die gelden op 1 januari 2014. De financiële jaarstukken worden pas opgemaakt in het eerste halfjaar na afloop van het boekjaar en zijn dus niet al direct na afloop van het boekjaar beschikbaar. Voor de informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, is de hoofdregel ingevolge artikel 1a, achtste lid, van de UR AWR 1994 daarom dat deze telkens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar openbaar wordt gemaakt. In het tweede lid van artikel II is geregeld dat in afwijking van de hoofdregel op 1 januari 2014 de informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, met betrekking tot het voorlaatste volledige boekjaar vóór de datum van de inwerkingtreding van deze regeling openbaar moet worden gemaakt. Voorts moet die informatie met betrekking tot het laatste volledige boekjaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling uiterlijk op 1 juli 2014 openbaar zijn gemaakt. Gelet op het voorgaande wordt in artikel II, eerste lid, bepaald dat de verplichting tot het openbaar maken van de informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, eerst van toepassing is met betrekking tot boekjaren die zijn geëindigd na 31 december 2011.

Artikel III

In artikel III wordt bepaald dat kerkgenootschappen alsmede hun zelfstandige onderdelen en lichamen waarin zij zijn verenigd die door middel van een groepsbeschikking als ANBI zijn aangemerkt, pas met ingang van uiterlijk 1 januari 2016 aan de gewijzigde voorwaarden behoeven te voldoen.

Artikel IV

Artikel IV (inwerkingtreding)

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014. Bestaande ANBI’s moeten op die datum de gegevens zoals die gelden op 1 januari 2014 openbaar maken. ANBI’s in oprichting, of pas opgerichte ANBI’s kunnen uiteraard niet per 1 januari 2014 voldoen aan deze eis. De Belastingdienst kan in het kader van de behandeling van het verzoek om als ANBI aangemerkt te worden met deze ANBI’s een afspraak maken over de datum waarop zij voor de eerste keer gegevens online zetten.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

Kamerstukken II 2012/13, 32 740, nr. 13.

X Noot
2

Artikel 5b, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dat ingevolge artikel XV van Overige fiscale maatregelen 2013 met ingang van 1 januari 2014 komt te luiden.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 52.

X Noot
4

Kamerstukken II 2012/13, 32 740, nr. 15.

Naar boven