De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op artikel 7:252a, zesde lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek;
BESLUIT:
’s-Gravenhage, 10 juli 2013
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok
TOELICHTING
Inleiding
Met de regeling van 24 april 2013, nr. 2013-0000249624, houdende wijziging van de
Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten)
(Stcrt. 2013, 11660) die op 1 mei 2013 in werking is getreden, is een groep chronisch zieken en gehandicapten
aangewezen die bezwaar kan maken tegen de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
op grond van artikel 7:252a, zesde lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek. Met
de regeling van 27 juni 2013, nr. 2013-0000380873, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling
huurprijzen woonruimte (toevoeging blinden aan groep chronisch zieken en gehandicapten)
(Stcrt. 2013, 18197) die op 29 juni 2013 in werking is getreden, zijn aan de groep chronische zieken
en gehandicapten, blinden toegevoegd.
Uitbreiding aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten
In de formulering van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten in de
eerstgenoemde wijzigingsregeling is al voorzien in het buiten beschouwing laten van
een eventueel inkomen van een inwonende mantelzorger, door voor huishoudens waarvan
voor een van de leden een nader omschreven zorgindicatie is afgegeven het huishoudinkomen
buiten beschouwing te laten. Op die manier leidt het eventuele inkomen van een inwonende
mantelzorger er niet toe dat het huishoudinkomen boven de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke
huurverhoging komt terwijl dat zonder het inkomen van die inwonende mantelzorger niet
het geval zou zijn.
De nader omschreven zorgindicaties leiden er echter toe dat er situaties voorkomen
waarin voor een van de leden wel een langdurige zorgindicatie is afgegeven maar in
die indicatie staat vermeld dat de zorgvrager behoefte heeft aan zorg maar dat er
geen zorgindicatie wordt aangegeven omdat een inwonende mantelzorger de benodigde
zorg al levert (een zogenoemd 0-urenindicatie of mantelzorgindicatie). Deze zorgvrager heeft een mantelzorger in huis en heeft ook het recht
om een mantelzorgcompliment weg te geven.
Om in aanmerking te komen voor het weggeven van een mantelzorgcompliment moet aan
de zorgvrager een zorgindicatie voor extramurale zorg met een geldigheidsduur van
ten minste 371 dagen zijn verstrekt. Daarnaast wordt de cumulatie van korter durende
indicaties geregeld. Zorgvragers met meerdere indicaties die elk niet voldoen aan
de vereiste geldigheidsduur van ten minste 371 dagen, komen toch in aanmerking voor
deze bezwaargrond indien de begindatum van elke indicatie niet meer dan 42 dagen na
de einddatum van de daaraan voorafgaande indicatie is gelegen en indien de geldigheidsduur
van deze indicaties in het totaal ten minste 371 dagen bedraagt.
Het kabinet wil mantelzorg stimuleren en wil daartoe voorkomen dat huurders er van
af zien om mantelzorgers in te laten wonen omdat zij anders, doordat het inkomen van
die mantelzorger meetelt in het huishoudinkomen, met een hogere huurverhoging kunnen
worden geconfronteerd. Om het in huis nemen of hebben van een mantelzorger niet te
ontmoedigen en om te voorkomen dat een huishouden een inwonende mantelzorger heeft
aan wie de zorgvrager een mantelzorgcompliment kan verstrekken maar geen beroep kan
doen op de bezwaarmogelijkheid tegen de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging,
wordt voor meerpersoonshuishoudens aangesloten bij de criteria voor het mogen weggeven
van een mantelzorgcompliment. Voor meerpersoonshuishoudens geldt dan dat er een zorgindicatie
voor extramurale zorg met een geldigheidsduur van ten minste 371 dagen moet zijn verstrekt
aan een van de leden van het huishouden. Door in die gevallen het huishoudinkomen
buiten beschouwing te laten wordt de zorgvrager niet benadeeld door het inkomen van
een inwonende mantelzorger.
Bij eenpersoonshuishoudens is er geen sprake van een inwonende mantelzorger en brengt
de huurder zelf het gehele inkomen bijeen. In dat geval vindt het kabinet het redelijk
dat alleen voor mensen met een zwaardere zorgbehoefte een bezwaarmogelijkheid bestaat
tegen de inkomensafhankelijke huurverhoging. Mensen met een lichtere langdurige zorgbehoefte
die wel in staat zijn om een midden- of hoger inkomen te verdienen, kunnen in redelijkheid
wel geacht worden door te stromen naar een andere woning of een huurprijs te gaan
betalen die – op termijn – meer in overeenstemming is met de kwaliteit van de woning.
Daarom wordt voor eenpersoonshuishoudens het criterium dat aan de huurder een zorgindicatie
met een geldigheidsduur van ten minste een jaar en voor ten minste 10 uur per week,
gehandhaafd. Uiteraard kan de huurder met een eenpersoonshuishouden ook een beroep
doen op de bezwaarmogelijkheid tegen de inkomensafhankelijke huurverhoging indien
hij of zij een van de ander genoemde zorgindicaties heeft, bijvoorbeeld een voor 1 mei
2013 verstrekte Wmo-/Wvg-beschikking voor aanpassing van de woning of met een verklaring
van de huisarts kan aantonen dat hij blind is.
Financiële effecten
Het effect van de regeling op de huurinkomsten van verhuurders hangt af van de mate
waarin zij gebruik maken van de inkomensafhankelijke huurverhoging en de mate waarin
op grond van de regeling bezwaar wordt ingediend tegen de inkomensafhankelijke huurverhoging.
Naar schatting gaat het hier om een beperking van de huurstijging met maximaal € 2
miljoen per jaar. Daarbij is er van uit gegaan dat er percentueel minder huishoudens
met een zorgindicatie in de hoogste inkomenscategorie (> € 43.000) vallen dan in het
landelijk beeld.
De gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven zijn
verwaarloosbaar.
Inwerkingtreding
In artikel II van deze regeling is bepaald dat deze regeling in werking treedt met
ingang van 1 januari 2014.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok