Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 10 juli 2013, nr. 2013-0000419280, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (toevoeging zorgvrager met inwonende mantelzorger aan groep chronisch zieken en gehandicapten);

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op artikel 7:252a, zesde lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek;

BESLUIT:

ARTIKEL I

Artikel 10 van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte komt te luiden:

Artikel 10

De groep, bedoeld in artikel 7:252a, zesde lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek, bestaat uit huishoudens waarbij:

  • a. in geval van een eenpersoonshuishouden aan de huurder van dat huishouden een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Zorgindicatiebesluit is verstrekt voor persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verpleging als bedoeld in artikel 5 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ of individuele begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, welk indicatiebesluit een geldigheidsduur heeft van ten minste een jaar en in welk indicatiebesluit ten minste tien uur zorg per week wordt toegekend;

  • b. in geval van een meerpersoonshuishouden aan de huurder of een ander lid van dat huishouden een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Zorgindicatiebesluit is verstrekt voor persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verpleging als bedoeld in artikel 5 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ of individuele begeleiding als bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, welk indicatiebesluit een geldigheidsduur heeft van ten minste 371 dagen of indien aan die huurder of dat lid meerdere van de hiervoor genoemde indicatiebesluiten zijn verstrekt, waarvan de geldigheidsduur in het totaal ten minste 371 dagen bedraagt, ende begindatum van elk indicatiebesluit niet meer dan 42 dagen na de einddatum van het daaraan voorafgaande indicatiebesluit heeft gelegen;

  • c. aan de huurder of aan een ander lid van dat huishouden een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Zorgindicatiebesluit is verstrekt voor verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;

  • d. aan de huurder of aan een ander lid van dat huishouden een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Zorgindicatiebesluit is verstrekt voor ADL-assistentie als bedoeld in artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ;

  • e. aan de huurder of aan een ander lid van dat huishouden voor 1 mei 2013 een beschikking is verstrekt ten behoeve van voorzieningen aan de betreffende woonruimte op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet voorzieningen gehandicapten of artikel 1, eerste lid, onderdeel g, onder 6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning,

    of

  • f. de huurder of een ander lid van dat huishouden met een verklaring van de huisarts kan aantonen dat hij blind is.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juli 2013

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Inleiding

Met de regeling van 24 april 2013, nr. 2013-0000249624, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten) (Stcrt. 2013, 11660) die op 1 mei 2013 in werking is getreden, is een groep chronisch zieken en gehandicapten aangewezen die bezwaar kan maken tegen de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op grond van artikel 7:252a, zesde lid, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek. Met de regeling van 27 juni 2013, nr. 2013-0000380873, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte (toevoeging blinden aan groep chronisch zieken en gehandicapten) (Stcrt. 2013, 18197) die op 29 juni 2013 in werking is getreden, zijn aan de groep chronische zieken en gehandicapten, blinden toegevoegd.

Uitbreiding aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten

In de formulering van de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten in de eerstgenoemde wijzigingsregeling is al voorzien in het buiten beschouwing laten van een eventueel inkomen van een inwonende mantelzorger, door voor huishoudens waarvan voor een van de leden een nader omschreven zorgindicatie is afgegeven het huishoudinkomen buiten beschouwing te laten. Op die manier leidt het eventuele inkomen van een inwonende mantelzorger er niet toe dat het huishoudinkomen boven de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke huurverhoging komt terwijl dat zonder het inkomen van die inwonende mantelzorger niet het geval zou zijn.

De nader omschreven zorgindicaties leiden er echter toe dat er situaties voorkomen waarin voor een van de leden wel een langdurige zorgindicatie is afgegeven maar in die indicatie staat vermeld dat de zorgvrager behoefte heeft aan zorg maar dat er geen zorgindicatie wordt aangegeven omdat een inwonende mantelzorger de benodigde zorg al levert (een zogenoemd 0-urenindicatie of mantelzorgindicatie). Deze zorgvrager heeft een mantelzorger in huis en heeft ook het recht om een mantelzorgcompliment weg te geven.

Om in aanmerking te komen voor het weggeven van een mantelzorgcompliment moet aan de zorgvrager een zorgindicatie voor extramurale zorg met een geldigheidsduur van ten minste 371 dagen zijn verstrekt. Daarnaast wordt de cumulatie van korter durende indicaties geregeld. Zorgvragers met meerdere indicaties die elk niet voldoen aan de vereiste geldigheidsduur van ten minste 371 dagen, komen toch in aanmerking voor deze bezwaargrond indien de begindatum van elke indicatie niet meer dan 42 dagen na de einddatum van de daaraan voorafgaande indicatie is gelegen en indien de geldigheidsduur van deze indicaties in het totaal ten minste 371 dagen bedraagt.

Het kabinet wil mantelzorg stimuleren en wil daartoe voorkomen dat huurders er van af zien om mantelzorgers in te laten wonen omdat zij anders, doordat het inkomen van die mantelzorger meetelt in het huishoudinkomen, met een hogere huurverhoging kunnen worden geconfronteerd. Om het in huis nemen of hebben van een mantelzorger niet te ontmoedigen en om te voorkomen dat een huishouden een inwonende mantelzorger heeft aan wie de zorgvrager een mantelzorgcompliment kan verstrekken maar geen beroep kan doen op de bezwaarmogelijkheid tegen de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging, wordt voor meerpersoonshuishoudens aangesloten bij de criteria voor het mogen weggeven van een mantelzorgcompliment. Voor meerpersoonshuishoudens geldt dan dat er een zorgindicatie voor extramurale zorg met een geldigheidsduur van ten minste 371 dagen moet zijn verstrekt aan een van de leden van het huishouden. Door in die gevallen het huishoudinkomen buiten beschouwing te laten wordt de zorgvrager niet benadeeld door het inkomen van een inwonende mantelzorger.

Bij eenpersoonshuishoudens is er geen sprake van een inwonende mantelzorger en brengt de huurder zelf het gehele inkomen bijeen. In dat geval vindt het kabinet het redelijk dat alleen voor mensen met een zwaardere zorgbehoefte een bezwaarmogelijkheid bestaat tegen de inkomensafhankelijke huurverhoging. Mensen met een lichtere langdurige zorgbehoefte die wel in staat zijn om een midden- of hoger inkomen te verdienen, kunnen in redelijkheid wel geacht worden door te stromen naar een andere woning of een huurprijs te gaan betalen die – op termijn – meer in overeenstemming is met de kwaliteit van de woning. Daarom wordt voor eenpersoonshuishoudens het criterium dat aan de huurder een zorgindicatie met een geldigheidsduur van ten minste een jaar en voor ten minste 10 uur per week, gehandhaafd. Uiteraard kan de huurder met een eenpersoonshuishouden ook een beroep doen op de bezwaarmogelijkheid tegen de inkomensafhankelijke huurverhoging indien hij of zij een van de ander genoemde zorgindicaties heeft, bijvoorbeeld een voor 1 mei 2013 verstrekte Wmo-/Wvg-beschikking voor aanpassing van de woning of met een verklaring van de huisarts kan aantonen dat hij blind is.

Financiële effecten

Het effect van de regeling op de huurinkomsten van verhuurders hangt af van de mate waarin zij gebruik maken van de inkomensafhankelijke huurverhoging en de mate waarin op grond van de regeling bezwaar wordt ingediend tegen de inkomensafhankelijke huurverhoging. Naar schatting gaat het hier om een beperking van de huurstijging met maximaal € 2 miljoen per jaar. Daarbij is er van uit gegaan dat er percentueel minder huishoudens met een zorgindicatie in de hoogste inkomenscategorie (> € 43.000) vallen dan in het landelijk beeld.

De gevolgen voor de administratieve lasten voor de burger en het bedrijfsleven zijn verwaarloosbaar.

Inwerkingtreding

In artikel II van deze regeling is bepaald dat deze regeling in werking treedt met ingang van 1 januari 2014.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven