Besluit van de Minister van Economische Zaken van 9 juli 2013, nr. WJZ / 13120244, houdende vaststelling van een beleidsregel inzake de voorbereiding van een beslissing op een aanvraag om een vergunning voor het opsporen van delfstoffen in het continentaal plat of onder de territoriale zee (Beleidsregel voorbereidingsprocedure opsporingsvergunning continentaal plat)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 5, tweede lid, van Richtlijn nr. 2013/30 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PbEU nr. L 178) en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Op de voorbereiding van een besluit inzake de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Mijnbouwwet voor het opsporen van delfstoffen in het continentaal plat of onder de territoriale zee wordt afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast.

Artikel 2

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel voorbereidingsprocedure opsporingsvergunning continentaal plat.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 juli 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

Op 18 juli 2013 treedt in werking Richtlijn nr. 2013/30 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PbEU L 178).

Deze richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen, zoals in de richtlijn gedefinieerd, met betrekking tot offshore olie- en gasactiviteiten te verkleinen en de gevolgen ervan te beperken.

Hoewel deze richtlijn pas uiterlijk op 19 juli 2015 in de rechtsorde van de lidstaten geïmplementeerd hoeft te zijn, brengt een correcte uitvoering van de richtlijn mee dat in een zo vroeg mogelijk stadium wordt voldaan aan de eis dat effectieve inspraak wordt georganiseerd voor burgers, bedrijven en belangenorganisaties die door de effecten van toekomstige offshore exploratieactiviteiten kunnen worden geraakt. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure als voorzien in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is hiervoor een geschikt instrument, nu deze regeling voorziet in een uitgewerkt stelsel van inspraak. Nu artikel 5 van de richtlijn de lidstaten verplicht zich ervan te vergewissen dat in een vroeg stadium effectieve inspraak over de mogelijke gevolgen van voorgenomen offshore olie- en gasexploratie op het milieu heeft plaatsgevonden, ligt het voor de hand de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ook toe te passen op de voorbereiding van besluiten op aanvragen om opsporingsvergunningen. Deze beleidsregel legt de handelwijze vast voor toekomstige beslissingen op aanvragen om opsporingsvergunningen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven