TOELICHTING
Algemeen
De Geneesmiddelenwet bevat sinds 1 januari 20121 de verplichting om ten aanzien van bepaalde geneesmiddelen (stoffen) de reden van
voorschrijven op het recept te vermelden en om zes soorten laboratoriumwaarden met
de apotheker uit te wisselen. Het belang van deze informatievoorziening is gelegen
in de veilige(re) toepassing van geneesmiddelen. Uit het rapport Hospital Admissions
Related to Medication (Harm-rapport 2006) kwam naar voren dat er jaarlijks 16.000
ziekenhuisopnames plaatsvinden die potentieel vermijdbaar zijn als gevolg van onjuist
geneesmiddelengebruik. Een deel van het onjuiste medicatiegebruik is terug te voeren
op het onvoldoende uitwisselen van informatie tussen zorgverleners onderling, waardoor
geen optimale beoordeling kan plaatsvinden van het geneesmiddelengebruik van de patiënt.
Sommige geneesmiddelen kunnen bij meerdere indicaties worden voorgeschreven. De passende
dosering van het geneesmiddel kan bij deze verschillende indicaties aanzienlijk verschillen.
Daarnaast kunnen er andere afwegingen bij de medicatiebewaking een rol spelen per
indicatie. Uit de Harm-studie blijkt dat er op dit punt nog veel verbeter-potentieel
is.
Bij het ontwerp van de regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 9 december 2011, houdende wijziging van de Regeling Genees-middelenwet (Stcrt. 2011, 22913) is voortgebouwd op de overeenstemming die bestond tussen de KNMP en het NHG met
betrekking tot het elektronisch uitwisselen van relevante informatie in het kader
van het Elektronisch Medicatiedossier. Na de vaststelling van de Regeling Geneesmiddelenwet
bleek de regeling onvoldoende toegesneden te zijn op de tweede lijn.
Reden van voorschrijven
Overleg tussen VWS, OMS, NHG, LHV, KNMP en KNMG heeft er in geresulteerd dat in gezamenlijkheid
een beslismodel is ontworpen om te beoordelen voor welke geneesmiddelen de reden van
voorschrijven belangrijk is om de medicatieveiligheid te verbeteren. Daartoe is een
achttal criteria ontwikkeld. Deze acht criteria zijn voorgelegd aan de achterbannen
van de betrokken beroepsgroepen, waarbij prioritering aan de criteria is aangebracht.
De criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald voor welke geneesmiddelen de reden
van voorschrijven op het recept vermeld moet worden, zijn geneesmiddelen die meerdere
indicaties kennen met:
-
1. een smalle therapeutische breedte;
-
2. vermelding van ernstige bijwerkingen (toxiciteit) in het Informatorium Medicamentorum
(uitgave KNMP 2013, Kennisbank KNMP);
-
3. kans op overdosering;
-
4. relevante verschillen voor de medicatiebewaking op interacties en contra-indicaties;
-
5. verschil in cyclische behandelduur;
-
6. verschil in kuurduur/behandelduur;
-
7. verschil in startdosering;
-
8. verschil in relevante (gebruiks)informatie aan de patiënt.
Onderhavige systematiek biedt als voordeel dat de aanwijzing van geneesmiddelen geen
statisch gegeven is. Nieuwe geneesmiddelen die op de markt komen, zullen aan deze
criteria worden getoetst en al dan niet worden opgenomen op de lijst van aangewezen
geneesmiddelen waarvan de reden van voorschrijven uitgewisseld moet worden. Daarnaast
zullen nieuwe indicaties van geregistreerde geneesmiddelen hierop worden gescreend.
Het onderhoud zal regulier worden uitgevoerd door het Geneesmiddel Informatie Centrum
van de KNMP.
Uitbreiding
Momenteel voldoen 23 geneesmiddelen aan de eerste twee criteria. Deze zijn per 1 augustus
2013 opgenomen in de bijlage van de Regeling Geneesmiddelenwet. Van deze geneesmiddelen
dient de reden van het voorschrijven op het recept te worden vermeld. Uitgangspunt
is dat de bijlage in de komende jaren stapsgewijs wordt uitgebreid met geneesmiddelen
die vallen in alle bovenvermelde criteria. Voorlopig zal de toetsing van geneesmiddelen
waarvan de reden van voorschrijven op het recept vermeld dient te worden, beperkt
blijven tot de twee eerst genoemde criteria. Met het oog op de administratieve belasting
en een effectieve uitvoering zal in overleg met het veld het derde criterium pas worden
meegenomen, wanneer dit proces ICT-matig ondersteund kan worden. In de komende jaren
wordt door betrokken partijen gewerkt aan de benodigde inzet hiertoe in de eerste
en tweede lijn, zodat deze uitbreiding zo snel mogelijk kan worden verwezenlijkt.
Dit zal naar schatting uitbreiding van de bijlage tot ongeveer 80 geneesmiddelen tot
gevolg hebben. Te zijner tijd zal de Regeling Geneesmiddelenwet daarop worden aangepast.
Uitwisseling van laboratoriumgegevens
Tevens is gebleken dat het uitwisselen van het enkele feit dat een labwaarde is aangevraagd,
op problemen in de uitvoeringspraktijk stuit. In plaats van deze uitwisseling is in
overleg met de betrokken partijen overeengekomen dat beroepsbeoefenaren actief een
afwijkende nierfunctie (MDRD/e-GFR) aan de betrokken apotheker doorgeven. Van een
afwijkende nierwaarde is sprake bij een MDRD-waarde lager dan 50. Om redenen van ICT-ondersteuning
en nauwkeurige implementatie zullen de overige laboratoriumwaarden vooralsnog door
de voorschrijver niet actief worden doorgegeven.
Dit laat onverlet dat de apotheker reeds op grond van artikel 66a, eerste lid, van
de Geneesmiddelenwet, bevoegd is alle laboratoriumgegevens (zoals bijvoorbeeld nierfunctie,
natrium, kalium, PT-INR, farmacogenetische parameters en spiegels van geneesmiddelen
met een kleine therapeutische breedte) die noodzakelijk zijn bij de terhandstelling
van een geneesmiddel op te vragen, te raadplegen en bewaren, mits de patiënt daarvoor
toestemming geeft.
Uitbreiding
Op het moment dat een uitgebreidere ICT-ondersteuning beschikbaar komt en de effectiviteit
van de regeling (draagt deze concreet bij aan de medicatieveiligheid) en de beschreven
procedure is geëvalueerd (met een positieve uitkomst), zal niet alleen het aantal
geneesmiddelen worden uitgebreid waarvoor de reden van voorschrijven op het recept
moet worden vermeld, maar ook de actieve verstrekking van laboratoriumgegevens worden
uitgebreid met de laboratoriumwaarden die met de onderhavige wijziging zijn verwijderd.
Ook op dit punt zal de Regeling Geneesmiddelenwet te zijner tijd worden aangepast.
Artikelsgewijs
Onderdeel A
Zoals uit het voorgaande is gebleken, is om reden van uitvoeringsproblemen er voor
gekozen om een actieve invulling te geven aan artikel 66a, tweede lid, van de wet,
en deze te beperken tot de nierfunctie. Beroepsbeoefenaren dienen bij onderzoek naar
de nierfunctie actief afwijkende nierwaarden door te geven aan de apotheker. Van een
afwijkende nierwaarde is sprake bij een MDRD lager dan 50.
Zoals reeds hierboven vermeld is de apotheker op grond van artikel 66a, eerste lid,
van de Geneesmiddelenwet, bevoegd alle laboratoriumgegevens (zoals bijvoorbeeld nierfunctie,
natrium, kalium, PT-INR, farmacogenetische parameters en spiegels van geneesmiddelen
met een kleine therapeutische breedte) die noodzakelijk zijn bij de terhandstelling
van een geneesmiddel op te vragen, te raadplegen en te bewaren, mits de patiënt daarvoor
toestemming geeft. Dit brengt met zich mee dat het tweede lid van deze regeling met
diezelfde inhoud, kan vervallen.
Onderdeel B
Sinds 1 januari 2012 hebben twee groepen van zorgverleners, te weten physician assistents
en verpleegkundig specialisten, voorschrijfbevoegdheid. Daarnaast mogen ook verloskundigen
bepaalde, binnen het protocol vastgelegde geneesmiddelen voorschrijven. Dat noopt
ertoe dat niet de term ‘arts’ maar ‘beroepsbeoefenaar’ wordt gebezigd.
Onderdeel C
In de bijlage wordt de lijst van werkzame stoffen waarvoor de reden van voorschrijven
op het recept moet worden vermeld, aangepast, waarbij sommige werkzame stoffen plaats
hebben gemaakt voor andere werkzame stoffen op basis van het hiervoor beschreven beslismodel.
Nieuw zijn azathioprine, ciclosporine, danasol, dapson, flucytosine, ketoconazol,
lithiumcarbonaat, methotrexaat, paromomycine, rifabutine, rifampicine, tacrolimus
en trimethoprim. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele typefouten
te corrigeren.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.