Beleidsregel van de Inspecteur-generaal van het Onderwijs, van 13 juni 2013, nr. H3331515, tot het intrekken van het Toezichtkader zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs en het van toepassing verklaren van het Toezichtkader PO/VO 2012 en het Toezichtkader BVE 2012 op scholen als bedoeld in artikel 56 WVO en op vavo-instellingen

De Inspecteur-generaal van het onderwijs,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht;

Gelet op de goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 20 juni 2013;

Besluit:

Artikel I

Het Toezichtkader zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs (Stcrt. 2009, 7) wordt ingetrokken.

Artikel II

  • 1. Op een school als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs is het Toezichtkader PO/VO 2012 van toepassing.

  • 2. Op een instelling als bedoeld in artikel 1.4a.1 en in artikel 1.3.1, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs is het Toezichtkader BVE 2012 van toepassing.

Artikel III

  • 1. Het Toezichtkader PO/VO 2012 wordt voorzien van een bijlage III welke wordt gevormd door bijlage 1 bij deze beleidsregel.

  • 2. Het Toezichtkader BVE 2012 wordt voorzien van een bijlage V welke wordt gevormd door bijlage 2 bij deze beleidsregel.

Artikel IV

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Inspecteur-generaal van het onderwijs, A.S. Roeters.

BIJLAGE 1

Bijlage III: Scholen ex artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Deze bijlage hoort bij het Toezichtkader PO/VO 2012 (Stcrt. 2012, 12749).

Het Toezichtkader PO/VO 2012 wordt met deze beleidsregel van toepassing op scholen die krachtens artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO) zijn aangewezen.

Gelet op de specifieke organisatie en vrijheden van particuliere scholen zijn verschillende indicatoren uit het kernkader voortgezet onderwijs van het Toezichtkader PO/VO 2012 niet van toepassing dan wel verbijzonderd.

De volgende indicatoren zijn niet van toepassing of verbijzonderd.

Opbrengsten

De indicatoren 1.1 (De leerlingen behalen in de onderbouw het opleidingsniveau dat mag worden verwacht) en 1.2 (De leerlingen lopen weinig vertraging op in de bovenbouw van de opleiding) zijn niet van toepassing. Beide indicatoren worden beoordeeld op basis van vergelijking met andere scholen; een relatieve norm. De in-, door- en uitstroom van leerlingen in niet uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs is niet vergelijkbaar met die van regulier bekostigde scholen.

De indicator 1.3 (De leerlingen van de opleiding behalen voor het centraal examen de cijfers die mogen worden verwacht) is aangepast. Voor niet uit ’s Rijkskas bekostigd onderwijs wordt deze indicator met een absolute norm beoordeeld, vooruitlopend op een te verwachten absolute normering bij bekostigde scholen. Het gemiddelde eindexamencijfer van alle vakken dient minimaal te liggen op: 5,8 in 2012 (schooljaar 2011–2012), 5,9 in 2013 (schooljaar 2012–2013) en 6,0 in 2014 (schooljaar 2013–2014) en verder.

De indicator 1.4 (Bij de opleiding zijn de verschillen tussen het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen van een aanvaardbaar niveau) is onverkort van kracht.

Alleen indicator 1.4 is een normatieve indicator voor de opbrengsten. Indicator 1.3 wordt beoordeeld, maar geeft daarmee alleen een signaal af. Op termijn streeft de Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) naar twee normatieve opbrengstindicatoren voor scholen ex artikel 56 van de WVO.

Onderwijsleerproces

De indicator 2.1 (De aangeboden leerinhouden in de onderbouw voldoen aan de wettelijke vereisten) is niet van toepassing wanneer de school niet beschikt over ‘schooleigen’ leerlingen die de gehele onderbouw in de school doorbrengen.

Bij indicator 4.1 (De ouders zijn betrokken bij de school door de activiteiten die de school daartoe onderneemt) kan voor ouders ook gelezen worden leerlingen ouder dan 18 jaar.

Bij de indicator 4.8 (De mentoren stimuleren het welbevinden en de motivatie van de leerlingen) kan voor mentoren gelezen worden het personeel van de school.

Bij de indicator 7.1 (De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen) gaat het uitsluitend om het systematisch volgen van de ontwikkeling van de leerlingen.

Beoordeling opbrengsten

De school scoort per schoolsoort een onvoldoende op de opbrengsten wanneer indicator 1.4 onvoldoende scoort volgens de vastgelegde systematiek van het gemiddelde cijfer over drie jaar.

Beoordeling onderwijsproces

Het onderwijsproces bestaat voor de scholen ex artikel 56 WVO uit tien (van de elf) normindicatoren die genoemd zijn in het Toezichtkader PO/VO 2012 ten behoeve van de beslisregel voor een oordeel, onderverdeeld in vier categorieën. Het betreft de volgende tien indicatoren:

Categorie 1: aanbod
  • De aangeboden leerinhouden in de onderbouw (indien van toepassing) voldoen aan de wettelijke vereisten.

  • De aangeboden leerinhouden in de bovenbouw zijn dekkend voor de examenprogramma’s.

  • De school met een substantieel percentage taalzwakke leerlingen heeft bij alle vakken een aanbod aan leerinhouden dat past bij de talige onderwijsbehoeften van deze leerlingen.

Categorie 2: pedagogisch-didactisch handelen
  • Het personeel van de school zorgt ervoor dat leerlingen op een respectvolle manier met elkaar en met anderen omgaan.

  • De leraren realiseren een taakgerichte werksfeer.

  • De leraren geven duidelijke uitleg van de leerstof.

  • De leerlingen zijn actief betrokken bij de onderwijsactiviteiten.

Categorie 3: klimaat
  • De school heeft inzicht in de beleving van de sociale veiligheid door leerlingen en personeel en in de incidenten die zich op het gebied van sociale veiligheid op de school voordoen.

Categorie 4: zorg en begeleiding
  • De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen.

  • De school voert de zorg planmatig uit.

Het onderwijsproces is van onvoldoende kwaliteit als twee of meer normindicatoren uit dezelfde categorie onvoldoende zijn, dan wel als in meer dan twee categorieën ten minste één onvoldoende normindicator zit.

Beslisregel voor de totale beoordeling en toekenning van een aangepast arrangement

Een school/afdeling krijgt het oordeel ‘zwak’ als zij onvoldoende opbrengsten heeft OF het onderwijsproces van onvoldoende kwaliteit is.

Een school/afdeling krijgt het oordeel ‘zeer zwak’ als zij onvoldoende opbrengsten heeft EN het onderwijsproces van onvoldoende kwaliteit is.

De oordelen ‘zwak’ en ‘zeer zwak’ leiden tot het toekennen van een aangepast arrangement.

BIJLAGE 2

Bijlage V: Instellingen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Deze bijlage hoort bij het Toezichtkader BVE 2012 (Stcrt. 2011, 18890).

Het Toezichtkader BVE 2012 wordt met deze beleidsregel van toepassing op bekostigde en niet bekostigde instellingen voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).

Gelet op de specifieke organisatie en vrijheden van vavo-instellingen zijn verschillende kwaliteitsaspecten dan wel indicatoren van het Toezichtkader BVE 2012 niet van toepassing op bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen dan wel verbijzonderd. Wanneer het kwaliteitsaspect niet van toepassing is, wordt dat hierna per aspect aangegeven. Tevens wordt aangegeven wanneer een portret, als bedoeld in bijlage 1 van het Toezichtkader BVE 2012, bij een indicator verbijzonderd is.

Kwaliteitsgebied 1 Onderwijsproces

De kwaliteitsaspecten 1.1 tot en met 1.9 van kwaliteitsgebied 1 zijn niet van toepassing op bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen met uitzondering van indicator 1.1.1. Deze indicator naar bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen vertaald, betekent:

Het aanbod moet vastliggen in programma’s van toetsing en afsluiting (PTA’s), vakwerkplannen, methodes en/of lesmateriaal die zijn afgestemd op de examenprogramma’s, inclusief informatie en communicatietechnologie (ICT). De studiewijzers corresponderen met de inhoud van de vakwerkplannen cq. vastgelegde leerlijnen en methodes.

Kwaliteitsgebied 2 Examinering en diplomering

Aspect 2.1 is niet van toepassing voor bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen met uitzondering van indicator 2.1.5.

Aspect 2.2 is niet van toepassing voor bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen met uitzondering van indicator 2.2.2. Deze indicator naar bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen vertaald, betekent:

De afname en beoordeling zijn deugdelijk en verlopen zoals beoogd. In gelijke gevallen wordt gelijk geoordeeld. De beoordeling is zo objectief mogelijk. Voorzieningen die zijn getroffen om dat te bereiken worden adequaat toegepast. Examenopdrachten, afnamecondities en beoordelingen zijn voor alle leerlingen zodanig opgezet en toegepast dat geen afbreuk wordt gedaan aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten van de examenopdracht of het examenprogramma als geheel, noch aan het niveau daarvan.

Aspect 2.3 is niet van toepassing voor bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen met uitzondering van indicator 2.3.1. Deze indicator naar bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen vertaald, betekent:

De examencommissie besluit op basis van de (eerder behaalde) examenresultaten van de leerling tot het verlenen van vrijstellingen voor delen van het examen en tot het verstrekken van diploma’s. De examencommissie neemt deugdelijke besluiten op grond van de oordelen op de examenonderdelen en legt op basis van registratie van de besluitvorming verantwoording af.

Kwaliteitsgebied 4 Kwaliteitsborging

Indicator 4.2.2 naar bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen vertaald, betekent:

Uitkomsten van monitoring worden aantoonbaar gebruikt om de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen (regelmatig, wettelijk vereist), te analyseren op risico’s en eventuele tekorten vast te stellen. Voor de evaluatie van de onderwijskwaliteit worden expliciet normen gebruikt die vooraf zijn vastgesteld. Ze gaan over tenminste het onderwijsproces, de examenkwaliteit en de opbrengsten en zijn voldoende concreet. Bij de evaluatie van de onderwijskwaliteit zijn onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden betrokken (wettelijk vereist).

Indicator 4.3.2 naar bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen vertaald, betekent:

Er zijn plannen voor deskundigheidsbevordering op de verschillende organisatieniveaus en maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt (wettelijk vereist). Deskundigheidsbevordering vindt aantoonbaar plaats en sluit tenminste aan bij eventuele tekorten in de onderwijskwaliteit.

Indicator 4.3.3 naar bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen vertaald, betekent:

Planning, monitoring, evaluatie, verbetering en verantwoording gebeuren volgens een vastgelegde systematiek. De kwaliteitszorg is organisatorisch duidelijk belegd. De examencommissie draagt zorg voor de borging van de examenkwaliteit.

Indicator 4.4.2 is niet van toepassing op bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen.

Kwaliteitsgebied 6 Kwaliteit van het leraarschap

Kwaliteitsgebied 6 is niet van toepassing op bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen.

Kwaliteitsgebied 7 Financiële continuïteit

Kwaliteitsgebied 7 is niet van toepassing op niet bekostigde vavo-instellingen.

Beslisregel voor de totale beoordeling en toekenning van een aangepast arrangement

Een afdeling/instelling vavo krijgt altijd per schoolsoort het oordeel ‘zwak’ als zij onvoldoende opbrengsten1 heeft.

TOELICHTING

De Inspectie van het onderwijs legt op grond van artikel 13 van de Wet op het Onderwijstoezicht haar werkwijze voor een kwaliteitsonderzoek vast in toezichtkaders. Het toezichtkader is bedoeld om de eenheid van handelen van de inspecteurs te bevorderen. Het maakt tevens het handelen van de inspectie transparant voor scholen. De inspectie is hiermee aanspreekbaar op het ‘wat’ en het ‘hoe’ van haar werk.

In 2009 is voor de scholen die krachtens artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn aangewezen en voor die instellingen die krachtens artikel 1.4a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn aangewezen, ook wel niet bekostigde vavo-instellingen, een apart toezichtkader opgesteld, het Toezichtkader zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs. Dit toezichtkader is gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2009, 7).

De zogenoemde zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs zijn niet uit ‘s Rijkskas bekostigde instellingen, ook wel genoemd particuliere zelfstandige exameninstellingen die deel uitmaken van het onderwijsbestel. Internationale verdragen, de Grondwet en de Nederlandse onderwijswetgeving leggen de overheid de verantwoordelijkheid en de verplichting op ervoor zorg te dragen dat het niet van overheidswege gegeven onderwijs voldoet aan door de overheid vastgestelde minimumnormen. De minister is verantwoordelijk voor het onderwijsbestel. Op grond van de Wet op het onderwijstoezicht houdt de inspectie ook toezicht op de zogenoemde (particuliere) zelfstandige exameninstellingen. Hiermee wordt bedoeld artikel 56 WVO-scholen en bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen.

De vigerende toezichtkaders voor het voortgezet onderwijs en voor BVE-instellingen bevatten onderwerpen die de inspectie volgens de Wet op het onderwijstoezicht bij haar kwaliteitsonderzoek behoort te betrekken en bevatten daarmee ook de onderwerpen die betrekking hebben op de (particuliere) zelfstandige exameninstellingen, zonder daarmee in te grijpen in de vrijheid van (particuliere) scholen of instellingen om zelf de wijze van aanbieden, organisatie en inrichting van het onderwijs te bepalen.

De noodzaak voor een apart toezichtkader voor de zelfstandige exameninstellingen komt hiermee te vervallen. Dit leidt er toe dat in deze beleidsregel het Toezichtkader zelfstandige exameninstellingen voortgezet onderwijs wordt in getrokken. Het Toezichtkader PO/VO 2012 wordt met deze beleidsregel van toepassing op scholen die krachtens artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs zijn aangewezen.

Tevens wordt in deze beleidsregel geregeld dat het Toezichtkader BVE 2012 (Stcrt. 2011, 18890) van toepassing is op bekostigde en niet bekostigde vavo-instellingen. Om te zorgen dat het toezicht op niet-bekostigde en bekostigde vavo-instellingen op dezelfde wijze wordt uitgevoerd, is gekozen voor een eenduidige benadering.

Voor beide toezichtkaders geldt dat enkele bijzondere aanpassingen in het waarderingskader zijn vastgelegd, gelet op het specifieke karakter van de (particuliere) zelfstandige exameninstellingen. De bijzondere aanpassingen zijn in de bijlagen bij deze regeling per indicator of aspect aangegeven.

Het voorstel tot intrekken van het bestaande kader en het van toepassing verklaren van het Toezichtkader PO/VO 2012 en het Toezichtkader BVE 2012 is voorgelegd aan het betrokken onderwijsveld en zij hebben hier mee ingestemd.

De Inspecteur-generaal van het onderwijs, A.S. Roeters.


X Noot
1

In het addendum bij het Toezichtkader BVE 2012 (Stcrt. 2012, 5757) is opgenomen wanneer de normen voor opbrengsten bij vavo-instellingen voldoende zijn.

Naar boven