Wijziging van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

28 juni 2013

Nr. DB2013/335M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken; Directie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 3.34 en 3.38 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012, vóór 1 januari 2013 onderscheidenlijk vóór 1 januari 2014, door hem in gebruik wordt genomen’ vervangen door: in het kalenderjaar 2009, 2010, 2011 of in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012, vóór 1 januari 2013, vóór 1 januari 2014, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2016, door hem in gebruik wordt genomen.

2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘in het kalenderjaar 2010 of 2011, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de winst met betrekking tot dit schip ten minste tot 1 januari 2020, onderscheidenlijk ten minste tot 1 januari 2021’ vervangen door: in het kalenderjaar 2010, 2011 of in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de winst met betrekking tot dit schip ten minste tot 1 januari 2020, ten minste tot 1 januari 2021, onderscheidenlijk ten minste tot 1 januari 2023.

3. In het derde lid wordt ‘1 januari 2012, 1 januari 2013 onderscheidenlijk 1 januari 2014’ vervangen door: 1 januari 2012, 1 januari 2013, 1 januari 2014, onderscheidenlijk 1 januari 2016.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, wordt onder een zeer zuinige personenauto verstaan een personenauto met een CO2-uitstoot als bedoeld in artikel 3.20, zesde lid, van de wet van niet meer dan:

    • a. 95 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, respectievelijk 110 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, voor auto’s waarvoor de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011;

    • b. 88 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, respectievelijk 95 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, voor auto’s waarvoor de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013.

B

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. Voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011 bedraagt de willekeurige afschrijving in het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten.

  • 2. Voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 kan eenmalig ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig worden afgeschreven in het jaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

C

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. Voor de toepassing van artikel 3.38 van de wet eindigt de periode waarin het bedrijfsmiddel moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 13 op 31 december 2011, op 31 december 2012, op 31 december 2013, onderscheidenlijk op 31 december 2015. Ingeval met betrekking tot het bedrijfsmiddel artikel 13, derde lid, toepassing vindt, wordt de periode, bedoeld in de eerste volzin, verlengd met het aantal dagen van de in artikel 13, derde lid, bedoelde verschuiving.

  • 2. Ingeval met betrekking tot een in artikel 13, eerste lid, tweede volzin, bedoeld schip vanaf enig moment vóór 1 januari 2020, vóór 1 januari 2021, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2023, de winst wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de wet, vindt artikel 3.38 van de wet toepassing voordat artikel 3.23, tweede lid, van de wet toepassing vindt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Op 28 juni 2013 heeft de ministerraad besloten dat met het oog op het belang van de economische ontwikkeling tijdelijk de mogelijkheid van willekeurige afschrijving wordt geboden. Hiermee wordt de liquiditeits- en financieringspositie verbeterd van bedrijven die voor vervanging- of uitbreidingsinvesteringen staan. Op die wijze ondersteunt het kabinet de investeringen door het bedrijfsleven.

De maatregel geldt zowel voor lichamen die in de vennootschapsbelasting worden belast als ondernemers die belast worden in de inkomstenbelasting. Voor aangewezen investeringen gedaan in de tweede helft van het kalenderjaar 2013 geldt dat eenmalig ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig kan worden afgeschreven.

De regeling is ontleend aan de regeling zoals deze gold voor investeringen gedaan in de kalenderjaren 2009, 2010 en 2011, maar verschilt omdat nu slechts over investeringen gedaan in de tweede helft van 2013 willekeurig (maar ten hoogste 50%) kan worden afgeschreven. Voorheen kon in meerdere jaren willekeurig (zij het ook toen in het eerste jaar ten hoogste 50%) worden afgeschreven.

2. Administratieve lasten

Aan het voorstel zijn per saldo geen administratieve lasten verbonden. Aan de ene kant zal in de aangifte een extra rubriek moeten worden ingevuld. Anderzijds is het door de willekeurige afschrijving in het eerste jaar niet nodig de afschrijving in dat jaar te berekenen met inachtneming van de economische levensduur van het bedrijfsmiddel. Deze zeer beperkte toe- en afname van de administratieve lasten is naar verwachting in evenwicht.

3. Uitvoeringskosten

De wijziging van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 heeft geen gevolgen voor de uitvoeringskosten.

4. Budgettaire aspecten

Onderstaande tabel geeft de budgettaire effecten voor de jaren 2013–2020. De netto contante waarde, de kosten van het (eenmalig) naar voren halen van kosten van afschrijving, bedraagt € 57 miljoen.

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

>=2021

Kosten (- = verbetering EMU-saldo)

252

146

-75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 23

0

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 13 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001)

De wijziging van artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 (hierna: de regeling) regelt dat de willekeurige afschrijving geldt voor investeringen in bedrijfsmiddelen ter zake waarvan de belastingplichtige aanschafverplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013. Als voorwaarde geldt dat de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel moet zijn gelegen vóór 1 januari 2016. Dat is zodanig vormgegeven dat bij het aangaan van de investeringsverplichting of bij het maken van de voortbrengingskosten, naar objectieve maatstaven, de objectieve verwachting moet bestaan dat het bedrijfsmiddel voor die datum in gebruik zal worden genomen. Als dat niet het geval is, is willekeurige afschrijving niet mogelijk. In bijzondere gevallen kan van deze datum worden afgeweken (zie hierna).

In het geval dat die verwachting wel bestond en willekeurige afschrijving heeft plaatsgevonden, maar ingebruikneming vóór 1 januari 2016 achterwege blijft, wordt de willekeurige afschrijving op grond van artikel 3.38 van de Wet IB 2001 teruggenomen. Als een bedrijfsmiddel waarop willekeurig is afgeschreven, vóór 1 januari 2016 zodanig van bestemming wijzigt dat het bedrijfsmiddel niet meer voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld voor willekeurige afschrijving, wordt de reeds genoten willekeurige afschrijving op grond van artikel 3.38 van de Wet IB 2001 eveneens teruggenomen.

Voor schepen geldt dat willekeurige afschrijving slechts mogelijk is indien tot ten minste 1 januari 2023 de winst niet wordt bepaald op basis van artikel 3.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

De wijziging van artikel 13, derde lid, van de regeling regelt dat in bijzondere omstandigheden de voorwaarde dat het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2016 in gebruik is genomen niet geldt en dat het tijdstip waarvoor het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen op verzoek van de belastingplichtige naar een later tijdstip kan worden verschoven, en wel in de mate als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan faillissement van de leverancier van het bedrijfsmiddel. Van een bijzondere omstandigheid is geen sprake als de aard van het bedrijfsmiddel met zich brengt dat een lange bestel- of vervaardigingsperiode nodig is.

Met de vervanging van de huidige tekst van artikel 13, vierde lid, van de regeling wordt geregeld dat de maximale CO2-uitstoot waaraan een personenauto moet voldoen om als zeer zuinig te worden aangemerkt wordt aangescherpt naar de normen die gelden voor 2013. Deze aangescherpte normen gelden voor nieuwe zeer zuinige personenauto’s die zijn aangeschaft in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013. Voor nieuwe zeer zuinige personenauto’s die zijn aangeschaft in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011 geldt de toenmalige norm.

Artikel I, onderdeel B (artikel 14 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001)

De wijziging van de huidige tekst van artikel van artikel 14 van de regeling, die op grond van de onderhavige regeling in artikel 14, eerste lid, van de regeling wordt opgenomen, is van redactionele aard en houdt verband met de toevoeging van een tweede lid aan dat artikel.

Het op grond van de onderhavige regeling aan artikel 14 van de regeling toe te voegen tweede lid regelt dat op investeringen gedaan in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 slechts eenmalig ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig kan worden afgeschreven in het boekjaar waarin de aanschaffings- of voortbrengingskosten zijn gedaan.

Artikel I, onderdeel C (artikel 15 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001)

Met de vervanging van de huidige tekst van artikel 15 van de regeling wordt geregeld dat in het geval voor een investering in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 willekeurige afschrijving heeft plaatsgevonden, maar ingebruikneming vóór 1 januari 2016 achterwege blijft, de willekeurige afschrijving uiterlijk bij de aanslag over het boekjaar dat eindigt op 31 december 2015 (bij een gebroken boekjaar: bij de aanslag over het boekjaar waarin 31 december 2015 valt) op grond van artikel 3.38 van de Wet IB 2001 wordt teruggenomen. Dit gebeurt door verhoging van de boekwaarde tot het niveau dat zou zijn bereikt als niet willekeurig was afgeschreven.

Voorts is in de nieuwe tekst verduidelijkt dat als een bedrijfsmiddel waarop willekeurig is afgeschreven, vóór 1 januari 2016 zodanig van bestemming wijzigt dat het bedrijfsmiddel niet meer voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld voor willekeurige afschrijving, ingevolge artikel 3.38 van de Wet IB 2001 in combinatie met artikel 15, eerste lid, van de regeling de reeds genoten willekeurige afschrijving wordt teruggenomen. Dit gebeurt eveneens door verhoging van de boekwaarde tot het niveau dat zou zijn bereikt als niet willekeurig was afgeschreven. Hetzelfde geldt ingeval met betrekking tot een schip waarop willekeurig is afgeschreven vóór 1 januari 2023 de winst wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de Wet IB 2001. In dat geval wordt ingevolge artikel 3.38 van de Wet IB 2001 in combinatie met artikel 15, tweede lid, van de regeling de reeds genoten willekeurige afschrijving teruggenomen.

Artikel II (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2013.

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven