Afwijzend Besluit opsporingsvergunning aardwarmte Rotterdam 4

  • E.ON Benelux N.V. (hierna: E.ON), heeft per brief van 21 februari 2011, aangevuld op 30 november 2011 en op 29 augustus 2012, een aanvraag ingediend voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte, ingevolge artikel 6, van de Mijnbouwwet (hierna: Mbw). Het aangevraagde gebied, genaamd Rotterdam 3, thans genaamd Rotterdam 4, ligt in de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen. De oppervlakte van het aangevraagde gebied bedraagt 20,45 km². De aangevraagde geldigheidsduur van de vergunning is vijf jaar;

  • in de Staatscourant van 4 april 2011 (Staatscourant 2011, nr. 5761) is een uitnodiging geplaatst voor het indienen van concurrerende aanvragen. Door Eneco Solar, Bio & Hydro (hierna: Eneco) is op 24 juni 2011 een concurrerende aanvraag ingediend;

  • TNO adviesgroep EL&I (hierna: TNO) heeft op verzoek van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans Minister van Economische Zaken, hierna: Minister van EZ) op 31 augustus 2011 advies uitgebracht (kenmerk: AGE 11-10.065);

  • Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft op verzoek van de Minister van EZ op 1 december 2011 advies uitgebracht (kenmerk: 11172090);

  • het College van Gedeputeerde Staten (hierna: GS) van de provincie Zuid-Holland is op grond van artikel 16 Mbw om advies gevraagd. Van GS is geen advies ontvangen;

  • de Mijnraad is, op grond van artikel 105, derde lid, Mbw om advies gevraagd en heeft per brief van 27 februari 2012 en 4 december 2012, advies uitgebracht (kenmerk: MIJR/12010907 en MIJR/12335450).

Overwegingen m.b.t. het besluit:

  • voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning wordt verleend, geldt bij het inwerking treden ervan niet een door een ander gehouden opsporings- of winningsvergunning voor aardwarmte. Hiermee is voldaan aan artikel 7, eerste lid, Mbw;

  • voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning wordt verleend, geldt bij het inwerking treden ervan niet een door een ander gehouden opslagvergunning. Hiermee is voldaan aan artikel 7, tweede lid, Mbw;

  • de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager geven geen aanleiding tot het weigeren van de gevraagde vergunning. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a Mbw;

  • de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten geeft geen aanleiding de vergunning te weigeren. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b Mbw;

  • de aanvrager heeft niet onder een eerdere vergunning bij activiteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 25, eerste lid, Mbw, blijk gegeven van een gebrek aan efficiëntie of verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, Mbw.

Overwegingen m.b.t. de ingediende adviezen:

  • SodM komt tot de conclusie dat de aanvragers over voldoende technische mogelijkheden beschikken om de opsporing van aardwarmte ter hand te nemen;

  • TNO beoordeelt de geologische onderbouwing van de aanvragen van voldoende kwaliteit voor het verkrijgen van een opsporingsvergunning, maar op dit moment onvoldoende voor het uitvoeren van een boring. TNO beoordeelt de kwaliteit van de onderbouwing van E.ON wat beter dan die van Eneco.

    De werkprogramma’s van beide aanvragers zijn vergelijkbaar. E.ON noemt de mogelijkheid van een tweede doublet, terwijl Eneco zelfs meerdere doubletten niet uitsluit. TNO acht een duur van vier jaar passend bij de voorgestelde werkprogramma’s.

    TNO adviseert om:

    • 1. de vergunninggebieden Rotterdam 4 en het restant van gebied Rotterdam 3 in verticale zin te splitsen in twee delen, zodat aparte vergunningen verleend kunnen worden voor het opsporen en winnen van aardwarmte uit gesteente met de verschillende ouderdommen van ofwel Laat Jura & Vroeg Krijt (de ondiepe aquifers) dan wel een ouderdom van Trias (de diepere aquifers);

    • 2. de in de vergunning te geven gebieden in laterale zin te beperken tot die delen waarin geen aangetoonde gas- of olievoorkomens of prospects met een hoge kans op succes liggen;

    • 3. voor een (noordelijk) gedeelte van Rotterdam 4, inclusief het deel waar sprake is van de concurrerende aanvraag Rotterdam 2, een opsporingsvergunning te verlenen voor gesteente met een ouderdom van Laat-Jura en Vroeg-Krijt aquifers aan E.ON voor een periode van vier jaar;

    • 4. voor een (oostelijk) gedeelte van gebied Rotterdam 4, inclusief het deel waar sprake is van de concurrerende aanvraag Rotterdam 2 en het (noordelijke) resterende deel van gebied Rotterdam 3 een opsporingsvergunning te verlenen voor gesteente met een ouderdom van Trias en ouder aan E.ON voor een periode van vier jaar;

    • 5. voor beide bovengenoemde vergunningen de voorwaarde op te nemen dat voor het verstrijken van het tweede jaar de resultaten en rapportages van de activiteiten genoemd in bijlage 3 punt A van de aanvragen van E.ON inclusief een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister wordt overgelegd;

    • 6. geen vergunning te verlenen voor het kleine resterende deelgebied van Rotterdam 3 op het niveau van de Trias aquifers, dat enkel door Eneco is aangevraagd. Dit is namelijk te klein voor de plaatsing van een doublet.

  • de Mijnraad adviseert de aangevraagde opsporingsvergunning voor het gebied Rotterdam 4 te vergunnen aan E.ON. Geadviseerd wordt een geldigheidsduur van de opsporingsvergunning van vier jaar. In de vergunning wordt in elk geval opgenomen dat de vergunninghouder voor het einde van het tweede jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van EZ overlegt, dat voorziet in een onvoorwaardelijke boring in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning. Het wordt de vergunninghouder ten zeerste aanbevolen om bij het ontwerpen van de geothermische doubletten, de installatie en het boren samen te werken met de houder van de winningsvergunning van koolwaterstoffen in het vergunninggebied. Voor het overige verwijst de Mijnraad naar de algemene uitgangspunten, zoals beschreven in het advies van de Mijnraad van 20 mei 2009, kenmerk MIJR/9032045;

  • gelet op de Mbw, de aanvraag en de uitgebrachte adviezen kan verlening van de opsporingsvergunning voor aardwarmte aan E.ON Benelux N.V. voor de aangevraagde oppervlakte plaatsvinden waarbij de geldigheidsduur van de vergunning vier jaar is. De vergunning wordt verleend onder de nader omschreven voorschriften en beperkingen.

Gelet op de artikelen 6, 7, 9, 11, eerste tot en met derde lid, en vierde lid, eerste volzin, 12, 13, tweede lid, 15, 16, 17, eerste lid, en 105, derde lid, Mbw, alsmede artikel 1.3.1 van de Mijnbouwregeling.

Besluit

Artikel 1

De aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte voor het gebied genaamd Rotterdam 4 door Eneco Solar, Bio & Hydro wordt afgewezen.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager.

De Minister van Economische Zaken, namens deze: mr Y. Peters MT-lid, directie Energiemarkt

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen 6 weken na de dag waarop dit besluit is verzonden, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven