Wijziging Leidraad Invordering 2008

26 juni 2013

Nr. BLKB2013/1158M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd, onder meer in verband met de inwerkingtreding van de bijzondere uitstelfaciliteit ter zake van exitheffingen, een aanvulling op het beleid inzake kort uitstel van betaling voor ondernemers en het overgangsrecht in verband met het vervallen van de bijzondere uitstelfaciliteit voor conserverende aanslagen kapitaalverzekering eigen woning.

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 maart 2013, nr. BLKB2013/553M, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

Aan de laatste alinea van artikel 1.1.5 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Dit betekent onder meer dat als de belastingschuldige aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger desgevraagd de belastingaanslag marginaal toetst. Wanneer bij de marginale toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar ook de verrekening met belastingteruggaven begrepen. Genomen invorderingsmaatregelen draait de ontvanger zoveel mogelijk terug. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling mogelijk is in verband met termijnoverschrijding.

B

Na artikel 19.1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 19.1.8. Vordering ten laste van de echtgenoot

Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen of periodieke betalingen die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot doen. De bekendmaking van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige en de echtgenoot afzonderlijk.

C

Vóór artikel 22bis.1 wordt een alinea ingevoegd, luidende:

In aansluiting op artikel 22bis van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

  • uitzondering verplichte mededeling ex artikel 22bis, tweede lid, van de wet;

  • de onverkorte mededelingsverplichting;

  • de normale uitoefening van het bedrijf of beroep;

  • de reactietermijn van de ontvanger na een mededeling;

  • het overleg naar aanleiding van een mededeling ex artikel 22bis, tweede lid, van de wet.

D

Artikel 25.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In de eerste alinea, wordt ‘artikel 25.5.3’ vervangen door: de artikelen 25.5.3 of 25.6.2D.

  • b. In de tweede alinea wordt in de laatste volzin ‘zakelijke karakter’ vervangen door: specifieke karakter.

E

Na artikel 25.7.5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 25a Uitstel van betaling exitheffingen

In aansluiting op artikel 25a van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de zekerheid die de ontvanger verlangt bij het verlenen van uitstel van betaling ter zake van exitheffingen.

Artikel 25a.1. Beoordeling zekerheid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen

Aan het uitstel van betaling voor exitheffingen kan de voorwaarde worden verbonden om zekerheid te stellen. De beoordeling of sprake is van voldoende zekerheid is een taak van de ontvanger. De ontvanger bepaalt dus bij het verlenen van uitstel van betaling voor exitheffingen of en tot welk bedrag de belastingschuldige zekerheid moet stellen. De hoogte van de zekerheid hoeft niet in alle gevallen gelijk te zijn aan het bedrag van de exitheffing. Naarmate het invorderingsrisico voor de ontvanger groter is, zal de mate waarin zekerheid wordt verlangd ook toenemen. Factoren die van invloed zijn op de omvang van de te stellen zekerheid zijn:

  • de verwachte duur van het uitstel: hoe langer het uitstel duurt, des te groter het invorderingsrisico;

  • het fiscale gedrag van de ondernemer in kwestie: is aan de aangifte- en betalingsverplichtingen voldaan;

  • de aard van de activa van de onderneming.

F

Artikel 26.2.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In onderdeel A wordt de zinsnede ‘met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 57’ vervangen door: met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 58.

  • b. In onderdeel B wordt de zinsnede ‘met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 50 en met het bedrag aan onderwijsretributie groot € 85,92’ vervangen door: met een forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 51 en met het bedrag aan onderwijsretributie.

G

In artikel 26.2.19 wordt ‘€ 49’ vervangen door ‘€35’ en wordt ‘€ 92’ vervangen door: € 75.

H

Aan artikel 36.5.2 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Een verzoek om kort uitstel van betaling voor ondernemers als bedoeld in artikel 25.6.2D wordt in beginsel niet aangemerkt als een melding van betalingsonmacht.

I

Artikel 44b en artikel 44c wordt als volgt gewijzigd:

  • a. Het opschrift komt te luiden: Artikel 44b.

  • b. De zinsnede ‘op de artikelen 44b en 44c van de wet’ wordt vervangen door: op artikel 44b van de wet.

J

In artikel 68 tot en met 72 wordt ‘op de artikelen 68, 69, 70, 71 en 72 van de wet’ vervangen door: op de artikelen 68, 69, 70, 70a, 70c, 71 en 72 van de wet.

K

Artikel 74.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In het opschrift en de eerste alinea wordt ‘artikel 25, zesde lid,’ telkens vervangen door: artikel 70b.

  • b. In de tweede alinea wordt aan het slot van het tweede gedachtestreepje vóór de puntkomma toegevoegd: , zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, dan wel artikel 10bis.4, eerste lid.

  • c. In de tweede alinea wordt aan het slot van het derde gedachtestreepje vóór de puntkomma toegevoegd: , zoals dat artikel luidde op 31 december 2012, dan wel artikel 10bis.4, derde lid.

L

Het opschrift van artikel 78.1 komt te luiden: Doen van een verzoek in situaties die buiten de werking van de EU-Richtlijn 2010/24 vallen.

M

Artikel 79.15, aanhef komt te luiden:

Belastingdienst/Toeslagen past artikel 25, tweede lid, van de Awir in elk geval toe in de volgende situaties.

ARTIKEL II

Het besluit van 14 februari 2005, nr. CPP2005/213M, Aanvangstijdstip uitstel van betaling voor conserverende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, 2002 en 2003, wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013, met dien verstande dat artikel I, onderdelen D, F en G, terugwerken tot en met 1 januari 2013.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 26 juni 2013

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

De in artikel I, onderdeel A, opgenomen wijziging regelt dat de ontvanger onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen waarvoor geen ambtshalve herziening meer mogelijk is, desgevraagd marginaal toetst alvorens invorderingsmaatregelen te nemen. Deze verplichting vloeit voort uit het feit dat de ontvanger binnen de kader van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur opereert. Tot 1 januari 2010 was dit in het Besluit ambtshalve verlenen van verminderingen of teruggaven geregeld en was het de inspecteur die de regeling effectueerde.1 Hoewel de ontvanger op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nog steeds de verplichting tot marginale toetsing heeft in genoemde situaties, bleek hierover in de uitvoeringspraktijk onduidelijkheid te bestaan. Daarom wordt dit toegevoegd aan artikel 1.1.5.

In artikel I, onderdeel B, wordt geregeld onder welke voorwaarden een vordering ten laste van de echtgenoot kan worden gedaan. Deze voorwaarden zijn op dit moment in de Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders opgenomen, maar worden ter voorkoming van misverstanden overgenomen in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: leidraad). Voor de toepassing van artikel 19.1.8 wordt het begrip echtgenoot beperkt tot gehuwden en geregistreerde partners. Ongehuwd samenwonenden, niet zijnde geregistreerde partners, vallen niet onder de werking van dit artikel.

Artikel I, onderdeel C regelt dat artikel 22bis wordt voorzien van een inhoudsopgave. Dit was abusievelijk niet gebeurd bij de Leidraadwijziging van 22 maart 2013, waarin artikel 22bis werd geïntroduceerd.

De in artikel I, onderdeel D, opgenomen wijziging hangt samen met de sinds 1 januari 2013 geldende regeling inzake kort uitstel van betaling voor ondernemers. Overeenkomstig het kort uitstel voor particulieren, kunnen ondernemers ook voor motorrijtuigenbelasting kort schriftelijk of telefonisch uitstel van betaling krijgen. Dit wordt sinds 1 januari 2013 ook zo toegepast, maar is abusievelijk niet in de Leidraadwijziging van 21 december 2012 opgenomen. Daarom wordt dit met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 hersteld. Daarnaast wordt in de tweede alinea de motivering voor het niet verlenen van uitstel ter zake van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en voor de belasting zware motorrijtuigen aangepast. Dit heeft te maken met de invoering van kort uitstel voor zakelijke belastingen als de loon- en omzetbelasting. Gesteld zou kunnen worden dat ook deze belastingen een zakelijk karakter hebben. Desondanks blijft het beleid ter zake van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de belasting zware motorrijtuigen ongewijzigd, te weten in geen geval uitstel van betaling. Dit heeft te maken met het uitgangspunt dat deze belastingen moeten zijn betaald voordat men met het voertuig de weg op gaat.

Artikel I, onderdeel E, bevat een uitwerking van het beleid bij uitstel van betaling ter zake van exitheffingen. Deze uitstelfaciliteit is door het Hof van Justitie in de zaak National Grid Indus dwingend voorgeschreven.2 Als aan de voorwaarden van artikel 25a van de wet is voldaan, is de ontvanger dus verplicht om uitstel van betaling te verlenen. Dit in tegenstelling tot uitstel van betaling wegens betalingsproblemen van ondernemers, waar de beleidsvrijheid veel groter is (zie artikel 25.6.2, 25.6.2A en 25.6.2B). De wet biedt de ontvanger de ruimte om bij het vragen van zekerheid rekening te houden met de omstandigheden van het geval. Dit geldt zowel voor de hoogte als voor de vorm van de zekerheid die wordt gevraagd. Voor de vraag of voldoende zekerheid is gesteld, zal de ontvanger letten op de verhaalsmogelijkheden en andere elementen die het invorderingsrisico beïnvloeden. Deze factoren zijn opgenomen in artikel 25a.1. Als voorbeelden van makkelijk verplaatsbare en dus risicovolle activa, worden genoemd octrooien en vorderingen.

De forfaitaire bedragen voor boeken en leermiddelen die in artikel 26.2.12 zijn opgenomen, zijn niet meer actueel. Artikel I, onderdeel F, zorgt ervoor dat deze bedrage worden vervangen door de met ingang van 1 januari 2013 geldende bedragen. Dit gebeurt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. Ook de in artikel 26.2.12 opgenomen onderwijsretributie is niet meer actueel. Aangezien dit bedrag kan worden afgeleid uit de regelgeving van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het verwijderd uit artikel 26.2.12.

De bedragen van de normpremie in artikel 26.2.19 waren nog niet geactualiseerd naar de voor 2013 geldende bedragen. In artikel I, onderdeel G, wordt dit alsnog geregeld met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013.

De in artikel I, onderdeel H, opgenomen wijziging maakt duidelijk dat een verzoek om kort uitstel van betaling in beginsel niet wordt geregistreerd als melding betalingsonmacht.

De in artikel I, onderdelen I, J en K, opgenomen wijzigingen hangen samen met de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning die met ingang van 1 januari 2013 in werking is getreden. Bij die gelegenheid zijn de artikelen 25, zesde lid, (bijzondere uitstelfaciliteit voor de conserverende aanslag ter zake van de kapitaalverzekering eigen woning) en 44c (aansprakelijkheid van de kapitaalverzekeraar eigen woning ingeval een conserverende aanslag wordt opgelegd) van de wet vervallen. De inhoud van deze bepalingen is bij wijze van overgangsrecht verplaatst naar artikel 70b, respectievelijk artikel 70c van de wet. Abusievelijk was dit nog niet in de leidraad verwerkt. Dit gebeurt alsnog in artikel I, onderdelen G, H en I. Voor artikel 74.3 geldt hierbij het volgende. Zowel de conserverende aanslagen die zijn opgelegd op grond van het eigenwoningregime zoals dat tot en met 31 december 2012 gold, als de conserverende aanslagen die op grond van het nieuwe eigenwoningregime worden opgelegd, vallen onder de werking van artikel 70b van de wet. Zoals gezegd is die bepaling inhoudelijk gelijk aan het oude artikel 25, zesde lid, van de wet. Daarom is ervoor gekozen artikel 74.3 te laten staan en de verwijzing naar de wetsartikelen aan te passen. Om dezelfde reden blijven de artikelen 1g en 1h van de regeling eveneens hun werking houden.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 70a op te nemen. Dat gebeurt in artikel I, onderdeel J. Artikel 70a van de wet bevat overgangsrecht ter zake van de afschaffing van een aantal kleine belastingen en is met ingang van 1 januari 2013 ingevoerd bij gelegenheid van de Fiscale verzamelwet 2012. Abusievelijk was dit artikel echter nog niet opgenomen in de leidraad. Aangezien er geen beleidsregels op artikel 70a in de leidraad zijn gemaakt, wordt de bepaling toegevoegd aan de artikelen 68 tot en met 72.

Artikel I, onderdeel L, bevat een wijziging die verband houdt met de implementatie van de Richtlijn 2010/24/EU betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84) per 1 januari 2012. De bepalingen die in artikel 78.1 zijn opgenomen zijn dus uitsluitend van toepassing in situaties die buiten de werking van EU-Richtlijn 2010/24 vallen.

Artikel I, onderdeel M, bevat een redactionele aanpassing in artikel 79.15. Daar wordt nu nog abusievelijk gesproken over een tweetal situaties waarin wordt afgeweken van artikel 25, tweede lid, Awir. Het gaat echter om situaties waarin artikel 25, tweede lid, Awir in elk geval wordt toegepast.

Artikel II bepaalt dat het besluit 14 februari 2005, nr. CPP2005/213M, Aanvangstijdstip uitstel van betaling voor conserverende aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001, 2002 en 2003, wordt ingetrokken. De reden hiervoor is dat inmiddels de systematiek zoals die in het genoemde besluit wordt beschreven, te weten aanvang 10-jaarsperiode na afloop van het kalenderjaar waarover de conserverende aanslag wordt opgelegd, is overgenomen in de wet. Daarmee heeft het besluit zijn belang verloren.

Artikel III regelt de inwerkingtredingsdatum van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 juli 2013. De wijzigingen die zijn opgenomen in artikel I, onderdelen D, F en G, werken terug tot en met 1 januari 2013. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op de betreffende onderdelen.


X Noot
1

Besluit van 25 maart 1991, nr. DB89/735M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 december 2001, nr. CPP2001/3435M.

X Noot
2

Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 november 2011, zaak C-371/10, National Grid Indus.

Naar boven