Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 juni 2013, nr. 515919, houdende instelling van de Commissie flexibel hoger onderwijs voor werkenden (Instellingsbesluit Adviescommissie flexibel hoger onderwijs voor werkenden).

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische zaken,

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet:

de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

b. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en voor zover het instellingen met opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving betreft, de Minister van Economische Zaken;

c. adviescommissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Instelling

Er is een Adviescommissie Flexibel hoger onderwijs voor werkenden.

Artikel 3. Taak

De commissie heeft tot taak:

  • 1. Het uitbrengen van advies aan de minister over:

    • a. versterking van de flexibiliteit en vraaggerichtheid van het hoger onderwijs voor de volwassen beroepsbevolking, leidend tot meer participatie van (werkende) volwassenen aan het hoger onderwijs en vergroting van het aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking, aansluitend op de vraag van de arbeidsmarkt;

    • b. welke beleidsinstrumenten daartoe op korte en lange termijn dienen te worden ingezet;

    • c. hoe de financiering van het hoger onderwijs voor deze doelgroep dient te worden vormgegeven worden, zodanig dat het bijdraagt aan de gewenste flexibiliteit en vraaggerichtheid, en

    • d. welke (wijzigingen in de) kaders in wet- en regelgeving nodig zijn om de gewenste versterking van de flexibiliteit en vraaggerichtheid van het aanbod hoger onderwijs voor werkenden te realiseren.

  • 2. Het uitbrengen van advies aan de minister over de inrichting van experimenteerruimte, die met ingang van het studiejaar 2014/2015 wordt geboden door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur op basis van het innovatieartikel 1.7a van de WHW.

Artikel 4. Instellingsduur

De commissie wordt ingesteld met ingang van 24 april 2013 en wordt opgeheven per 31 december 2013.

Artikel 5. Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. Prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan, tevens voorzitter;

    • b. E.M. Bouwers;

    • c. Dr. K.L.L.M. Dittrich;

    • d. Prof. dr. E.J. Fischer;

    • e. Mr. N.J.J. van Kesteren;

    • f. Drs. P.L.A. Rüpp;

    • g. Drs. A.H.P.M. Wintels.

  • 2. De leden van de commissie nemen deel aan de beraadslagingen en besluitvorming zonder last of ruggespraak.

  • 3. De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat. De leden van het secretariaat zijn geen lid van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

Artikel 6. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is. Het kan daarbij gaan om experts op de relevante onderwerpen, inclusief, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 7 Vergoeding

  • 1. De voorzitter en andere leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen per vergadering een vergoeding.

  • 2. De vergoeding per vergadering van de leden van de commissie bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. De vergoeding per vergadering van de voorzitter van de commissie bedraagt 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de commissie is toegekend.

  • 4. De voorzitter en andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

  • 5. Twee of meer vergaderingen op dezelfde dag worden als één vergadering aangemerkt.

Artikel 8. Kosten van de commissie

De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

  • a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële en inhoudelijke ondersteuning;

  • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek, en

  • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

Artikel 9. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door de minister gewenste inlichtingen.

Artikel 10. Verantwoording

De commissie biedt de minister jaarlijks een adviesrapport dat in ieder geval de in artikel 3 genoemde onderdelen van het gevraagde advies bevat.

Artikel 11. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten welke door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht. Rapporten, notities, verslagen en andere producten die betrekking hebben op instellingen die opleidingen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving verzorgen, worden uitgebracht aan de minister van Economische Zaken.

Artikel 12. Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom.

Artikel 13. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de directie FM&ICT van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 24 april 2013.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 juni 2014.

Artikel 15. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Adviescommissie flexibel hoger onderwijs voor werkenden.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

TOELICHTING

Een brede verkenning van het deeltijd hoger onderwijs in Nederland heeft in het voorjaar van 2012 geleid tot de constatering dat het bestaande aanbod onvoldoende flexibel en vraaggericht is en niet goed aansluit op kenmerken en behoeften van de doelgroep (werkende) volwassenen en de vraag van werkgevers. Er is sprake van een trend van teruglopend aanbod en sinds begin deze eeuw is de instroom in het bekostigde deeltijd hoger onderwijs gehalveerd. Deze trend zet zich nog steeds voort. Tegelijkertijd zijn er tekorten en worden oplopende tekorten aan hoger opgeleiden verwacht – in het bijzonder in de sectoren Techniek, Zorg en Onderwijs – en vraagt de versterking van het innovatief vermogen en de concurrentiekracht van de Nederlandse kenniseconomie om verhoging van het kennis- en kwalificatieniveau van de beroepsbevolking.

De noodzaak tot versterking van de flexibiliteit en vraaggerichtheid van het aanbod voor de doelgroep werkende volwassenen is groot en daartoe zal passend beleid en zullen toekomstbestendige kaders in wet- en regelgeving en financieringsmodellen moeten worden ontwikkeld en gehanteerd.

Zoals aangekondigd in de beleidsreactie op Inspectierapporten flexibel onderwijs Leven Lang Leren (d.d. 3 december 2012) heeft in maart 2013 een werkconferentie plaatsgevonden, als startpunt van de toekomstgerichte ontwikkelingen op het gebied van flexibel hoger onderwijs voor werkenden.

De minister van OCW stelt een onafhankelijke, externe adviescommissie in die advies moet gaan uitbrengen over gewenste ontwikkelingen in beleid, kaders en financiering, leidend tot een toekomstbestendig stelsel van hoger onderwijs voor werkenden, verhoging van de participatie en het kwalificatieniveau van (werkende) volwassenen en aansluiting op de vraag van de arbeidsmarkt. De resultaten van de werkconferentie worden, naast andere vormen van input vanuit het veld, door de adviescommissie nadrukkelijk betrokken bij haar werkzaamheden.

De commissie kiest haar eigen werkwijze. De commissie adviseert aan de minster, op basis van de verstrekte opdracht.

Een van de leden van de commissie heeft te kennen gegeven er prijs op te stellen dat diens vergoeding rechtstreeks wordt overgemaakt aan een instelling voor een goed doel. Onderzocht wordt nog of dit gelet op de geldende wet- en regelgeving mogelijk is.

De commissie wordt aangesteld tot en met eind 2013. In een eindevaluatie zal de commissie adviseren over het vervolgproces na 2013.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

Naar boven