Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 13 juni 2013, nr. DL/466244, houdende regels voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten voor versterking van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen in de periode 2013–2016 (Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013–2016)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2, eerste lid, jo artikel 4, tweede lid, van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. school:

uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. po:

primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

d. vo:

voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

e. bve:

beroepsonderwijs en volwasseneneducatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

f. vho:

voorbereidend hoger onderwijs als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

g. WHW:

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

h. hoger onderwijs:

hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in de WHW;

i. lerarenopleiding:

op basis van de WHW bekostigde bachelor- of masteropleiding tot leraar po, leraar vo/bve, of leraar vho;

j. opleidingsschool:

partnerschap tussen één of meer scholen voor po, scholen voor vo of bve-instellingen en één of meer lerarenopleidingen dat in gezamenlijkheid toekomstige leraren op de werkplek opleidt en wordt gesubsidieerd op grond van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsschool;

k. samenwerkingsverband:

partnerschap tussen één of meer lerarenopleidingen en vijf of meer scholen voor po, vijf of meer scholen voor vo of één of meer bve-instellingen, niet zijnde een opleidingsschool;

l. DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs;

m. onderwijssector:

po, vo of bve;

n. hogeschool:

hogeschool als bedoeld in artikel 1.8 van de WHW jo onderdelen c en g van de bijlage bij de WHW, met één of meerdere lerarenopleidingen;

o. universiteit:

universiteit als bedoeld in artikel 1.8 van de WHW jo onderdelen a en b van de bijlage bij de WHW, met één of meerdere lerarenopleidingen;

p. afnemend onderwijsveld:

het geheel aan scholen in de regio van de lerarenopleiding in de onderwijssector waarvoor de lerarenopleiding opleidt;

q. postinitiële opleiding:

opleiding die gericht is op de na- of bijscholing van bevoegde leraren, niet zijnde een lerarenopleiding;

r. studiejaar:

studiejaar als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel k, van de WHW.

Artikel 2. Multisectorale opleidingsscholen

Indien in een opleidingsschool of samenwerkingsverband scholen deelnemen uit verschillende onderwijssectoren, bepaalt de subsidieaanvrager bij de aanvraag tot welke van deze sectoren de opleidingsschool of het samenwerkingsverband voor deze regeling behoort.

HOOFDSTUK 2. TEGEMOETKOMING KOSTEN NIEUWE SAMENWERKINGSVERBANDEN

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten

De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten gericht op de vorming van een duurzaam samenwerkingsverband tussen lerarenopleidingen en scholen.

Artikel 4. Subsidievoorwaarden

  • 1. De afspraken tussen de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De samenwerkingsovereenkomst bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de gezamenlijke visie en het doel van de samenwerking;

    • b. de terreinen die de samenwerking beslaat;

    • c. de inzet van middelen die beide partijen hierbij inbrengen;

    • d. afspraken over de manier waarop kennis wordt ontwikkeld en gedeeld;

    • e. afspraken over de manier waarop de continuïteit van de samenwerking wordt geborgd;

    • f. afspraken over de regelmatige evaluatie van processen en opbrengsten.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in artikel 3, moeten uiterlijk zijn uitgevoerd op 31 december 2016.

Artikel 5. Subsidieontvanger

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening.

  • 2. Vanuit het samenwerkingsverband zal één partner optreden als penvoerder van het samenwerkingsverband.

  • 3. De penvoerder is de subsidieontvanger.

Artikel 6. Besteding subsidie

Het eventueel niet voor de activiteiten aangewende deel van de subsidie kan, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, worden besteed aan andere activiteiten van het samenwerkingsverband op de terreinen die genoemd zijn in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 4.

Artikel 7. Indienen activiteitenoverzicht

Bij de aanvraag dient de subsidieaanvrager een overzicht in van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening, bedoeld in artikel 3, eerste lid is in de periode 2013–2016 een bedrag beschikbaar van:

  • a. € 2.800.000,– voor samenwerkingsverbanden in de onderwijssector po;

  • b. € 800.000,– voor samenwerkingsverbanden in de onderwijssector vo;

  • c. € 4.000.000,– voor samenwerkingsverbanden in de onderwijssector bve.

Artikel 9. Subsidiebedrag

De subsidie bedoeld in artikel 3, eerste lid, bedraagt per subsidieontvanger € 400.000,–.

Artikel 10. Subsidieaanvraag

  • 1. Subsidie wordt op aanvraag van de penvoerder, bedoeld in artikel 5, tweede lid, verleend.

  • 2. Met de subsidieaanvraag wordt tegelijkertijd een aanvraag ingediend voor de subsidie bedoeld in artikel 13.

  • 3. Voor de aanvraag maakt de aanvrager gebruik van het digitale aanvraagformulier op de website van DUO.

Artikel 11. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen. De subsidieverlening geschiedt op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie.

  • 2. De bijdrage van een eventuele honorering van de aanvraag aan een evenwichtige spreiding van de projecten over Nederland is onderdeel van de geschiktheid.

  • 3. Indien het verlenen van de subsidie aan meerdere aanvragers voor activiteiten van een gelijke geschiktheid zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, verdeelt de minister het beschikbare bedrag op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 12. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd aan de subsidieaanvrager die tevens een aanvraag heeft ingediend voor de subsidie, bedoeld in artikel 13, en aan wie die subsidie is geweigerd, of na te zijn verleend wordt ingetrokken.

  • 2. Samenwerkingsverbanden waarvan de deelnemende hogescholen en universiteiten reeds deelnemen aan een opleidingsschool in dezelfde onderwijssector, komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. Indien een hogeschool of universiteit bij meerdere aanvragen betrokken is, komt per onderwijssector niet meer dan één door de betreffende hogeschool of universiteit aan te wijzen samenwerkingsverband in aanmerking voor subsidie.

HOOFDSTUK 3. TEGEMOETKOMING KOSTEN VERSTERKING ALGEMENE EN THEMATISCHE SAMENWERKING

Artikel 13. Te subsidiëren activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten gericht op de versterking van de:

    • a. algemene samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen;

    • b. samenwerking bij het opleiden van leraren op de thema’s opbrengstgericht werken, omgaan met verschillen, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten.

  • 2. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. opleidingsscholen;

    • b. samenwerkingsverbanden die de subsidie, bedoeld in artikel 3, hebben aangevraagd.

  • 3. De activiteiten moeten uiterlijk zijn uitgevoerd op 31 december 2016.

Artikel 14. Subsidievoorwaarden

  • 1. Bij de aanvraag dient de subsidieaanvrager een projectplan en een begroting in. Het projectplan is opgesteld aan de hand van de criteria in de bijlage bij deze regeling en bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De begroting bevat een overzicht van de voor het betreffende studiejaar geraamde inkomsten en uitgaven voor zover die betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. In het projectplan worden alle in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b, genoemde onderdelen behandeld zoals beschreven in de bijlage bij deze regeling.

  • 3. De subsidieontvanger dient in het projectplan de beginsituatie te beschrijven met betrekking tot de aandacht voor de in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b genoemde thema’s en de bestaande samenwerking tussen de lerarenopleiding en de scholen op het terrein van deze thema’s,

Artikel 15. Subsidieaanvrager

De subsidieaanvrager is:

  • a. in het geval dat de subsidie wordt aangevraagd door een opleidingsschool, de penvoerder, bedoeld in artikel 3 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen;

  • b. in het geval dat de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, de penvoerder, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 16. Besteding subsidie

Het eventueel niet voor de activiteiten aangewende deel van de subsidie kan, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, door samenwerkingsverbanden worden besteed aan andere activiteiten van het samenwerkingsverband op de terreinen die genoemd zijn in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 4, of door opleidingsscholen worden besteed aan andere activiteiten van de opleidingsschool waarvoor subsidie is verstrekt in het kader van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen.

Artikel 17. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening als bedoeld in artikel 13, eerste lid is in de periode 2013–2016 een bedrag beschikbaar van:

  • a. € 53.200.000,– voor samenwerking in de onderwijssector po;

  • b. € 15.200.000,– voor samenwerking in de onderwijssector vo;

  • c. € 6.000.000,– voor samenwerking in de onderwijssector bve.

Artikel 18. Subsidiebedrag

De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste:

  • a. € 1.600.000,– voor samenwerking in de onderwijssector po;

  • b. € 520.000,– voor samenwerking in de onderwijssector vo;

  • c. € 500.000,– voor samenwerking in de onderwijssector bve.

Artikel 19. Vereisten subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt ingediend met behulp van het aanvraagformulier dat via de website van DUO beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 20. Termijn indiening aanvraag

De aanvraag voor de subsidie wordt uiterlijk 1 oktober 2013 ingediend.

Artikel 21. Wijze van verdeling beschikbare middelen

  • 1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen. De subsidieverlening geschiedt op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie.

  • 2. De bijdrage van een eventuele honorering van de aanvraag aan een evenwichtige spreiding over de betrokken lerarenopleidingen en aan de spreiding over Nederland maakt deel uit van de geschiktheid.

  • 3. Indien het verlenen van de subsidie aan meerdere aanvragers voor activiteiten van een gelijke geschiktheid zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, verdeelt de minister het beschikbare bedrag op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 22. Tijdvak subsidieverlening

De subsidie wordt uiterlijk per 20 december 2013 verleend.

Artikel 23. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd of herzien indien:

    • a. het projectplan van de subsidieaanvrager in onvoldoende mate voldoet aan de criteria, bedoeld in de bijlage bij deze regeling;

    • b. uit het projectplan onvoldoende blijkt dat het plan in gezamenlijkheid is opgesteld en de activiteiten gezamenlijk worden uitgevoerd door de lerarenopleidingen en scholen die deelnemen in de opleidingsscholen of samenwerkingsverbanden;

    • c. uit het projectplan onvoldoende blijkt hoe het totale afnemend onderwijsveld bij de activiteiten wordt betrokken;

    • d. indien de subsidie is aangevraagd door een samenwerkingsverband en aan dit samenwerkingsverband geen subsidie als bedoeld in artikel 3 wordt verleend.

HOOFDSTUK 4. ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 1. Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 24. Activiteitenverslag
  • 1. In aanvulling op de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving stelt de subsidieontvanger per studiejaar een activiteitenverslag op.

  • 2. Het activiteitenverslag bevat een overzicht van de verrichte werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten.

  • 3. Het activiteitenverslag wordt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober volgend op het betreffende studiejaar ingediend bij DUO.

  • 4. De subsidieontvanger maakt voor het activiteitenverslag gebruik van het digitale verantwoordingsformulier op de website van DUO.

  • 5. In afwijking van het eerste lid dient de subsidieontvanger voor het studiejaar 2016/2017 geen activiteitenverslag in, maar dient hij uiterlijk 1 april 2017 een eindverslag in bij DUO over de gehele subsidieperiode.

Artikel 25. Informatieplicht
  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het door of namens de minister te voeren beleid.

  • 2. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 26. Verantwoording en controle

De verantwoording door de subsidieontvanger van de subsidie vindt plaats zoals voorgeschreven in artikel 13, tweede lid, van de Regeling OCW-subsidies.

Artikel 27. Effectmeting

Er zal onderzoek worden gedaan door de minister naar het bereikte effect dan wel het bereikte resultaat van deze subsidie.

Paragraaf 2. Subsidieperiode en vaststelling

Artikel 28. Subsidieperiode

De subsidie wordt verleend voor de jaren 2013 tot en met 2016.

Artikel 29. Ambtshalve subsidievaststelling

De subsidie wordt vastgesteld conform artikel 17 van de Regeling OCW-subsidies.

Paragraaf 3. Begrotingsvoorwaarde en betaling

Artikel 30. Begrotingsvoorwaarde

Indien een subsidie wordt verleend ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar geen voldoende gelden ter beschikking worden gesteld, worden de verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 31. Betaling voorschotten
  • 1. In de subsidieperiode wordt jaarlijks een vierde deel van het subsidiebedrag aan de subsidieontvanger betaald in de maand december.

  • 2. De betaling voor de jaren 2014 tot en met 2016 vindt niet plaats voordat het activiteitenverslag van het voorgaande studiejaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, door DUO is ontvangen.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 33. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 2013–2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 14 EN 23 VAN DE REGELING VERSTERKING SAMENWERKING LERARENOPLEIDINGEN EN SCHOLEN 2013–2016

BEOORDELINGSCRITERIA PROJECTPLAN VERSTERKING SAMENWERKING LERARENOPLEIDINGEN EN SCHOLEN

De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een samenwerkingsovereenkomst1 en een projectplan. In dit plan geeft de opleidingsschool of het samenwerkingsverband aan hoe het in de subsidieperiode (van 2013 tot en met 2016) zorgt voor een versterking van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen (afnemend veld)2. Het gaat daarbij om de samenwerking in het algemeen, en in het bijzonder op de thema’s: omgaan met verschillen3, opbrengstgericht werken, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten4. In de bestuursakkoorden die gesloten zijn tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de PO-Raad, VO-raad en MBO-Raad, zijn afspraken gemaakt over verbeteringen op de thema’s omgaan met verschillen, opbrengstgericht werken en begeleiding beginnende leraren. Schoolbesturen en scholen zijn hiermee in 2011-2012 aan de slag gegaan. Met het oog op de kwaliteit van aankomende leraren is het van belang dat ook de lerarenopleidingen aansluiten bij hetgeen in de bestuursakkoorden is afgesproken. Daarnaast is de aandacht voor de thema’s ouderbetrokkenheid en het voorkomen, signaleren en bestrijden van pesten opgenomen omdat dit een belangrijke randvoorwaarde is voor het leerproces van leerlingen.

Dit document bevat de criteria die de beoordelingscommissie hanteert om de projectplannen te toetsen.

Digitaal aanvraagformulier

Het projectplan moet vóór 1 oktober 2013 ingediend worden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) via een digitaal aanvraagformulier, te downloaden op www.duo.nl.

Ondersteuning

  • Voor ondersteuning bij het subsidieproces kan het samenwerkingsverband terecht bij DUO via het emailadres: muo@duo.nl en de telefoonnummers: 079-3232333 (po), 079-3232444 (vo) of 079-3232666 (mbo).

  • Voor inhoudelijke ondersteuning kunnen samenwerkingsverbanden in po en vo zich aanmelden bij School aan Zet (zie www.schoolaanzet.nl). School aan Zet is een landelijk onderwijsprogramma dat scholen en schoolbesturen bijstaat in hun ontwikkeling van goed naar beter op de thema’s in het kader van de eerder genoemde bestuursakkoorden.

  • Samenwerkingsverbanden in mbo kunnen voor inhoudelijke ondersteuning terecht bij CINOP via het e-mailadres: adiggelen@cinop.nl. CINOP is een advies- en ondersteuningsorganisatie specifiek gericht op het beroepsonderwijs. CINOP ondersteunt management, staf en docenten bij de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in mbo’s.

Versterking samenwerking in het algemeen en op de thema’s omgaan met verschillen, opbrengstgericht werken, ouderbetrokkenheid en pesten

Het projectplan bevat een duidelijk beeld van de beginsituatie:

  • Hoe is het gesteld met de samenwerking in het algemeen en met de samenwerking in het opleiden van studenten op bovengenoemde thema’s?

  • Waar liggen verbeterpunten en kansen?

  • Wat zijn de ambities en doelstellingen die het samenwerkingsverband in de subsidieperiode wil bereiken? (SMART5 geformuleerd)

In het projectplan wordt aangegeven hoe het samenwerkingsverband:

  • jaarlijks de behoeften en vragen6 van de lerarenopleiding en scholen in kaart brengt voor wat betreft de algemene samenwerking en voor de samenwerking in het opleiden van studenten op de thema’s;

  • actief gaat inspelen op de wederzijdse behoeften en vragen (waaronder het maken van afspraken, inzet gezamenlijke ontwikkelgroepen, nader onderzoek binnen een lectoraat, het aanpassen van de curricula);

  • de activiteiten die zijn ingezet op regelmatige basis evalueert en hoe zij de uitkomsten van deze evaluatie inzet voor verdere verbetering (pdca7-cyclus);

  • ook de scholen betrekt die géén deel uitmaken van het samenwerkingsverband (buitenste schil);

  • de versterkte samenwerking borgt, zodat de activiteiten kunnen worden voortgezet na de subsidieregeling;

  • zorgt voor (blijvende) kennisdeling zowel binnen het samenwerkingsverband als met de rest van het afnemende scholenveld (buitenste schil).

Thema: begeleiding beginnende leraren

Ook voor dit thema bevat het projectplan een beeld van de beginsituatie. In het projectplan wordt aangegeven hoe het samenwerkingsverband:

  • zorgt voor een ‘doorlopende leerlijn’ tussen theorie en praktijk op de lerarenopleidingen/scholen (initiële programma) en de eerste fase in het leraarsberoep. Het accent moet hierbij liggen op de thema’s opbrengstgericht werken, omgaan met verschillen, ouderbetrokkenheid en pesten;

  • zorgt voor een methodiek/aanpak8 van de begeleiding, met voldoende ruimte voor maatwerk;

  • zorgt voor een infrastructuur en vorm waarlangs de begeleiding plaatsvindt (waaronder een vaste coach, omvang van de begeleiding, inzet lesobservaties, intervisie, peer review);

  • de activiteiten die zijn ingezet om de begeleiding te verbeteren evalueert en hoe zij de uitkomsten van deze evaluatie inzet voor verdere verbetering.

Aanvullend voor lerarenopleiding en scholen voor primair onderwijs

In het projectplan wordt aangegeven hoe het samenwerkingsverband:

  • de aansluiting tussen het initiële programma op de pabo en de verdere professionalisering van de beginnende leerkracht in de eerste fase van het leraarschap gaat uitwerken op de onderstaande elementen9:

    • o de profieldelen die de pabo’s in het curriculum opnemen;

    • o de profieldelen die de pabo’s post-initieel aanbieden;

    • o de organisatie van de profieldelen en specialisaties (met nadruk op training ‘on the job’).

TOELICHTING

Algemene toelichting

Inleiding

Binnen het primair onderwijs bestaat een sterke wens om de aansluiting te verbeteren van de pedagogische academie basisonderwijs (pabo) op de behoeften van scholen in het primair onderwijs (po). De pabo zou in de beleving van scholen beter kunnen aansluiten op datgene dat de aankomende leraar in de praktijk nodig heeft. Door een betere aansluiting van de opleiding op de werkpraktijk kan de effectiviteit van startende leraren worden vergroot. Goed voorbereide leraren hebben minder begeleiding nodig en vallen minder vaak uit in de eerste jaren van hun loopbaan. Een betere samenwerking tussen opleidingen en scholen is cruciaal om deze aansluiting te verbeteren.

Uit overleg met het veld blijkt dat de aansluitingsproblematiek zich ook voordoet bij eerste en tweedegraads lerarenopleidingen en scholen/instellingen in voortgezet onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo).

Doel van de subsidieregeling

De onderhavige subsidieregeling is bedoeld als impuls om samenwerking te versterken tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Het gaat daarbij om de samenwerking in het algemeen en in het bijzonder op de onderwijsthema’s: omgaan met verschillen (inclusief toptalenten), opbrengstgericht werken, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten. In de bestuursakkoorden die gesloten zijn tussen het ministerie van OCW de PO-Raad, VO-raad en MBO raad10 zijn afspraken gemaakt over verbeteringen op de thema’s omgaan met verschillen, opbrengstgericht werken en begeleiding beginnende leraren. Schoolbesturen zijn hiermee in 2011–2012 aan de slag gegaan. Met het oog op de kwaliteit van aankomende leraren is het van belang dat ook de lerarenopleidingen aansluiten bij hetgeen dat in de bestuursakkoorden is afgesproken. Daarnaast is aandacht voor de thema’s ouderbetrokkenheid en het voorkomen, signaleren en bestrijden van pesten opgenomen omdat dit een belangrijke randvoorwaarde is voor het leerproces van leerlingen.

De commissie Kennisbasis Pabo (Meijerink) doet een aantal aanbevelingen rondom het opleiden van leraren in het po. Onderdeel hiervan is aandacht voor de postinitiële scholing van de leraar in de eerste jaren na het behalen van zijn diploma. Voor verdere professionalisering van de leraar is het van belang dat schoolbesturen en pabo's afspraken maken over de aansluiting tussen het initiële programma en de scholing in de inductiefase (eerste jaren in de beroepspraktijk). Samenwerkingsverbanden in het po dienen de subsidie ook te benutten voor het verbeteren van de aansluiting tussen het initiële programma in de lerarenopleiding en de scholing in de eerste fase van de loopbaan van de leraar.

Opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden

Mede op verzoek van de sectorraden wordt voor wat betreft de systematiek van onderhavige regeling aangesloten bij de bestaande samenwerking in de 55 bekostigde opleidingsscholen en bij de systematiek van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen. Deze opleidingsscholen zijn gesubsidieerde partnerschappen van lerarenopleidingen in hoger beroepsonderwijs (hbo) (inclusief de pabo’s) en wetenschappelijk onderwijs (wo) enerzijds en schoolbesturen in het po, vo en mbo anderzijds. De meeste faculteiten van eerste en tweedegraads lerarenopleidingen zijn aangesloten bij een opleidingsschool, en ongeveer 75% van de pabo's. Deze opleidingsscholen ontvangen subsidie op grond van de ‘Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen’, en hebben al een infrastructuur ingericht om studenten gezamenlijk op te leiden. Voor de activiteiten die met deze regeling worden gestimuleerd kan deze infrastructuur worden benut.

Alle hogescholen met een grote educatieve faculteit zijn partner in één of meer bekostigde opleidingsscholen in het voortgezet onderwijs. Er zijn echter slechts twee bekostigde opleidingsscholen in het middelbaar beroepsonderwijs. Ook niet alle pabo’s werken in bekostigde opleidingsscholen samen met basisscholen. Als lerarenopleidingen in een bepaalde sector nog niet participeren in een opleidingsschool, kunnen ze via deze regeling ook aanvullende subsidie aanvragen voor vorming van de benodigde infrastructuur voor een duurzame samenwerking.

Twee subsidiestromen

De regeling bestaat uit twee subsidiestromen:

  • 1. Een tijdelijke subsidie (van 2013 t/m 2016) voor de vorming van een samenwerkingsverband (hoofdstuk 2). Deze subsidie kan alleen aangevraagd worden door niet-opleidingsscholen, en wordt aangevraagd samen met de subsidie onder 2. Deze samenwerkingsverbanden kunnen de subsidie tevens gebruiken om een opleidingsschool te vormen. In dat geval krijgen zij de mogelijkheid om na afloop van de subsidieperiode in te stromen als opleidingsschool in de bestaande ‘Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen’. Zij dienen dan wel te voldoen aan de eisen die hieraan worden gesteld en een positieve beoordeling te krijgen van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Dit is de organisatie die de kwaliteit van de opleidingsscholen toetst.

  • 2. Een tijdelijke subsidie (van 2013 t/m 2016) voor de opzet en uitvoering van projectplannen gericht op de versterking en verdieping van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen in het algemeen en op de onderwijsthema's (hoofdstuk 3). Deze subsidie kan worden aangevraagd door zowel opleidingsscholen als de op te richten samenwerkingsverbanden die de subsidie onder 1 kunnen aanvragen.

Samenwerkingsverbanden komen in aanmerking voor zowel subsidie 1 als subsidie 2. Beide subsidies kunnen echter niet apart van elkaar worden verleend. Opleidingsscholen komen alleen in aanmerking voor subsidie 2.

Er is, gezien de beperkte doelgroep geen aparte internetconsultatie uitgevoerd. In het voortraject voor deze regeling is daarvoor in de plaats een gerichte consultatieronde uitgevoerd waarbij de uitgangspunten van de regeling zijn besproken met de sectorraden, het Algemeen Directeurenoverleg Educatieve Faculteiten (ADEF), een aantal specifieke hogescholen en scholen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs. Over het algemeen waren deze partijen positief over de regeling. Wel zijn naar aanleiding van deze consultatie nog een aantal kleinere aanpassingen op de regeling gedaan om administratieve last voor de subsidieontvangers te verkleinen en aan te sluiten bij bestaande structuren en ontwikkelingen.

Administratieve lasten

Voor de deelnemers aan de subsidieregeling is sprake van een lichte verhoging van de totale administratieve lasten. Daar staat echter de subsidie tegenover.

Bij de voorbereiding van deze regeling is bezien op welke wijze het doel kan worden bereikt met minimale administratieve lasten. Naar aanleiding daarvan is ervoor gekozen voor wat betreft de wijze waarop de regeling werd ingericht aan te sluiten bij de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen, op grond waarvan 55 opleidingsscholen worden gesubsidieerd. Deze opleidingsscholen hebben al een infrastructuur ingericht om studenten gezamenlijk op te leiden en zijn bij uitstek geschikt om de beoogde samenwerking nog beter te realiseren.

Om te bereiken dat alle lerarenopleidingen uiteindelijk zijn aangesloten bij een opleidingsschool of samenwerkingsverband is deze regeling, waarbij nieuw te vormen verbanden subsidie kunnen ontvangen, vastgesteld. Deze samenwerkingsverbanden hoeven alleen een samenwerkingsovereenkomst in te dienen. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of werkelijk sprake zal zijn van een samenwerkingsverband met een gedeelde visie en een gedeeld doel. Aan alle opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden wordt een projectplan gevraagd met een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en een begroting. Dat is een noodzakelijke eis om te kunnen bepalen of de opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden de juiste inzet plegen voor het realiseren van de gestelde beleidsdoelen. In het plan dienen zij tevens de beginsituatie in kaart te brengen. Om de lasten te beperken, is de manier waarop dit gebeurt niet voorgeschreven. De subsidieontvanger kan daarom gebruik maken van bestaande instrumenten en data. De subsidieaanvragers kunnen voor het indienen van hun subsidieaanvraag gebruik maken van digitaal aanvraagformulier. Dit formulier is ontwikkeld op grond van de bij de regeling gevoegde beoordelingscriteria. Een ingevuld formulier vormt dus gelijk het projectplan.

Gezien de hoogte van de subsidie en het doel dat bereikt dient te worden, wordt de opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden gevraagd om jaarlijks een activiteitenverslag en een afrondend eindverslag in te dienen in aanvulling op de jaarverslaggeving. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van een digitaal verantwoordingsformulier. De subsidieontvangers dienen mee te werken aan de effectmeting die het Ministerie van OCW uitvoert. Door te werken met digitale enquêtes worden de lasten hiervan zoveel mogelijk beperkt.

Vaste verandermomenten

De regeling treedt in werking op1 juli 2013. Hiermee wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste verandermomenten (VVM) voor wat betreft de datum van inwerkingtreding, en ook voor wat betreft de vereiste termijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding. Voor deze afwijking is gekozen opdat opleidingsscholen en op te richten samenwerkingsverbanden de gelegenheid krijgen om vóór de zomervakantie te starten met de ontwikkeling van hun projectplan en om tijdig hun aanvraag in te dienen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Een opleidingsschool is een partnerschap tussen één of meerdere lerarenopleidingen en een aantal scholen. Er zijn opleidingsscholen waarin scholen uit verschillende onderwijssectoren participeren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en/of middelbaar beroepsonderwijs). In de regeling zijn verschillende bedragen beschikbaar, afhankelijk van de sector waarvoor de opleidingsschool leraren opleidt. Een dergelijke ‘multisectorale’ opleidingsschool kan slechts voor één sector gebruik maken van deze regeling en dient de sectorkeuze kenbaar te maken bij de subsidieaanvraag. Dit is van belang om te voorkomen dat opleidingsscholen twee keer worden gefinancierd voor dezelfde activiteiten.

Artikel 3

De subsidie ‘tegemoetkoming kosten nieuwe samenwerkingsverbanden’ wordt verleend voor de vorming van een samenwerkingsverband tussen lerarenopleidingen en scholen met als doel de samenwerking duurzaam te versterken. Deze subsidie kan niet aangevraagd worden door opleidingsscholen, die al subsidie ontvangen via de ‘Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen’. Opleidingsscholen komen wel in aanmerking voor de subsidie in het kader van hoofdstuk 3 van deze regeling.

Artikel 7

Het in dit artikel genoemde activiteitenoverzicht is geen apart uitgebreid projectplan, maar een beknopte aanvulling op het activiteitenoverzicht in het projectplan bedoeld in artikel 14 waarbij wordt aangegeven welke activiteiten na de subsidieperiode blijven bestaan.

Artikel 10

Het is alleen mogelijk om subsidie aan te vragen voor de vorming van een samenwerkingsverband als ook subsidie wordt aangevraagd voor versterking van de algemene en thematische samenwerking, bedoeld in artikel 13. Beide aanvragen worden tegelijkertijd ingediend.

Artikel 11

Bij gelijke geschiktheid van aanvragen, speelt de regionale spreiding een rol. Vanuit het oogpunt van kennisdeling in de regio is het wenselijk dat in alle regio’s ervaring opgedaan wordt met de thema’s van deze regeling. De betrokken lerarenopleidingen werken samen met een beperkt aantal scholen, maar moeten daarnaast het afnemende onderwijsveld in hun regio consulteren. Om die reden is het van belang dat zoveel mogelijk scholen via deze consultaties de mogelijkheid hebben om inbreng te leveren. Met dit aspect zal rekening worden gehouden bij de beoordeling van de regionale spreiding.

Artikel 12

Als in een samenwerkingsverband dat subsidie aanvraagt een lerarenopleiding deelneemt die ook partner is in een opleidingsschool in dezelfde onderwijssector, komt het samenwerkingsverband niet in aanmerking voor subsidie. Het samenwerkingsverband komt wel in aanmerking voor subsidie als de opleidingsschool waar de betreffende lerarenopleiding deel van uitmaakt, een opleidingsschool in een andere onderwijssector betreft.

Artikel 14

Om inzicht te krijgen in de verbeterpunten en prioriteiten voor de subsidieaanvrager, en om inzichtelijk te kunnen maken welke resultaten nagestreefd worden, moet in het projectplan de beginsituatie zoals deze was voor het verkrijgen van de subsidie in kaart gebracht worden. De manier waarop dit gebeurt, wordt niet voorgeschreven. De subsidieontvanger kan daarom gebruik maken van bestaande instrumenten en data. Het vastleggen van de beginsituatie is een subsidievoorwaarde. Dat wil zeggen dat de subsidie niet wordt verleend als een overzicht waarin de beginsituatie inzichtelijk wordt gemaakt, ontbreekt.

Artikel 21

Als het subsidieplafond wordt bereikt, wordt bij gelijke geschiktheid gekeken of de betrokken hogescholen of universiteiten ook betrokken zijn bij andere aanvragen met een hogere geschiktheid. Hogescholen en universiteiten zijn veelal betrokken in meerdere opleidingsscholen. Aanvragen waar hogescholen of universiteiten bij betrokken zijn die niet bij een andere te honoreren aanvraag betrokken zijn, hebben in dat geval voorrang. Hiermee wordt beoogd zoveel mogelijk hogescholen en universiteiten te bereiken. Vervolgens geldt indien nodig dezelfde procedure als genoemd in artikel 11.

Artikel 27

De eigen effectmeting door de subsidieontvangers is onderdeel van de in de bijlage genoemde pdca-cyclus en heeft tot doel om subsidieontvangers inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten zodat, waar nodig, de projecten kunnen worden bijgestuurd. De manier waarop deze meting wordt ingericht is niet voorgeschreven zodat deze volledig kan aansluiten op de behoeften binnen het project, en niet wordt beperkt door de behoefte van de subsidiegever aan landelijk geaggregeerde informatie. Om inzicht te krijgen in de effectiviteit en doelmatigheid van de subsidieregeling voor beleidsevaluatie, is echter wel informatie nodig over de voortgang op landelijk niveau.

Omdat de gegevens uit de individuele effectmetingen niet zonder meer vergelijkbaar zijn, wordt een aanvullende landelijke effectmeting uitgevoerd met drie meetmomenten; een nul-, tussen-, en eindmeting. Voor deze metingen dienen de samenwerkingsverbanden een digitale enquête in te vullen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.


X Noot
1

Voor opleidingsscholen geldt de bestaande samenwerkingsovereenkomst.

X Noot
2

Het afnemend veld dient breder opgevat te worden dan de scholen die deelnemen aan het samenwerkingsverband. Dat betekent dat het samenwerkingsverband ook de vragen en behoeften van scholen buiten het verband mee dienen te nemen (buitenste schil).

X Noot
3

Omgaan met verschillen moet hier ruim worden opgevat, dus inclusief excellente leerlingen (toptalenten).

X Noot
4

Het samenwerkingsverband kan zelf accenten en prioriteiten aanbrengen (ook in tijd) of thema’s combineren. De keuzes dienen goed onderbouwd te worden.

X Noot
5

Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden.

X Noot
6

Ook op het gebied van onderwijsverbetering en schoolontwikkeling.

X Noot
7

Plan-do-check-act

X Noot
8

Hierbij kan gebruik gemaakt worden van reeds ontwikkelde en beproefde methodieken en aanpakken.

X Noot
9

De commissie Kennisbasis Pabo (Meijerink) doet een aantal aanbevelingen rondom het opleiden van leraren in het po. Onderdeel hiervan is aandacht voor de postinitiële scholing van de leraar in de eerste jaren na het behalen van zijn diploma. Voor verdere professionalisering van de leraar is het van belang dat schoolbesturen en pabo's afspraken maken over de aansluiting tussen het initiële programma en de scholing in de inductiefase. Samenwerkingsverbanden in het po dienen de subsidie daarom ook te benutten voor de uitwerking van de aansluiting tussen het initiële programma en de scholing in de eerste fase van de loopbaan.

X Noot
10

Bestuursakkoord primair onderwijs 2012-2015; impuls opbrengstgericht werken en professionalisering, 17 januari 2012, Bestuursakkoord VO-raad – OCW 2012–2015, 14 december 2011 en Bestuursakkoord MBO Raad en ministerie van OCW; Impuls voor verdere professionalisering van medewerkers in het mbo in vijf stappen, 22 november 2011.

Naar boven