HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. minister:
-
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- b. school:
-
uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair
onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, dan wel een instelling
als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- c. po:
-
primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;
- d. vo:
-
voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
- e. bve:
-
beroepsonderwijs en volwasseneneducatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet educatie
en beroepsonderwijs;
- f. vho:
-
voorbereidend hoger onderwijs als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs;
- g. WHW:
-
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- h. hoger onderwijs:
-
hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in de WHW;
- i. lerarenopleiding:
-
op basis van de WHW bekostigde bachelor- of masteropleiding tot leraar po, leraar
vo/bve, of leraar vho;
- j. opleidingsschool:
-
partnerschap tussen één of meer scholen voor po, scholen voor vo of bve-instellingen
en één of meer lerarenopleidingen dat in gezamenlijkheid toekomstige leraren op de
werkplek opleidt en wordt gesubsidieerd op grond van de Regeling tegemoetkoming kosten
opleidingsschool;
- k. samenwerkingsverband:
-
partnerschap tussen één of meer lerarenopleidingen en vijf of meer scholen voor po,
vijf of meer scholen voor vo of één of meer bve-instellingen, niet zijnde een opleidingsschool;
- l. DUO:
-
Dienst Uitvoering Onderwijs;
- m. onderwijssector:
-
po, vo of bve;
- n. hogeschool:
-
hogeschool als bedoeld in artikel 1.8 van de WHW jo onderdelen c en g van de bijlage
bij de WHW, met één of meerdere lerarenopleidingen;
- o. universiteit:
-
universiteit als bedoeld in artikel 1.8 van de WHW jo onderdelen a en b van de bijlage
bij de WHW, met één of meerdere lerarenopleidingen;
- p. afnemend onderwijsveld:
-
het geheel aan scholen in de regio van de lerarenopleiding in de onderwijssector waarvoor
de lerarenopleiding opleidt;
- q. postinitiële opleiding:
-
opleiding die gericht is op de na- of bijscholing van bevoegde leraren, niet zijnde
een lerarenopleiding;
- r. studiejaar:
-
studiejaar als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel k, van de WHW.
Artikel 2. Multisectorale opleidingsscholen
Indien in een opleidingsschool of samenwerkingsverband scholen deelnemen uit verschillende
onderwijssectoren, bepaalt de subsidieaanvrager bij de aanvraag tot welke van deze
sectoren de opleidingsschool of het samenwerkingsverband voor deze regeling behoort.
HOOFDSTUK 2. TEGEMOETKOMING KOSTEN NIEUWE SAMENWERKINGSVERBANDEN
Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten
De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten gericht op de vorming van een
duurzaam samenwerkingsverband tussen lerarenopleidingen en scholen.
Artikel 4. Subsidievoorwaarden
-
1. De afspraken tussen de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband zijn vastgelegd
in een samenwerkingsovereenkomst.
-
2. De samenwerkingsovereenkomst bevat in ieder geval:
-
a. een beschrijving van de gezamenlijke visie en het doel van de samenwerking;
-
b. de terreinen die de samenwerking beslaat;
-
c. de inzet van middelen die beide partijen hierbij inbrengen;
-
d. afspraken over de manier waarop kennis wordt ontwikkeld en gedeeld;
-
e. afspraken over de manier waarop de continuïteit van de samenwerking wordt geborgd;
-
f. afspraken over de regelmatige evaluatie van processen en opbrengsten.
-
3. De activiteiten, bedoeld in artikel 3, moeten uiterlijk zijn uitgevoerd op 31 december
2016.
Artikel 5. Subsidieontvanger
-
1. Subsidie wordt slechts verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid
waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening.
-
2. Vanuit het samenwerkingsverband zal één partner optreden als penvoerder van het samenwerkingsverband.
-
3. De penvoerder is de subsidieontvanger.
Artikel 6. Besteding subsidie
Het eventueel niet voor de activiteiten aangewende deel van de subsidie kan, mits
de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, worden besteed aan andere activiteiten van
het samenwerkingsverband op de terreinen die genoemd zijn in de samenwerkingsovereenkomst,
bedoeld in artikel 4.
Artikel 7. Indienen activiteitenoverzicht
Bij de aanvraag dient de subsidieaanvrager een overzicht in van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 8. Subsidieplafond
Voor subsidieverlening, bedoeld in artikel 3, eerste lid is in de periode 2013–2016
een bedrag beschikbaar van:
-
a. € 2.800.000,– voor samenwerkingsverbanden in de onderwijssector po;
-
b. € 800.000,– voor samenwerkingsverbanden in de onderwijssector vo;
-
c. € 4.000.000,– voor samenwerkingsverbanden in de onderwijssector bve.
Artikel 9. Subsidiebedrag
De subsidie bedoeld in artikel 3, eerste lid, bedraagt per subsidieontvanger € 400.000,–.
Artikel 10. Subsidieaanvraag
-
1. Subsidie wordt op aanvraag van de penvoerder, bedoeld in artikel 5, tweede lid, verleend.
-
2. Met de subsidieaanvraag wordt tegelijkertijd een aanvraag ingediend voor de subsidie
bedoeld in artikel 13.
-
3. Voor de aanvraag maakt de aanvrager gebruik van het digitale aanvraagformulier op
de website van DUO.
Artikel 11. Wijze van verdeling beschikbare middelen
-
1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen. De subsidieverlening
geschiedt op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie.
-
2. De bijdrage van een eventuele honorering van de aanvraag aan een evenwichtige spreiding
van de projecten over Nederland is onderdeel van de geschiktheid.
-
3. Indien het verlenen van de subsidie aan meerdere aanvragers voor activiteiten van
een gelijke geschiktheid zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, verdeelt
de minister het beschikbare bedrag op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen
met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene
wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop
de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst
geldt.
Artikel 12. Weigeringsgronden
-
1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening
worden geweigerd aan de subsidieaanvrager die tevens een aanvraag heeft ingediend
voor de subsidie, bedoeld in artikel 13, en aan wie die subsidie is geweigerd, of
na te zijn verleend wordt ingetrokken.
-
2. Samenwerkingsverbanden waarvan de deelnemende hogescholen en universiteiten reeds
deelnemen aan een opleidingsschool in dezelfde onderwijssector, komen niet in aanmerking
voor subsidie.
-
3. Indien een hogeschool of universiteit bij meerdere aanvragen betrokken is, komt per
onderwijssector niet meer dan één door de betreffende hogeschool of universiteit aan
te wijzen samenwerkingsverband in aanmerking voor subsidie.
HOOFDSTUK 3. TEGEMOETKOMING KOSTEN VERSTERKING ALGEMENE EN THEMATISCHE SAMENWERKING
Artikel 13. Te subsidiëren activiteiten
-
1. De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten gericht op de versterking
van de:
-
a. algemene samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen;
-
b. samenwerking bij het opleiden van leraren op de thema’s opbrengstgericht werken, omgaan
met verschillen, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten.
-
2. Voor subsidie komen in aanmerking:
-
3. De activiteiten moeten uiterlijk zijn uitgevoerd op 31 december 2016.
Artikel 14. Subsidievoorwaarden
-
1. Bij de aanvraag dient de subsidieaanvrager een projectplan en een begroting in. Het
projectplan is opgesteld aan de hand van de criteria in de bijlage bij deze regeling
en bevat een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De
begroting bevat een overzicht van de voor het betreffende studiejaar geraamde inkomsten
en uitgaven voor zover die betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie
wordt aangevraagd.
-
2. In het projectplan worden alle in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b, genoemde
onderdelen behandeld zoals beschreven in de bijlage bij deze regeling.
-
3. De subsidieontvanger dient in het projectplan de beginsituatie te beschrijven met
betrekking tot de aandacht voor de in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b genoemde
thema’s en de bestaande samenwerking tussen de lerarenopleiding en de scholen op het
terrein van deze thema’s,
Artikel 15. Subsidieaanvrager
De subsidieaanvrager is:
-
a. in het geval dat de subsidie wordt aangevraagd door een opleidingsschool, de penvoerder,
bedoeld in artikel 3 van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen;
-
b. in het geval dat de subsidie wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband, de penvoerder,
bedoeld in artikel 5, tweede lid.
Artikel 16. Besteding subsidie
Het eventueel niet voor de activiteiten aangewende deel van de subsidie kan, mits
de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, door samenwerkingsverbanden worden besteed
aan andere activiteiten van het samenwerkingsverband op de terreinen die genoemd zijn
in de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 4, of door opleidingsscholen worden
besteed aan andere activiteiten van de opleidingsschool waarvoor subsidie is verstrekt
in het kader van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen.
Artikel 17. Subsidieplafond
Voor subsidieverlening als bedoeld in artikel 13, eerste lid is in de periode 2013–2016
een bedrag beschikbaar van:
-
a. € 53.200.000,– voor samenwerking in de onderwijssector po;
-
b. € 15.200.000,– voor samenwerking in de onderwijssector vo;
-
c. € 6.000.000,– voor samenwerking in de onderwijssector bve.
Artikel 18. Subsidiebedrag
De subsidie bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste:
-
a. € 1.600.000,– voor samenwerking in de onderwijssector po;
-
b. € 520.000,– voor samenwerking in de onderwijssector vo;
-
c. € 500.000,– voor samenwerking in de onderwijssector bve.
Artikel 19. Vereisten subsidieaanvraag
De subsidieaanvraag wordt ingediend met behulp van het aanvraagformulier dat via de
website van DUO beschikbaar wordt gesteld.
Artikel 20. Termijn indiening aanvraag
De aanvraag voor de subsidie wordt uiterlijk 1 oktober 2013 ingediend.
Artikel 21. Wijze van verdeling beschikbare middelen
-
1. De minister voorziet in een gelijktijdige beslissing op subsidieaanvragen. De subsidieverlening
geschiedt op basis van een vergelijking van de geschiktheid van de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd om bij te dragen aan de doelstelling van de subsidie.
-
2. De bijdrage van een eventuele honorering van de aanvraag aan een evenwichtige spreiding
over de betrokken lerarenopleidingen en aan de spreiding over Nederland maakt deel
uit van de geschiktheid.
-
3. Indien het verlenen van de subsidie aan meerdere aanvragers voor activiteiten van
een gelijke geschiktheid zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, verdeelt
de minister het beschikbare bedrag op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen
met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene
wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop
de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst
geldt.
Artikel 22. Tijdvak subsidieverlening
De subsidie wordt uiterlijk per 20 december 2013 verleend.
Artikel 23. Weigeringsgronden
HOOFDSTUK 4. ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Paragraaf 1. Verplichtingen subsidieontvanger
Artikel 24. Activiteitenverslag
-
1. In aanvulling op de verantwoording van de subsidie in de jaarverslaggeving stelt
de subsidieontvanger per studiejaar een activiteitenverslag op.
-
2. Het activiteitenverslag bevat een overzicht van de verrichte werkzaamheden waarvoor
subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten.
-
3. Het activiteitenverslag wordt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober volgend op het betreffende
studiejaar ingediend bij DUO.
-
4. De subsidieontvanger maakt voor het activiteitenverslag gebruik van het digitale
verantwoordingsformulier op de website van DUO.
-
5. In afwijking van het eerste lid dient de subsidieontvanger voor het studiejaar 2016/2017
geen activiteitenverslag in, maar dient hij uiterlijk 1 april 2017 een eindverslag
in bij DUO over de gehele subsidieperiode.
Artikel 25. Informatieplicht
-
1. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken
die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling
van het door of namens de minister te voeren beleid.
-
2. De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister
van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking
of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
Artikel 26. Verantwoording en controle
De verantwoording door de subsidieontvanger van de subsidie vindt plaats zoals voorgeschreven
in artikel 13, tweede lid, van de Regeling OCW-subsidies.
Artikel 27. Effectmeting
Er zal onderzoek worden gedaan door de minister naar het bereikte effect dan wel het
bereikte resultaat van deze subsidie.
Paragraaf 2. Subsidieperiode en vaststelling
Artikel 28. Subsidieperiode
De subsidie wordt verleend voor de jaren 2013 tot en met 2016.
Artikel 29. Ambtshalve subsidievaststelling
De subsidie wordt vastgesteld conform artikel 17 van de Regeling OCW-subsidies.
Paragraaf 3. Begrotingsvoorwaarde en betaling
Artikel 30. Begrotingsvoorwaarde
Indien een subsidie wordt verleend ten laste van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde
begroting, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
maar geen voldoende gelden ter beschikking worden gesteld, worden de verleende subsidiebedragen
verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van
de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers
aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.
Artikel 31. Betaling voorschotten
-
1. In de subsidieperiode wordt jaarlijks een vierde deel van het subsidiebedrag aan
de subsidieontvanger betaald in de maand december.
-
2. De betaling voor de jaren 2014 tot en met 2016 vindt niet plaats voordat het activiteitenverslag
van het voorgaande studiejaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, door DUO is ontvangen.
Paragraaf 4. Slotbepalingen
Artikel 32. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2018.
Artikel 33. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling versterking samenwerking lerarenopleidingen
en scholen 2013–2016.
BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 14 EN 23 VAN DE REGELING VERSTERKING SAMENWERKING
LERARENOPLEIDINGEN EN SCHOLEN 2013–2016
BEOORDELINGSCRITERIA PROJECTPLAN VERSTERKING SAMENWERKING LERARENOPLEIDINGEN EN SCHOLEN
De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een samenwerkingsovereenkomst1 en een projectplan. In dit plan geeft de opleidingsschool of het samenwerkingsverband
aan hoe het in de subsidieperiode (van 2013 tot en met 2016) zorgt voor een versterking
van de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen (afnemend veld)2. Het gaat daarbij om de samenwerking in het algemeen, en in het bijzonder op de thema’s:
omgaan met verschillen3, opbrengstgericht werken, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten4. In de bestuursakkoorden die gesloten zijn tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, de PO-Raad, VO-raad en MBO-Raad, zijn afspraken gemaakt over verbeteringen
op de thema’s omgaan met verschillen, opbrengstgericht werken en begeleiding beginnende
leraren. Schoolbesturen en scholen zijn hiermee in 2011-2012 aan de slag gegaan. Met
het oog op de kwaliteit van aankomende leraren is het van belang dat ook de lerarenopleidingen
aansluiten bij hetgeen in de bestuursakkoorden is afgesproken. Daarnaast is de aandacht
voor de thema’s ouderbetrokkenheid en het voorkomen, signaleren en bestrijden van
pesten opgenomen omdat dit een belangrijke randvoorwaarde is voor het leerproces van
leerlingen.
Dit document bevat de criteria die de beoordelingscommissie hanteert om de projectplannen
te toetsen.
Digitaal aanvraagformulier
Het projectplan moet vóór 1 oktober 2013 ingediend worden bij de Dienst Uitvoering
Onderwijs (DUO) via een digitaal aanvraagformulier, te downloaden op www.duo.nl.
Ondersteuning
-
• Voor ondersteuning bij het subsidieproces kan het samenwerkingsverband terecht bij
DUO via het emailadres: muo@duo.nl en de telefoonnummers: 079-3232333 (po), 079-3232444
(vo) of 079-3232666 (mbo).
-
• Voor inhoudelijke ondersteuning kunnen samenwerkingsverbanden in po en vo zich aanmelden
bij School aan Zet (zie www.schoolaanzet.nl). School aan Zet is een landelijk onderwijsprogramma dat scholen en schoolbesturen
bijstaat in hun ontwikkeling van goed naar beter op de thema’s in het kader van de
eerder genoemde bestuursakkoorden.
-
• Samenwerkingsverbanden in mbo kunnen voor inhoudelijke ondersteuning terecht bij CINOP
via het e-mailadres: adiggelen@cinop.nl. CINOP is een advies- en ondersteuningsorganisatie
specifiek gericht op het beroepsonderwijs. CINOP ondersteunt management, staf en docenten
bij de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in mbo’s.
Versterking samenwerking in het algemeen en op de thema’s omgaan met verschillen,
opbrengstgericht werken, ouderbetrokkenheid en pesten
Het projectplan bevat een duidelijk beeld van de beginsituatie:
-
• Hoe is het gesteld met de samenwerking in het algemeen en met de samenwerking in het
opleiden van studenten op bovengenoemde thema’s?
-
• Waar liggen verbeterpunten en kansen?
-
• Wat zijn de ambities en doelstellingen die het samenwerkingsverband in de subsidieperiode
wil bereiken? (SMART5 geformuleerd)
In het projectplan wordt aangegeven hoe het samenwerkingsverband:
-
• jaarlijks de behoeften en vragen6 van de lerarenopleiding en scholen in kaart brengt voor wat betreft de algemene samenwerking
en voor de samenwerking in het opleiden van studenten op de thema’s;
-
• actief gaat inspelen op de wederzijdse behoeften en vragen (waaronder het maken van
afspraken, inzet gezamenlijke ontwikkelgroepen, nader onderzoek binnen een lectoraat,
het aanpassen van de curricula);
-
• de activiteiten die zijn ingezet op regelmatige basis evalueert en hoe zij de uitkomsten
van deze evaluatie inzet voor verdere verbetering (pdca7-cyclus);
-
• ook de scholen betrekt die géén deel uitmaken van het samenwerkingsverband (buitenste
schil);
-
• de versterkte samenwerking borgt, zodat de activiteiten kunnen worden voortgezet na
de subsidieregeling;
-
• zorgt voor (blijvende) kennisdeling zowel binnen het samenwerkingsverband als met
de rest van het afnemende scholenveld (buitenste schil).
Thema: begeleiding beginnende leraren
Ook voor dit thema bevat het projectplan een beeld van de beginsituatie. In het projectplan
wordt aangegeven hoe het samenwerkingsverband:
-
• zorgt voor een ‘doorlopende leerlijn’ tussen theorie en praktijk op de lerarenopleidingen/scholen
(initiële programma) en de eerste fase in het leraarsberoep. Het accent moet hierbij
liggen op de thema’s opbrengstgericht werken, omgaan met verschillen, ouderbetrokkenheid
en pesten;
-
• zorgt voor een methodiek/aanpak8 van de begeleiding, met voldoende ruimte voor maatwerk;
-
• zorgt voor een infrastructuur en vorm waarlangs de begeleiding plaatsvindt (waaronder
een vaste coach, omvang van de begeleiding, inzet lesobservaties, intervisie, peer
review);
-
• de activiteiten die zijn ingezet om de begeleiding te verbeteren evalueert en hoe
zij de uitkomsten van deze evaluatie inzet voor verdere verbetering.
Aanvullend voor lerarenopleiding en scholen voor primair onderwijs
In het projectplan wordt aangegeven hoe het samenwerkingsverband:
TOELICHTING
Algemene toelichting
Inleiding
Binnen het primair onderwijs bestaat een sterke wens om de aansluiting te verbeteren
van de pedagogische academie basisonderwijs (pabo) op de behoeften van scholen in
het primair onderwijs (po). De pabo zou in de beleving van scholen beter kunnen aansluiten
op datgene dat de aankomende leraar in de praktijk nodig heeft. Door een betere aansluiting
van de opleiding op de werkpraktijk kan de effectiviteit van startende leraren worden
vergroot. Goed voorbereide leraren hebben minder begeleiding nodig en vallen minder
vaak uit in de eerste jaren van hun loopbaan. Een betere samenwerking tussen opleidingen
en scholen is cruciaal om deze aansluiting te verbeteren.
Uit overleg met het veld blijkt dat de aansluitingsproblematiek zich ook voordoet
bij eerste en tweedegraads lerarenopleidingen en scholen/instellingen in voortgezet
onderwijs (vo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo).
Doel van de subsidieregeling
De onderhavige subsidieregeling is bedoeld als impuls om samenwerking te versterken
tussen lerarenopleidingen en scholen in het po, vo en mbo. Het gaat daarbij om de
samenwerking in het algemeen en in het bijzonder op de onderwijsthema’s: omgaan met
verschillen (inclusief toptalenten), opbrengstgericht werken, begeleiding beginnende
leraren, ouderbetrokkenheid en pesten. In de bestuursakkoorden die gesloten zijn tussen
het ministerie van OCW de PO-Raad, VO-raad en MBO raad10 zijn afspraken gemaakt over verbeteringen op de thema’s omgaan met verschillen, opbrengstgericht
werken en begeleiding beginnende leraren. Schoolbesturen zijn hiermee in 2011–2012
aan de slag gegaan. Met het oog op de kwaliteit van aankomende leraren is het van
belang dat ook de lerarenopleidingen aansluiten bij hetgeen dat in de bestuursakkoorden
is afgesproken. Daarnaast is aandacht voor de thema’s ouderbetrokkenheid en het voorkomen,
signaleren en bestrijden van pesten opgenomen omdat dit een belangrijke randvoorwaarde
is voor het leerproces van leerlingen.
De commissie Kennisbasis Pabo (Meijerink) doet een aantal aanbevelingen rondom het
opleiden van leraren in het po. Onderdeel hiervan is aandacht voor de postinitiële
scholing van de leraar in de eerste jaren na het behalen van zijn diploma. Voor verdere
professionalisering van de leraar is het van belang dat schoolbesturen en pabo's afspraken
maken over de aansluiting tussen het initiële programma en de scholing in de inductiefase
(eerste jaren in de beroepspraktijk). Samenwerkingsverbanden in het po dienen de subsidie
ook te benutten voor het verbeteren van de aansluiting tussen het initiële programma
in de lerarenopleiding en de scholing in de eerste fase van de loopbaan van de leraar.
Opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden
Mede op verzoek van de sectorraden wordt voor wat betreft de systematiek van onderhavige
regeling aangesloten bij de bestaande samenwerking in de 55 bekostigde opleidingsscholen
en bij de systematiek van de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen. Deze
opleidingsscholen zijn gesubsidieerde partnerschappen van lerarenopleidingen in hoger
beroepsonderwijs (hbo) (inclusief de pabo’s) en wetenschappelijk onderwijs (wo) enerzijds
en schoolbesturen in het po, vo en mbo anderzijds. De meeste faculteiten van eerste
en tweedegraads lerarenopleidingen zijn aangesloten bij een opleidingsschool, en ongeveer
75% van de pabo's. Deze opleidingsscholen ontvangen subsidie op grond van de ‘Regeling
tegemoetkoming kosten opleidingsscholen’, en hebben al een infrastructuur ingericht
om studenten gezamenlijk op te leiden. Voor de activiteiten die met deze regeling
worden gestimuleerd kan deze infrastructuur worden benut.
Alle hogescholen met een grote educatieve faculteit zijn partner in één of meer bekostigde
opleidingsscholen in het voortgezet onderwijs. Er zijn echter slechts twee bekostigde
opleidingsscholen in het middelbaar beroepsonderwijs. Ook niet alle pabo’s werken
in bekostigde opleidingsscholen samen met basisscholen. Als lerarenopleidingen in
een bepaalde sector nog niet participeren in een opleidingsschool, kunnen ze via deze
regeling ook aanvullende subsidie aanvragen voor vorming van de benodigde infrastructuur
voor een duurzame samenwerking.
Twee subsidiestromen
De regeling bestaat uit twee subsidiestromen:
-
1. Een tijdelijke subsidie (van 2013 t/m 2016) voor de vorming van een samenwerkingsverband
(hoofdstuk 2). Deze subsidie kan alleen aangevraagd worden door niet-opleidingsscholen,
en wordt aangevraagd samen met de subsidie onder 2. Deze samenwerkingsverbanden kunnen
de subsidie tevens gebruiken om een opleidingsschool te vormen. In dat geval krijgen
zij de mogelijkheid om na afloop van de subsidieperiode in te stromen als opleidingsschool
in de bestaande ‘Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen’. Zij dienen dan
wel te voldoen aan de eisen die hieraan worden gesteld en een positieve beoordeling
te krijgen van de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Dit is de organisatie
die de kwaliteit van de opleidingsscholen toetst.
-
2. Een tijdelijke subsidie (van 2013 t/m 2016) voor de opzet en uitvoering van projectplannen
gericht op de versterking en verdieping van de samenwerking tussen lerarenopleidingen
en scholen in het algemeen en op de onderwijsthema's (hoofdstuk 3). Deze subsidie
kan worden aangevraagd door zowel opleidingsscholen als de op te richten samenwerkingsverbanden
die de subsidie onder 1 kunnen aanvragen.
Samenwerkingsverbanden komen in aanmerking voor zowel subsidie 1 als subsidie 2. Beide
subsidies kunnen echter niet apart van elkaar worden verleend. Opleidingsscholen komen
alleen in aanmerking voor subsidie 2.
Er is, gezien de beperkte doelgroep geen aparte internetconsultatie uitgevoerd. In
het voortraject voor deze regeling is daarvoor in de plaats een gerichte consultatieronde
uitgevoerd waarbij de uitgangspunten van de regeling zijn besproken met de sectorraden,
het Algemeen Directeurenoverleg Educatieve Faculteiten (ADEF), een aantal specifieke
hogescholen en scholen voor primair, voortgezet en beroepsonderwijs. Over het algemeen
waren deze partijen positief over de regeling. Wel zijn naar aanleiding van deze consultatie
nog een aantal kleinere aanpassingen op de regeling gedaan om administratieve last
voor de subsidieontvangers te verkleinen en aan te sluiten bij bestaande structuren
en ontwikkelingen.
Administratieve lasten
Voor de deelnemers aan de subsidieregeling is sprake van een lichte verhoging van
de totale administratieve lasten. Daar staat echter de subsidie tegenover.
Bij de voorbereiding van deze regeling is bezien op welke wijze het doel kan worden
bereikt met minimale administratieve lasten. Naar aanleiding daarvan is ervoor gekozen
voor wat betreft de wijze waarop de regeling werd ingericht aan te sluiten bij de
Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen, op grond waarvan 55 opleidingsscholen
worden gesubsidieerd. Deze opleidingsscholen hebben al een infrastructuur ingericht
om studenten gezamenlijk op te leiden en zijn bij uitstek geschikt om de beoogde samenwerking
nog beter te realiseren.
Om te bereiken dat alle lerarenopleidingen uiteindelijk zijn aangesloten bij een opleidingsschool
of samenwerkingsverband is deze regeling, waarbij nieuw te vormen verbanden subsidie
kunnen ontvangen, vastgesteld. Deze samenwerkingsverbanden hoeven alleen een samenwerkingsovereenkomst
in te dienen. Dit is nodig om te kunnen beoordelen of werkelijk sprake zal zijn van
een samenwerkingsverband met een gedeelde visie en een gedeeld doel. Aan alle opleidingsscholen
en samenwerkingsverbanden wordt een projectplan gevraagd met een overzicht van de
activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en een begroting. Dat is een noodzakelijke
eis om te kunnen bepalen of de opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden de juiste
inzet plegen voor het realiseren van de gestelde beleidsdoelen. In het plan dienen
zij tevens de beginsituatie in kaart te brengen. Om de lasten te beperken, is de manier
waarop dit gebeurt niet voorgeschreven. De subsidieontvanger kan daarom gebruik maken
van bestaande instrumenten en data. De subsidieaanvragers kunnen voor het indienen
van hun subsidieaanvraag gebruik maken van digitaal aanvraagformulier. Dit formulier
is ontwikkeld op grond van de bij de regeling gevoegde beoordelingscriteria. Een ingevuld
formulier vormt dus gelijk het projectplan.
Gezien de hoogte van de subsidie en het doel dat bereikt dient te worden, wordt de
opleidingsscholen en samenwerkingsverbanden gevraagd om jaarlijks een activiteitenverslag
en een afrondend eindverslag in te dienen in aanvulling op de jaarverslaggeving. Hiervoor
kan gebruik gemaakt worden van een digitaal verantwoordingsformulier. De subsidieontvangers
dienen mee te werken aan de effectmeting die het Ministerie van OCW uitvoert. Door
te werken met digitale enquêtes worden de lasten hiervan zoveel mogelijk beperkt.
Vaste verandermomenten
De regeling treedt in werking op1 juli 2013. Hiermee wordt afgeweken van de richtlijnen
met betrekking tot de vaste verandermomenten (VVM) voor wat betreft de datum van inwerkingtreding,
en ook voor wat betreft de vereiste termijn van twee maanden tussen publicatie en
inwerkingtreding. Voor deze afwijking is gekozen opdat opleidingsscholen en op te
richten samenwerkingsverbanden de gelegenheid krijgen om vóór de zomervakantie te
starten met de ontwikkeling van hun projectplan en om tijdig hun aanvraag in te dienen.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
Een opleidingsschool is een partnerschap tussen één of meerdere lerarenopleidingen
en een aantal scholen. Er zijn opleidingsscholen waarin scholen uit verschillende
onderwijssectoren participeren (primair onderwijs, voortgezet onderwijs en/of middelbaar
beroepsonderwijs). In de regeling zijn verschillende bedragen beschikbaar, afhankelijk
van de sector waarvoor de opleidingsschool leraren opleidt. Een dergelijke ‘multisectorale’
opleidingsschool kan slechts voor één sector gebruik maken van deze regeling en dient
de sectorkeuze kenbaar te maken bij de subsidieaanvraag. Dit is van belang om te voorkomen
dat opleidingsscholen twee keer worden gefinancierd voor dezelfde activiteiten.
Artikel 3
De subsidie ‘tegemoetkoming kosten nieuwe samenwerkingsverbanden’ wordt verleend voor
de vorming van een samenwerkingsverband tussen lerarenopleidingen en scholen met als
doel de samenwerking duurzaam te versterken. Deze subsidie kan niet aangevraagd worden
door opleidingsscholen, die al subsidie ontvangen via de ‘Regeling tegemoetkoming
kosten opleidingsscholen’. Opleidingsscholen komen wel in aanmerking voor de subsidie
in het kader van hoofdstuk 3 van deze regeling.
Artikel 7
Het in dit artikel genoemde activiteitenoverzicht is geen apart uitgebreid projectplan,
maar een beknopte aanvulling op het activiteitenoverzicht in het projectplan bedoeld
in artikel 14 waarbij wordt aangegeven welke activiteiten na de subsidieperiode blijven
bestaan.
Artikel 10
Het is alleen mogelijk om subsidie aan te vragen voor de vorming van een samenwerkingsverband
als ook subsidie wordt aangevraagd voor versterking van de algemene en thematische
samenwerking, bedoeld in artikel 13. Beide aanvragen worden tegelijkertijd ingediend.
Artikel 11
Bij gelijke geschiktheid van aanvragen, speelt de regionale spreiding een rol. Vanuit
het oogpunt van kennisdeling in de regio is het wenselijk dat in alle regio’s ervaring
opgedaan wordt met de thema’s van deze regeling. De betrokken lerarenopleidingen werken
samen met een beperkt aantal scholen, maar moeten daarnaast het afnemende onderwijsveld
in hun regio consulteren. Om die reden is het van belang dat zoveel mogelijk scholen
via deze consultaties de mogelijkheid hebben om inbreng te leveren. Met dit aspect
zal rekening worden gehouden bij de beoordeling van de regionale spreiding.
Artikel 12
Als in een samenwerkingsverband dat subsidie aanvraagt een lerarenopleiding deelneemt
die ook partner is in een opleidingsschool in dezelfde onderwijssector, komt het samenwerkingsverband
niet in aanmerking voor subsidie. Het samenwerkingsverband komt wel in aanmerking
voor subsidie als de opleidingsschool waar de betreffende lerarenopleiding deel van
uitmaakt, een opleidingsschool in een andere onderwijssector betreft.
Artikel 14
Om inzicht te krijgen in de verbeterpunten en prioriteiten voor de subsidieaanvrager,
en om inzichtelijk te kunnen maken welke resultaten nagestreefd worden, moet in het
projectplan de beginsituatie zoals deze was voor het verkrijgen van de subsidie in
kaart gebracht worden. De manier waarop dit gebeurt, wordt niet voorgeschreven. De
subsidieontvanger kan daarom gebruik maken van bestaande instrumenten en data. Het
vastleggen van de beginsituatie is een subsidievoorwaarde. Dat wil zeggen dat de subsidie
niet wordt verleend als een overzicht waarin de beginsituatie inzichtelijk wordt gemaakt,
ontbreekt.
Artikel 21
Als het subsidieplafond wordt bereikt, wordt bij gelijke geschiktheid gekeken of de
betrokken hogescholen of universiteiten ook betrokken zijn bij andere aanvragen met
een hogere geschiktheid. Hogescholen en universiteiten zijn veelal betrokken in meerdere
opleidingsscholen. Aanvragen waar hogescholen of universiteiten bij betrokken zijn
die niet bij een andere te honoreren aanvraag betrokken zijn, hebben in dat geval
voorrang. Hiermee wordt beoogd zoveel mogelijk hogescholen en universiteiten te bereiken.
Vervolgens geldt indien nodig dezelfde procedure als genoemd in artikel 11.
Artikel 27
De eigen effectmeting door de subsidieontvangers is onderdeel van de in de bijlage
genoemde pdca-cyclus en heeft tot doel om subsidieontvangers inzicht te geven in de
voortgang van de activiteiten zodat, waar nodig, de projecten kunnen worden bijgestuurd.
De manier waarop deze meting wordt ingericht is niet voorgeschreven zodat deze volledig
kan aansluiten op de behoeften binnen het project, en niet wordt beperkt door de behoefte
van de subsidiegever aan landelijk geaggregeerde informatie. Om inzicht te krijgen
in de effectiviteit en doelmatigheid van de subsidieregeling voor beleidsevaluatie,
is echter wel informatie nodig over de voortgang op landelijk niveau.
Omdat de gegevens uit de individuele effectmetingen niet zonder meer vergelijkbaar
zijn, wordt een aanvullende landelijke effectmeting uitgevoerd met drie meetmomenten;
een nul-, tussen-, en eindmeting. Voor deze metingen dienen de samenwerkingsverbanden
een digitale enquête in te vullen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.