Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 24 juni 2013, nr. 400363 houdende regels over het verzamelen en verstrekken van gegevens over de erkenning en uitvoering van Europees bewijsverkrijgingsbevelen (Regeling uitvoeringsrapportage Europees bewijsverkrijgingsbevel)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 552hhh van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

Artikel 1

De officier van justitie draagt zorg voor een jaarlijkse rapportage aan Onze Minister over:

  • a. het aantal Europees bewijsverkrijgingsbevelen dat per lidstaat is ontvangen;

  • b. het aantal ontvangen Europees bewijsverkrijgingsbevelen dat per lidstaat is erkend en uitgevoerd;

  • c. het aantal malen dat artikel 552aaa, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegepast;

  • d. de gemiddelde duur van de uitvoering van de ontvangen Europees bewijsverkrijgingsbevelen;

  • e. het aantal ontvangen Europees bewijsverkrijgingsbevelen waarvan de erkenning of uitvoering is geweigerd alsmede de grond die tot weigering heeft geleid;

  • f. het aantal Europees bewijsverkrijgingsbevelen dat per lidstaat door de officier van justitie of de rechter-commissaris is uitgevaardigd;

  • g. het aantal uitgevaardigde Europees bewijsverkrijgingsbevelen dat per lidstaat is erkend en uitgevoerd;

  • h. de gemiddelde duur van de uitvoering van de uitgevaardigde Europees bewijsverkrijgingsbevelen;

  • i. het aantal uitgevaardigde Europees bewijsverkrijgingsbevelen waarvan de erkenning of uitvoering is geweigerd alsmede de grond die tot weigering heeft geleid.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitvoeringsrapportage Europees bewijsverkrijgingsbevel.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 juni 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

TOELICHTING

Op 1 juli 2013 treedt de wet van 13 december 2012 tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/978/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures (PbEU L 350) (Stb. 2013, 10) in werking (verder: deze wet). Met de inwerkingtreding van deze wet worden aan het Wetboek van Strafvordering enige bepalingen toegevoegd die zien op het erkennen, uitvoeren en uitvaardigen van Europees bewijsverkrijgingsbevelen (hierna: EBB). Het nieuwe artikel 552hhh van het Wetboek van Strafvordering biedt een grondslag voor het bijhouden en verstrekken van (statistische) gegevens betreffende de erkenning, weigering, tenuitvoerlegging en uitvaardiging van Europese bewijsverkrijgingsbevelen, zoals geregeld in de nieuwe bepalingen 552ww tot en met 552hhh van het Wetboek van Strafvordering.

Het doel van deze ministeriële regeling komt overeen met het doel van artikel 70 van de Overleveringswet, waarin de verzameling en verstrekking van gegevens betreffende het Europese aanhoudingsbevel is geregeld. De rapportageverplichting die met deze regeling wordt ingesteld, sluit aan bij overweging 22 van de preambule van kaderbesluit EBB. Hierin staat te lezen dat er een systeem dient te worden ingevoerd om de doeltreffendheid van het kaderbesluit te beoordelen. De rapportages die op basis van de onderhavige regeling worden verstrekt, kunnen bijdragen aan de evaluatie van het kaderbesluit EBB. Ook wordt met deze regeling beoogd de procedure rondom artikel 24, eerste lid, van het kaderbesluit, waarin is bepaald dat de lidstaten de Raad en de Commissie ieder jaar vóór 1 mei op de hoogte brengen van eventuele problemen die tijdens het voorgaande kalenderjaar met betrekking tot de uitvoering van Europees bewijsverkrijgingsbevelen door die lidstaat zijn ondervonden, te vergemakkelijken.

Deze gegevens waarover wordt gerapporteerd zullen in beginsel worden bijgehouden door de Internationale Rechtshulp Centra in het systeem LURIS. Welke gegevens door de Internationale Rechtshulp Centra bijgehouden dienen te worden, wordt bepaald in artikel 1 van onderhavige regeling. Het gaat daarbij om statistische informatie, zoals het aantal Europees bewijsverkrijgingsbevelen dat per land is ontvangen, erkend en uitgevoerd en de gemiddelde duur van de uitvoering, alsmede gegevens die inzicht kunnen geven in eventuele uitvoeringsproblemen. Op grond van artikel 1, onderdeel c, van deze regeling, moet ook bijgehouden worden hoe vaak een Europees bewijsverkrijgingsbevel wordt uitgevoerd met toepassing van artikel 552aaa, derde lid, Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 552aaa, derde lid, Wetboek van Strafvordering kan een Europees bewijsverkrijgingsbevel dat is uitgevaardigd voor een strafbaar feit dat valt onder een van de (soorten van) strafbare feiten genoemd in artikel 14, tweede lid, van het kaderbesluit EBB en waarop in de uitvaardigende lidstaat een maximale gevangenisstraf van ten minste drie jaren is gesteld, ook worden uitgevoerd indien daarvoor een bevoegdheid nodig is die in een vergelijkbaar Nederlands geval niet had kunnen worden ingezet. Concreet gaat het om de volgende bevoegdheden: inbeslagneming van een aan de post toevertrouwde brief (artikel 100 Sv) respectievelijk het vorderen van de inhoud van e-mailverkeer bij een internetprovider (artikel 126ng, tweede lid, Sv) en het vorderen van gevoelige gegevens (artikel 126nf Sv) (zie Kamerstukken I 2012/13, 32 717, nr. C, p. 11). Tijdens de parlementaire behandeling van de wet heb ik toegezegd de toepassing van deze bevoegdheden in de bedoelde gevallen te monitoren en de Tweede Kamer hierover te informeren (Kamerstukken II 2011/12, 32 717, nr. 13, p. 35).

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Naar boven