Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2013, 16826 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2013, 16826 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Infrastructuur en Milieu maakt ingevolge artikel 5.2a van de Crisis- en herstelwet bekend dat een ieder gedurende vier weken na de dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur
Adres: Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Programmadirectie Eenvoudig Beter – IPC 365
Postbus 20951
2500 EZ DEN HAAG
Besluit van ... – tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zevende tranche)
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van ..... 2013, nr. IenM/BSK-2013/..., in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 1.2, 2.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ...-, nr. ...-);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
v. Haven- en industriegebied Oosterhorn Delfzijl en Haven- en industriegebied Eemshaven Eemsmond, zoals aangegeven op de kaarten in de bijlagen 36A en 36B.
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘a. het plangebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven of b. het CHV-terrein in de gemeente Veghel,’ vervangen door:
a. het plangebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven,
b. het CHV-terrein in de gemeente Veghel of
c. het project Dijckerwaal in de gemeente Westland,.
2. In het tweede lid wordt na ‘plangebied Spoorzone in de gemeente Eindhoven’ ingevoegd: en het project Dijckerwaal in de gemeente Westland.
C
In artikel 6g, eerste lid, wordt ‘voor een periode van vijf jaar’ vervangen door ‘tot 6 maart 2018’ en na ‘Haarlemmermeer,’ ingevoegd: Hoogeveen,.
D
Na artikel 6g wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 3.5, eerste volzin, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen binnen de provincie Flevoland bij een bestemmingsplan gebieden worden aangewezen waarbinnen de daar aanwezige windturbines, die economisch of technisch zijn afgeschreven, dienen te worden gemoderniseerd of vervangen door windturbines met meer bouwmassa.
E
Aan het slot van paragraaf 3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen regels in het bestemmingsplan worden gesteld, die strekken ten behoeve van het:
a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en
b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.
2. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening geldt voor het bestemmingsplan een looptijd van twintig jaar.
3. In afwijking van artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige functie voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
4. Het bestemmingsplan kan de door het gemeentebestuur gestelde regels als bedoeld in artikel 108 van de Gemeentewet bevatten die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
5. De regels in het bestemmingsplan kunnen voorts in ieder geval inhouden:
a. een plicht om van het verrichten van een daarbij aangewezen activiteit mededeling te doen aan burgemeester en wethouders,
b. een verbod om zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders een daarbij aangewezen activiteit te verrichten,
c. een verbod om een daarbij aangewezen activiteit te verrichten of zonder omgevingsvergunning te verrichten.
6. In het bestemmingsplan kunnen tevens regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels worden vastgesteld door de gemeenteraad of door burgemeester en wethouders.
7. Als de regels, bedoeld in het zesde lid, betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing een interpretatie behoeven, stelt de gemeenteraad de criteria vast die worden toepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft. Deze criteria zijn zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheiden bouwwerken. In afwijking van artikel 12b van de Woningwet wordt het advies van de welstandscommissie dan wel de stadsbouwmeester slechts op die criteria gebaseerd.
8. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan kan de gemeenteraad besluiten tot afwijking van de volgende artikelen:
a. de Wet ruimtelijke ordening:
1°. 6.1, eerste lid, voor zover die afwijking betrekking heeft op planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste drie jaar ongebruikt zijn gebleven, en
2°. 6.12, eerste en derde lid, met dien verstande dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders kan worden vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen;
b. het Besluit ruimtelijke ordening: 3.1.6, eerste lid, onder f, en vierde lid, onder c;
c. de Wet geluidhinder:
1°. 45, eerste lid, en 83, eerste lid, als toepassing is gegeven aan 76, tweede lid, onder a, met dien verstande dat de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, bedoeld in de artikelen 44 en 82, eerste lid van die wet, in het bestemmingplan voor woningen in stedelijk gebied niet hoger mag worden vastgesteld dan 63 dB, en
2°. hoofdstuk VIIIa;
d. het Besluit geluidhinder
1°. 3.2, eerste lid, onder b, met dien verstande dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege een weg, bedoeld in artikel 3.1 van dat besluit, voor andere geluidsgevoelige gebouwen dan woningen in stedelijk gebied binnen het bestemmingplan niet hoger mag worden vastgesteld dan 68 dB, en
2°. 5.4, of
e. de Wet milieubeheer: 8.42b, met dien verstande dat in het bestemmingsplan regels kunnen worden gesteld die kunnen afwijken van de in het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde regels, voor zover die afwijking nodig is voor de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde belangen.
9. Artikel 2.19 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is op het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing.
10. De gemeenteraad kan de bevoegdheid tot het wijzigen van onderdelen van het bestemmingsplan delegeren aan burgemeester en wethouders.
11. Artikel 3.1, derde tot en met vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening is niet van toepassing.
12. Dit artikel is van toepassing op de volgende plangebieden:
– Oosterwold in de gemeente Almere, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 37;
– Weerwater in de gemeente Almere, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 38;
– Toeristisch, recreatieve zone (inclusief het TT-circuit) in de gemeente Assen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 39;
– Spoorzone in de gemeente Culemborg, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 40;
– Binckhorst in de gemeente Den Haag, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 41;
– luchthaven Twente in de gemeente Enschede, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 42;
– Bloemendalerpolder in de gemeente Weesp, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 43;
– Hembrugterrein in de gemeente Zaandstad, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 44.
De ophoging van het bedrijventerrein Flevokust in de gemeente Lelystad, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 45, wordt in afwijking van artikel 1 van het Besluit Bodemkwaliteit als werk beschouwd. Voor de ophoging van dit terrein mogen voor de duur van 15 jaar bouwstoffen, niet zijnde IBC-bouwstoffen, worden toegepast. Alle eisen, gesteld in het Besluit bodemkwaliteit ten aanzien van het toepassen van bouwstoffen in een werk, zijn op de ophoging van toepassing.
Indien binnen de op de kaarten in bijlage 46A en 46B aangegeven gebieden Amstel III en Teleport in de gemeente Amsterdam bij een herziening van een bestemmingsplan onbenutte bouwmogelijkheden worden wegbestemd, wordt de planschade aangemerkt als voorzienbaar in de zin van artikel 6.3, aanhef en onder a, indien de herziening tenminste drie jaar daarvoor is aangekondigd, hiervan kennis is gegeven aan de eigenaren in het gebied en gedurende deze termijn de mogelijkheid bestond de bouwmogelijkheden te realiseren.
De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage I, categorie 11. Duurzame mobiliteit, wordt als volgt gewijzigd:
1. Subcategorie 11.2 wordt genummerd 11.2a.
2. Drie subcategorieën worden toegevoegd, luidende:
11.2b aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor kleinschalige productie van waterstof bijvoorbeeld via elektrolyse of steamreforming en het afleveren van de waterstof aan voertuigen voor goederen- en personen transport;
11.3 aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van CNG, LNG, L-CNG en andere alternatieve brandstoffen aan voertuigen voor goederen- en personentransport
11.4 aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van hogere blends biobandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen aan voertuigen voor goederen- en personentransport.
B
Aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten van bijlage II worden de volgende projecten toegevoegd:
20 |
Zeehaven- en industriegebied Oosterhorn |
Industriegebied van 1290 ha, gelegen in de gemeente Delfzijl |
Oosterhorn is een groot industriegebied voor zware industrie en havengebonden activiteiten en één van de grootste ontwikkelingsclusters voor chemie in Nederland. |
21 |
Zeehaven- en industriegebied Eemshaven |
Haven- en industriegebied, gelegen binnen de gemeente Eemsmond |
De Eemshaven is een multi-modaal toegankelijk industriecomplex waar zich vooral bedrijven uit de sectoren chemie, energie, logistiek en recycling bevinden. Het gebied vervult een belangrijke rol in de nationale energievoorziening |
22 |
Eiland van Schalkwijk |
Landelijk gebied tussen Lek, Lekkanaal en Amsterdam-Rijnkanaal, gelegen in de gemeente Houten |
De structuurvisie voor het Eiland voorziet in behoud en versterking van het landelijk karakter en de economische structuur. Landbouw en recreatie krijgen de ruimte om zich duurzaam te ontwikkelen. |
23 |
Diary Campus |
Internationaal onderzoeks- innovatie- en kennis-centrum, gelegen in de gemeente Leeuwarden |
Doel van de campus is een bijdrage te leveren aan een verdere ontwikkeling van een toekomstbestendige melk-veehouderij en zuivelsector. |
24 |
Valkenburg |
Voormalig (militair) vliegveld, gelegen in de gemeente Katwijk |
De herontwikkeling van het voormalige vliegveld omvat de bouw van maximaal 5000 woningen, alsmede de realisatie van 20 ha hoogwaardig bedrijventerrein en grootschalige natuurontwikkeling. |
25 |
Kickersbloem III |
Uitbreiding bedrijven-terrein, gelegen in de gemeente Hellevoetsluis |
Op Kickersbloem zijn vooral bedrijven gevestigd in de sectoren bouw, dienstverlening (groot)handel en logistiek. De derde fase van het bedrijven-terrein levert circa 47 ha (bruto) extra bedrijfsvloer-oppervlakte op. |
26 |
Amsterdam ZuidasDok |
Multimodaal vervoers-project in de gemeente Amsterdam |
Combinatie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van bereikbaarheid, zowel via de weg als het openbaar vervoer. Onderdelen van het project zijn herinrichting van de A10-Zuid en de knooppunten Nieuwe Meer en Amstel en herinrichting van de openbaar vervoer-terminal. |
27 |
Markerwadden |
Natuurontwikkelingsproject in de gemeente Lelystad |
Aanleg van geulenstelsel, zandwinputten en natuur-eilanden ten behoeve van de verbetering van de ecologische kwaliteit van het Markermeer. |
28 |
Stadionpark Rotterdam |
Herontwikkeling stedelijk gebied in de gemeente Rotterdam |
Herontwikkeling van het gebied rondom het voetbalstadion De Kuip en enkele bestaande sportcomplexen |
29 |
Dijckerwaal |
Bouw van een tijdelijk logiesgebouw/labourhotel in de gemeente Westland |
De bouw van het logiesgebouw zal voorzien in de tijdelijke huisvesting van 350 arbeidsmigranten in ’s-Gravenzande. |
30 |
Weerwater |
Gebiedsontwikkeling in het centrum van Almere |
Gebied van 413 ha dat geleidelijk wordt ontwikkeld naar een (boven)regionaal centrumgebied, waar bijzondere thematische concepten op het gebied van economie, leisure, recreatie, sport en zorg (of een mix daarvan) een plaats kunnen krijgen. De Floriade (2022) is daarvan een eerste invulling. |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Kaart Delfzijl, Zeehaven- en industriegebieden Oosterhorn en Eemshaven
Dit besluit bevat de zogenaamde zevende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
In artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangevuld.
Oosterhorn (gemeente Delfzijl) en Eemshaven (gemeente Eemsmond) worden aangewezen als ontwikkelingsgebied als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) (onderdeel A).
Het project Dijckerwaal (gemeente Westland) wordt toegevoegd aan artikel 6, eerste lid, hetgeen betekent dat gedurende 15 jaar kan worden afgeweken van het bestemmingsplan (onderdeel B).
De gemeente Hoogeveen wordt toegevoegd aan het experiment met de verlichte bouwtoets (onderdeel C).
In de provincie Flevoland kunnen bij een bestemmingsplan locaties worden aangewezen waarbinnen de daar aanwezige windturbines, die economisch of technisch zijn afgeschreven, moeten worden gemoderniseerd of vervangen (onderdeel D).
Daarnaast vindt aanwijzing plaats van een drietal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Chw (onderdeel E):
– een experiment met het faciliteren van organische groei via het bestemmingsplan (vooruitlopend op de totstandkoming van de Omgevingswet) met deelname door de gemeenten Almere, Assen, Culemborg, Den Haag, Enschede, Weesp en Zaanstad;
– een experiment met AEC-bodemassen in de gemeente Lelystad;
– een experiment met planschade in de gemeente Amsterdam.
In artikel II wordt de in Bijlage I van de Chw (Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid) opgenomen categorie 11 (duurzame mobiliteit) uitgebreid met een drietal subcategorieën voor de aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van (brand)stoffen aan voertuigen voor goederen- en personen transport:
– kleinschalige productie van waterstof;
– CNG, LNG, L-CNG en andere alternatieve brandstoffen, en
– hogere blends biobandstoffen en andere hernieuwbare brandstoffen.
Voorts wordt aan categorie Aa (Overige ruimtelijke projecten) van bijlage II van de Chw een elftal projecten toegevoegd:
– zeehaven- en industriegebied Oosterhorn in de gemeente Delfzijl;
– zeehaven- en industriegebied Eemshaven in de gemeente Eemsmond;
– het Eiland van Schalkwijk in de gemeente Houten;
– het project Dairy Campus in de gemeente Leeuwarden;
– het project Valkenburg in de gemeente Katwijk;
– het project Kickersbloem III in de gemeente Hellevoetsluis;
– het project ZuidasDok in de gemeente Amsterdam;
– het project Markerwadden in de gemeente Lelystad;
– het Stadionpark in de gemeente Rotterdam;
– het project Dijckerwaal in de gemeente Westland;
– het project Weerwater in de gemeente Almere.
De aanwijzing van de ontwikkelingsgebieden en projecten vindt plaats op verzoek van de betrokken gemeenten en provincies.
Dit besluit schept geen verplichtingen voor bedrijven of burgers en heeft derhalve geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten.
Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit op [d-m-2013] in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt nr. ... ).
Naar aanleiding van de voorpublicatie is (g)een zienswijze ontvangen van [PM]. Naar aanleiding van deze zienswijze is [PM].
Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van [d-m-2013] (IenM/BSK-2013/...- resp. ...-) voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. ...-).
De gemeenten Delfzijl en Eemsmond, de provincie Groningen – mede ondersteund door het Havenschap Delfzijl-Eemshaven – willen de juridische planologische regeling voor de industrieterreinen Oosterhorn en Eemshaven actualiseren. Vanwege een aantal milieuproblemen op het gebied van externe veiligheid, geluid, geur en stikstof is dit tot op heden niet gelukt. Industrieterrein Oosterhorn is gericht op havengebonden activiteiten, het is één van de grootste chemieclusters in Nederland. Eemshaven is gericht op havengebonden activiteiten en zware industrie en vervult een belangrijke rol in de nationale energievoorziening. Beide gemeenten willen het instrumentarium voor het ontwikkelingsgebied inzetten, om te kunnen voldoen aan regelgeving op het gebied van natuur en milieu en om een betere balans te creëren tussen ecologie, economie en leefbaarheid. Met het instrumentarium voor het ontwikkelingsgebied kan de milieugebruiksruimte op het juiste schaalniveau en proactief worden beheerd. Via de vergunningverlening kan worden gestuurd op een duurzame ruimtelijke economische ontwikkeling van het gebied. De industriële invulling kan worden gerealiseerd zonder dat dit leidt tot ongewenste significante (cumulatieve) milieueffecten op Natura2000-gebieden en de leefbaarheid in de omgeving van beide industriegebieden.
De gemeente Westland kent een sterke tuinbouwsector, waarin veel arbeidsmigrantenwerkzaam zijn. De gemeente streeft naar een eerlijk woon- en werkklimaat voor deze arbeidsmigranten. Voor arbeidsmigranten die kort in het Westland verblijven is huisvesting op maat nodig, zoals zogenoemde ‘short-stay’-faciliteiten. De arbeidsmigranten en hun werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van huisvesting, de gemeente faciliteert. Tegen deze achtergrond wil de gemeente meewerken aan het mogelijk maken van het project Dijckerwaal, waarin een particuliere initiatiefnemer een logiesgebouw-labourhotel voor 350 arbeidsmigranten wil realiseren voor maximaal 15 jaar. Het prefabgebouw wordt gemaakt van duurzame en milieuvriendelijke materialen. Bij het ontwerp wordt rekening gehouden met hergebruik na afloop van het gebruik op Dijckerwaal.
De bouw van de tijdelijke huisvesting is in strijd met de vigerende glastuinbouwbestemmingen. De vaste periode voor tijdelijk gebruik van 5 jaar is te beperkt voor de investering, de procedure vergt ook teveel tijd. Daarom vraagt de gemeente om de toegestane duur voor tijdelijk gebruik te verlengen tot 15 jaar en de voorbereidingsperiode te vereenvoudigen waardoor deze terugloopt van 26 naar 8 weken. Overeenkomstige experimenten zijn ook toegestaan in Eindhoven (Spoorzone) en Veghel (CHV-terrein).
Het project draagt bij aan de economische dynamiek in het Westland, biedt een innovatieve oplossing voor de huisvesting van arbeidsmigranten, draagt bij aan een duurzame economie en het gebouw is door ontwerp, bouw en beoogde hergebruik ook duurzaam.
De gemeente Hoogeveen heeft zich aangemeld voor het reeds lopende experiment met een verlichte bouwtoets (artikel 6g). Dit experiment loopt met ingang van 6 maart 2013 voor een periode van 5 jaar. Met dit experiment wordt het verkrijgen van een vergunning voor deze bouwwerken vereenvoudigd, doordat niet vooraf, in het kader van de vergunningprocedure, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of het desbetreffende bouwwerk voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De initiatiefnemer is daarvoor – net als bij vergunningvrij bouwen – zelf verantwoordelijk. Op grond van artikel 1b van de Woningwet is hij verplicht om bij het bouwen aan het Bouwbesluit 2012 te voldoen.
Doel van dit experiment is een vermindering van de regeldruk alsmede lastenverlichting. Voor een nadere toelichting op artikel 6g wordt kortheidshalve verwezen naar de nota van toelichting bij de vijfde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.1
Die toelichting is ook van toepassing op het experiment in de gemeente Hoogeveen.
De reden dat Hoogeveen aan het experiment wordt toegevoegd, is dat de woningmarkt in Hoogeveen afwijkt van die in de gemeenten die reeds deelnemen aan dit experiment. Hoogeveen ligt in een gebied waar sprake is van minder groei en dat te maken heeft met ontgroening en vergrijzing. De nadruk ligt minder op nieuwbouw en meer op aanpassing en verbetering van de bestaande bouw. Specifiek voor Hoogeveen geldt dat de kern Hoogeveen nog blijft groeien en dat de groei van de dorpen op dit moment afvlakt en in de richting van krimp van het aantal inwoners gaat. Hier komt dan het element van de woonkwaliteit in de bestaande voorraad bij (het grootste deel van de voorraad is in de jaren '60 en '70 gerealiseerd). Het plan is om bij renovatie van de woningen ook een slag te maken op het gebied van duurzaamheid. Door een gemeente als Hoogeveen toe te voegen, waar een groot deel van de aanvragen om omgevingsvergunning verbouw van en uitbouw aan bestaande woningbouw betreft, kan bij uitstek beoordeeld worden welke (toegevoegde) waarde het schrappen van de bouwtechnische toets heeft.
Flevoland wil meer energie opwekken met minder windmolens door het op dit moment productieve areaal van 600MW te herstructureren. Eerste verkenningen wijzen uit dat herstructurering tot 2025 ruimte biedt voor de nieuwbouw van 1000-1200MW waardoor de elektriciteitsproductie met een factor 2,5 groeit. Daarmee zou het totale areaal in Flevoland doorgroeien naar circa 1770MW. Om hier ruimte voor te creëren, moeten de bestaande windopstellingen in Flevoland geherstructureerd worden. Herstructurering van de bestaande windmolens is nodig omdat de beschikbare ruimte voor windmolens al nagenoeg volledig in gebruik is voor windenergieopwekking. Hieruit volgt dat de medewerking van zittende eigenaren vereist is om het aanwezige potentieel te benutten. Zij zijn dan ook de logische initiatiefnemers. Dit houdt niet in dat andere marktpartijen geen kansen hebben op de Flevolandse markt. Zij kunnen door de zittende eigenaren worden gevraagd om de eigenlijke projectontwikkeling ter hand te nemen.
Ter aanvulling op het bij de vijfde tranche aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet toegevoegde project ‘Opschalen en saneren Windturbineparken provincie Flevoland’ wordt daarom bij wijze van experiment voor de provincie Flevoland artikel 3.5 van de Wet ruimtelijke ordening opgerekt: het criterium ‘van gelijke of nagenoeg gelijke bouwmassa’ wordt losgelaten.Daardoor het mogelijk wordt de verouderde kleine windturbines te moderniseren en op te waarderen.
Met dit experiment wordt voor deze concrete toepassing binnen de provincie Flevoland vooruitgelopen op een meer algemene moderniseringsbepaling in het kader van de Omgevingswet.
In een zevental gemeenten (Almere, Assen, Culemborg, Den Haag, Enschede, Weesp en Zaanstad) zijn gebieden aangemeld om te experimenteren met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan.
Met deze pilot wordt dus geëxperimenteerd op de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Zolang de beoogde Omgevingswet niet is vastgesteld en in werking is getreden, geldt een experimenteel omgevingsplan als een buitenwettelijk en vormvrij plan. Met artikel 7c wordt aan deze plannen een wettelijke grondslag gegeven voor deze experimentele bestemmingsplannen.
In het kader van dit experiment mag worden afgeweken van de aangegeven onderdelen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet geluidhinder (Wgh), het Besluit geluidhinder (Bgh), de Wet milieubeheer (Wm) en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Hieronder zal nader op deze afwijkingsmogelijkheden worden ingegaan.
De reikwijdte van het bestemmingsplan wordt in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, Wro verbreed van ‘een goede ruimtelijke ordening’ tot een veilige en gezonde fysieke leefomgeving alsmede het doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van die fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. De verruimde reikwijdte van het bestemmingsplan maakt het bijvoorbeeld mogelijk regels op het gebied van milieu in het plan op te nemen.
Voor deze bestemmingsplannen geldt geen actualiseringsplicht ex artikel 3.1, tweede lid. Voor de looptijd van deze bestemmingplannen is aangesloten bij het in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet opgenomen experiment met een looptijd van 20 jaar (artikel 7b van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). Dientengevolge behoeft ook niet te worden voldaan aan de in de jurisprudentie ontwikkelde verplichting dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden aangetoond dat dit binnen 10 jaar kan worden gerealiseerd. In het kader van uitnodigingsplanologie treedt de gemeente faciliterend op en neemt ze de ontwikkeling van het gebied niet (altijd) zelf in handen.
Bij het bestemmingsplan kunnen voorlopige functies worden toegedeeld en met het oog hierop voorlopige regels worden gegeven. Een voorlopige functie geldt voor een daarbij te stellen termijn van ten hoogste 10 jaar in plaats van de in artikel 3.2 Wro genoemde maximale termijn van 5 jaar.
Daarnaast is bepaald dat ook overige voor de fysieke leefomgeving relevante regelingen, die voorheen zouden zijn opgenomen in zelfstandige verordeningen, kunnen worden geïntegreerd in één instrument. Regels op het gebied van de fysieke leefomgeving kunnen daardoor worden gebundeld.
Dit lid voorziet in een grondslag voor het in het bestemmingsplan opnemen van een verplichting om van het verrichten van activiteiten mededeling te doen, dan wel een verbod een activiteit te verrichten, indien deze is gemeld, dan wel een verbod op te nemen om een daarbij aangewezen activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning.
Bij de mededeling gaat het vooral om het informerende karakter, zonder dat het nodig is dat de overheid voorafgaand aan het starten van de activiteit nog in staat hoeft te worden gesteld om een inhoudelijke beoordeling uit te voeren. De mededeling zorgt er voor dat de gemeente van de voorgenomen activiteit op de hoogte is en kan voor de gemeente bijvoorbeeld aanleiding vormen om deze op te nemen in de planning van toezicht. Voor een mededeling is in beginsel geen lange periode tussen mededelen en starten van de activiteit nodig. Uitzondering hierop kan zijn de mededeling, welke de gemeente, gelet op het adequaat informeren van de omgeving, wenst of dient te publiceren. Met een dergelijke publicatie is enige tijd gemoeid.
Wanneer de activiteit potentieel een zwaardere impact op de leefomgeving kan hebben, kan het via een melding nodig zijn dat de gemeente in staat wordt gesteld om voorafgaand aan het starten van de activiteit nog acties te verrichten, zoals:
– het uitvoeren van een initiële controle vooraf;
– het beoordelen of gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving of cumulatie met andere activiteiten het wellicht noodzakelijk is om aanvullende eisen te stellen;
– zelf in het kader van het beheer van de leefomgeving maatregelen te treffen, die een betere bescherming van de leefomgeving waarborgen.
Omdat het niet melden in een dergelijk geval de gemeente deze mogelijkheid ontneemt en tot oneigenlijk voordeel voor de initiatiefnemer kan leiden, bevat deze bepaling de mogelijkheid tot een verbod om de activiteit zonder voorafgaande melding uit te voeren. Mocht een initiatiefnemer daartoe toch overgaan, dan kan in het kader van de handhaving de activiteit zo nodig zelfs stilgelegd worden, om de gemeente alsnog de tijd te bieden voor de noodzakelijke geachte acties.
De zwaarste vorm van regulering is het verbod met vergunningplicht, waarbij de toetsing van de voorgenomen activiteit plaatsvindt aan de hand van een tijdig ingediende aanvraag.
In het bestemmingsplan kunnen regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels (kunnen) worden vastgesteld door de gemeenteraad of door burgemeester en wethouders.
In aanvulling op de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt dit artikellid een extra mogelijkheid om beleidsregels vast te stellen over de uitleg van een in het bestemmingsplan gestelde algemene regel bij het gebruik van een bevoegdheid van de gemeenteraad of burgemeester en wethouders. Overeenkomstig de Awb wordt in dit verband met een beleidsregel bedoeld een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.2 Naar hun inhoud en strekking gaat het bij beleidsregels om algemene, voor herhaalde toepassing vatbare, regels voor het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan die zich ertoe lenen om jegens betrokkenen als rechtsregels te worden toegepast.3 Beleidsregels zorgen voor consistent overheidshandelen in de uitvoeringspraktijk. Zij maken duidelijk hoe een bestuursorgaan een bevoegdheid in concrete gevallen zal toepassen, bijvoorbeeld bij het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunning. Daarmee dragen beleidsregels bij aan een voorspelbare overheid en het voorkomen van willekeur bij de uitoefening van bevoegdheden.
Op grond van dit lid kan de gemeenteraad in het bestemmingsplan bepalen dat beleidsregels moeten worden vastgesteld die bij de toepassing van een in dat plan gestelde algemene regel moeten worden gehanteerd. Ook bepaalt de gemeenteraad of die beleidsregels door de raad zelf of door burgemeester en wethouders worden vastgesteld. Deze constructie is in twee opzichten een aanvulling op hetgeen de Awb over beleidsregels regelt:
1°. de gemeenteraad kan in het bestemmingsplan de verplichting opnemen dat beleidsregels over een bepaald onderwerp moeten worden vastgesteld. De Awb gaat uit van een facultatieve bevoegdheid om beleidsregels vast te stellen;
2°. de raad kan daarbij bepalen dat de beleidsregels door de raad zelf of door burgemeester en wethouders moeten worden vastgesteld. De Awb gaat ervan uit dat beleidsregels worden vastgesteld door het bestuursorgaan dat bevoegd gezag bij de toepassing van de beleidsregel is.
Deze constructie biedt het gemeentebestuur meer flexibiliteit bij het stellen van criteria die bij de toepassing van een bevoegdheid door het bevoegd gezag moeten worden gehanteerd. Het maakt het desgewenst mogelijk om in een algemene regel in het bestemmingsplan te volstaan met een abstract criterium, waarbij de concrete invulling van dat criterium wordt opgenomen in beleidsregels. Doordat er geen vormvereisten voor beleidsregels gelden, bieden beleidsregels bovendien meer mogelijkheden tot het visueel weergeven en ook meer ruimte voor het aanbrengen van samenhang tussen verschillende onderwerpen van de zorg voor de fysieke leefomgeving. Dit is destijds voor de wetgever aanleiding geweest om welstandscriteria niet langer onderwerp te laten zijn van de gemeentelijke bouwverordening maar van beleidsregels.
Toepassing van deze bevoegdheid voor de gemeenteraad kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer in het gemeentelijke bestemmingsplan over parkeervoorzieningen voor de te bouwen gebouwen de abstracte regel is opgenomen “Indien de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer”. Deze regel werkt juridisch door via de toetsingsgronden die het bevoegd gezag (= veelal burgemeester en wethouders) moet toepassen bij het nemen van een beslissing over een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het zesde lid maakt het mogelijk om dan in het omgevingsplan tevens te bepalen dat burgemeesters en wethouders beleidsregels over de toepassing van die regel moeten vaststellen, zodat voor een ieder duidelijk wordt in welke gevallen aan de regel wordt voldaan.
In dit lid is bepaald dat door de gemeenteraad in elk geval beleidsregels moeten worden vastgesteld wanneer regels in het bestemmingsplan betrekking hebben op het uiterlijk van bouwwerken en bij de toepassing een interpretatie behoeven. In die beleidsregels moeten dan de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling van het uiterlijk van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft. Daarmee wordt aangesloten bij de regeling over het uitoefenen van welstandstoezicht zoals die in de Woningwet was opgenomen, waarbij de welstandscriteria in beleidsregels moeten zijn opgenomen (gemeentelijke welstandsnota). De gemeenteraad beslist daarbij zelf of en zo ja, in welke delen van de gemeente en voor welke bouwwerken welstandstoezicht uitgeoefend gaat worden. Wanneer de raad voor het uitoefenen van welstandstoezicht kiest, moet het omgevingsplan regels daarover bevatten en moeten de te hanteren welstandscriteria door de raad in beleidsregels worden vastgelegd wanneer de daarover in het omgevingsplan opgenomen criteria bij hun toepassing interpretatie behoeven. Die criteria moeten zoveel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheiden categorieën bouwwerken.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan wordt door de betreffende gemeenteraad bepaald van welke hieronder genoemde artikelen wordt afgeweken. Er bestaat dus geen verplichting om met alle hier genoemde afwijkingsmogelijkheden te experimenteren. Aan de deelnemende gemeenten worden dezelfde mogelijkheden geboden, maar het is aan de gemeenten zelf om te bepalen in hoeverre hiervan gebruikt wordt gemaakt.
– Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan kan worden besloten dat in afwijking van artikel 6.1, eerste lid, Wro geen recht op planschade bestaat bij het vervallen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste drie jaar ongebruikt zijn gebleven. Het idee van het experiment is om nieuwe initiatieven te faciliteren. Veel gemeenten hebben voor de crisis bestemmingsplannen opgesteld om bijvoorbeeld de bouw van woningen, kantoren of bedrijventerreinen mogelijk te maken. In de huidige tijd is er weinig tot geen vraag naar deze functies, terwijl er vaak wel animo is om op de hiervoor bestemde gronden andere activiteiten te ontplooien. Deze activiteiten kunnen een vliegwielfunctie hebben om de ontwikkeling van het gebied van de grond te krijgen. Indien hiervoor echter een wijziging van het bestemmingsplan nodig is, zijn veel gemeenten geneigd om hier niet in mee te gaan, omdat zij vrezen met hoge planschadeclaims te worden geconfronteerd. In het kader van dit experiment wordt aan de deelnemende gemeenten de mogelijkheid geboden om bij de vaststelling van het bestemmingsplan, te bepalen dat geen recht op planschade bestaat bij het vervallen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste 5 jaar ongebruikt zijn gebleven. Het gaat daarbij om bouw- en gebruiksmogelijkheden die bestonden op grond van het bestemmingsplan dat door dit plan wordt vervangen. Om te voorkomen dat eigenaren van braakliggende gronden plotseling met een gewijzigde bestemming worden geconfronteerd, zullen zij tijdig op de hoogte worden gesteld van het voornemen tot wijziging van het bestemmingsplan. Een eigenaar die op dat moment een project in voorbereiding heeft of voornemens is om op korte termijn met de voorbereiding te beginnen, heeft dan voldoende gelegenheid om dat bij de gemeente te melden (als dat al niet is gebeurd), zodat het project in het nieuwe plan kan worden meegenomen. Op deze wijze wordt tevens invulling gegeven aan het begrip ‘voorzienbaarheid’ in artikel 6.3, aanhef en eerste lid, Wro. Indien de eigenaar zich niet meldt, heeft hij blijkbaar niet de behoefte om de bestemming te verwezenlijken en kan worden geconcludeerd dat deze niet uitvoerbaar is.
Er kan eveneens worden afgeweken van de verplichting ex artikel 6.12, eerste en derde lid, Wro zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan door kan schuiven naar de concrete aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit past goed bij de in de pilots gewenste uitnodigingsplanologie. Daarbij is het wenselijk om via het bestemmingsplan uit te nodigen om tot een organische ontwikkeling van een gebied te komen. De ontwikkeling van het gebied wordt daarbij voor een belangrijk deel aan (private) initiatiefnemers overgelaten. Het is in die gevallen over het algemeen niet gewenst om al bij de wijziging van het bestemmingsplan te worden geconfronteerd met de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen.
Het kostenverhaalsinstrumentarium wordt met de afwijking geflexibiliseerd. De verplichting om kosten te verhalen blijft in stand. Uiteraard is het ook bij het verlenen van de vergunning mogelijk om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (indien bijvoorbeeld een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer is gesloten).
– Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Eén van de onderscheidende kenmerken van organische groei is dat de gemeente mogelijke ontwikkelingen vooral faciliteert en in mindere mate zelf de uitvoering van het bestemmingsplan ter hand neemt. Het bestemmingsplan kan worden gezien als een uitnodiging aan initiatiefnemers en ontwikkelaars om de mogelijkheden die het plan biedt te benutten. Nu de ontwikkeling van het gebied aan de markt wordt overgelaten, kan niet van de gemeente worden verlangd dat ze reeds bij het opstellen van het bestemmingsplan aangeeft hoe dit zal worden uitgevoerd. Om deze reden is artikel 3.1.6, eerste lid, onderdeel f niet van toepassing.
In afwijking van artikel 3.1.6, vierde lid, onder c, hoeft de toelichting op het bestemmingsplan geen beschrijving te bevatten van de wijze waarop de krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Het past niet bij de opzet van het bestemmingsplan en organische groei om voorafgaand aan de vaststelling door de gemeente in detail te laten onderzoeken welke gevolgen de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen voor het milieu zullen hebben. Deze verantwoordelijkheid wordt, op een later moment, (grotendeels) bij de initiatiefnemer neergelegd. De systematiek wordt dat de gemeente voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan de gevolgen voor het milieu globaal onderzoekt en dat de initiatiefnemer in het kader van de vergunningverlening de gevolgen van zijn initiatief (meer) in detail in beeld brengt. Op deze manier kan het onderzoek beperkt blijven tot de gevolgen van het concrete initiatief, daar waar in de huidige situatie bij de voorbereiding van een bestemmingsplan allerlei onderzoeken worden gedaan naar de gevolgen van ontwikkelingen die het plan weliswaar mogelijk maakt, maar die in de praktijk niet zullen worden gerealiseerd. Volledigheidshalve wordt hier nog opgemerkt dat de wet- en regelgeving op het gebied van de milieueffectrapportage onverkort van toepassing blijft.
De afwijking van de Wro en het Bro zijn identiek aan de regeling voor het experiment met flexibele bestemmingsplannen in de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (artikel 7a, Platform 31).
– Wet geluidhinder (Wgh) en Besluit geluidhinder (Bgh)
Op grond van artikel 45 Wgh geldt een maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) voor woningen binnen de zone rond een gezoneerd industrieterrein. In veel gevallen legt een zone rond een industrieterrein daarmee een aanzienlijke ruimteclaim op een gebied dat met functiemenging kan worden doorontwikkeld. Het huidige artikel 51 Wgh biedt de ruimte tot een maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A) in geval van een inbreidingslocatie. Deze is echter aan restricties onderhevig. Met name de beperking dat sprake moet zijn van een beperkte wijziging ten opzichte van de bestaande stedenbouwkundige structuur staat op gespannen voet met het beginsel van uitnodigingsplanologie. De gebiedsontwikkeling gestoeld op functiemenging brengt veelal een wijziging van de stedenbouwkundige structuur met zich mee. In het kader van dit experiment mag de in artikel 45, eerste lid, genoemde maximale ontheffingswaarde op 65 dB(A) worden gesteld, waarbij deze afwijking gedurende maximaal 10 jaar is toegestaan.
In hoofdstuk VIIIa, afdeling 2 (de artikelen 110d t/m 110i), Wgh is het detailniveau van een akoestisch onderzoek beschreven, dat in het kader van een ruimtelijk plan moet worden uitgevoerd. Dit detailniveau is afgestemd op de bestaande ruimtelijke besluiten. De voor de pilotgebieden gewenste bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte bevatten een regeling op hoofdlijnen. Het akoestisch onderzoek dat de akoestische validiteit van dit omgevingsplan moet onderschrijven, zal op dit hogere abstractieniveau moeten worden afgestemd. Eén en ander past binnen de denkrichting van Swung-2. ‘Swung’ staat daarbij voor ‘Samenwerken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid’. Onder deze noemer wordt momenteel gewerkt aan een grootschalige aanpassing van de Wet geluidhinder. De invoering van geluidproductieplafonds voor de rijksinfrastructuur (Swung-1) is per 1 juli 2012 geregeld middels het opnemen van een nieuw hoofdstuk 11 (Geluid) in de Wet milieubeheer. In het traject Swung-2 wordt de geluidsregelgeving rond provinciale en gemeentelijke wegen en rond gezoneerde industrieterreinen aangepast. Op 28 maart 2013 heeft de staatssecretaris van IenM een brief naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin de beleidskeuzes voor Swung-2 zijn verwoord.4
Het onderzoek dient daarbij vanzelfsprekend wel voldoende concrete informatie te bevatten om bijvoorbeeld het besluit tot het verlenen van hogere waarden in het bestemmingsplan te kunnen integreren. Ook in een globaal bestemmingsplan moet worden onderbouwd dat de wens tot het realiseren van geluidsgevoelige functies reëel is. In de fase van planvorming is het namelijk nog mogelijk om geluidsproblemen te voorkomen door middel van een andere inrichting van het gebied. Om deze reden is het niet toegestaan om het meer gedetailleerde geluidsonderzoek volledig door te schuiven naar de procedure die moet leiden tot het afgeven van een omgevingsvergunning.
In artikel 3.2 Bgh zijn beperkingen opgenomen voor de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai De pilotgebieden liggen binnen zones langs verschillende wegen. Ook deze leggen een aanzienlijke ruimteclaim op de pilotgebieden. De bestaande in de Wgh opgenomen normen knellen onnodig als het gaat om uitnodigingsplanologie en organische gebiedsontwikkeling. Dit voorstel sluit aan op bestaande in de wet opgenomen ontheffingsbevoegdheden. Er wordt namelijk aangesloten bij de ontheffingsmogelijkheden zoals opgenomen in artikel 83, vijfde lid, Wgh, met dien verstande dat de daaraan gestelde beperkingen ten aanzien van de stedenbouwkundige structuur zijn komen te vervallen. Dit in verband met de strijdigheid van dit beginsel met de binnen de pilotgebieden beoogde functiemenging.
In artikel 5.4 Bgh zijn voorwaarden gesteld aan een akoestisch onderzoek, die zijn afgestemd op de bestaande ruimtelijke regelingen. De voorwaarden van dit artikel zijn afgestemd op het abstractieniveau van de gewenste bestemmingsplannen.
In de huidige praktijk is het besluit tot vaststelling van de hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder een separaat besluit naast het ruimtelijke besluit. Omdat de grondslag en de ruimtelijke verantwoording van een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde voortvloeit uit en is opgenomen in het bestemmingsplan met brede reikwijdte, wordt dit plan het vehikel voor het vaststellen van de hogere grenswaarde. Dit besluit is daarmee geïntegreerd in het bestemmingsplan.
– Wet milieubeheer (Wm) en Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 8.42 Wm bevat de mogelijkheid voor het vaststellen van een maatwerkvoorschrift voor inrichtingen waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is. Voor de pilotgebieden kunnen gebiedsgerichte milieuvoorschriften tevens worden opgenomen in het bestemmingsplan. Dit is geregeld door aan te haken bij artikel 8.42b Wm. Daarbij geldt dat de in het bestemmingsplan opgenomen regels van invloed zijn op de milieuhygiënische kwaliteit van de leefomgeving die met het bestemmingsplan moet worden geborgd. Bovendien kunnen door de koppeling met het bestemmingsplan deze regels van toepassing zijn op een bestemming of toegekende functie in plaats van op individuele inrichtingen. Tenslotte wordt door de koppeling aan het ruimtelijke besluit het vaststellen van het maatwerkvoorschrift digitaal kenbaar gemaakt.
In artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor geluidbelasting ter hoogte van gevoelige bestemmingen. Met name in gebieden waarin de gebiedsontwikkeling wordt gekenmerkt door een grote mate van functiemeningen, kunnen deze grenswaarden een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden met zich meebrengen. Er zal bij organische gebiedsontwikkeling over het algemeen slechts sprake zijn van een relatief beperkte duur van deze hogere milieubelasting. Hierin ligt de redelijkheid van de tijdelijke relatief hogere milieubelasting besloten. Er wordt dan ook afgeweken van de in de voornoemde artikelen opgenomen grenswaarden. Dit met dien verstande dat de onderbouwing van deze ontheffing kan worden neergelegd in het bestemmingsplan. Daarmee wordt vooruitgelopen op de inwerkingtreding van artikel 2.19 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Dit artikel biedt gemeenten de mogelijkheid om bij verordening een afwijkende geluidsnorm vast te stellen. In afwachting van het opstellen van een modelverordening door de VNG treedt dit artikel voorlopig niet in werking. In het kader van dit experiment zal onder andere worden bekeken op welke wijze de afwijkende norm in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Indien een gemeente daarvoor kiest, betekent dat overigens wel dat de afwijkende norm, evenals de rest van het bestemmingsplan, vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Het tiende lid biedt de raad de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het wijzigen van (ondergeschikte) onderdelen van het bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders te delegeren. De Wro kent in de vorm van bijvoorbeeld uitwerkings- en wijzigingsplannen en binnenplanse vrijstellingen een aantal planfiguren waarbij burgemeester en wethouders het bestemmingsplan binnen door de raad gestelde kaders kunnen aanpassen. Deze planfiguren zijn in de wet vrij strikt geregeld. In het tiende lid wordt meer vrijheid geboden, doordat de hiervoor genoemde planfiguren niet worden benoemd en ook andere wijzigingen van het bestemmingsplan hieronder vallen. Daarbij wordt het aan de raad overgelaten om de grenzen voor burgemeester en wethouders te bepalen.
Gelet op de verlengde looptijd van het bestemmingsplan, zijn het derde en vijfde lid, van artikel 3.1 Wro niet van toepassing.
Hieronder volgt een overzicht van de gebieden en projecten waarvoor de gemeenten een ‘verbreed bestemmingsplan’ gaan opstellen:
Almere/Zeewolde – Oosterwold
Oosterwold is één van de gebiedsontwikkelingen in het kader van Almere 2.0 en beslaat een gebied van ruim 4300 ha tussen Almere en Zeewolde. Het gebied is nu nog grotendeels agrarisch. De regio heeft met het Rijk afgesproken dat in het gebied de komende 20 jaar ruimte wordt geboden voor een organische ontwikkeling naar een groen woon-werkgebied, waarbij het agrarische karakter voor een groot deel behouden blijft. Kenmerkend voor deze organische ontwikkeling is dat er vooraf geen eindbeeld in de vorm van een masterplan of blauwdruk wordt opgesteld. Hoe het gebied er in de toekomst uit zal zien en waar de verschillende functies in het gebied een plaats gaan krijgen, wordt overgelaten aan de initiatieven van burgers, bedrijven en instellingen. De gezamenlijke structuurvisie, die de gemeenten Almere en Zeewolde voor het gebied hebben opgesteld, biedt initiatiefnemers een raamwerk waarbinnen ze aan de slag kunnen.
Bij deze werkwijze wordt uitgegaan van een gevarieerde en gefaseerde invulling van het gebied, waarbij over een langere periode veel ruimte wordt geboden aan initiatiefnemers. Dit maakt het wenselijk om te beschikken over een juridisch-planologisch instrument dat voldoende basis biedt voor het verlenen van omgevingsvergunningen, maar dat zich tegelijkertijd beperkt tot het beschrijven van de hoofdlijnen van de gewenste gebiedsontwikkelingen zonder dat vooraf al te gedetailleerde onderzoeken naar bijvoorbeeld de gevolgen voor milieu, archeologie, water en natuur nodig zijn. Daarnaast dient het instrument een bij de procesaanpak passende looptijd (20 jaar) te hebben en moet het ruimte bieden voor een gebiedsexploitatie op hoofdlijnen.
Almere – Centrum Weerwater
Almere Centrum Weerwater is aangemerkt als ontwikkelingsgebied onder Afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de Chw. Het gebied ligt in het centrum van Almere ter hoogte van de A6, die in de periode tot 2020 wordt verdubbeld. Het gebied beslaat 413 ha en is één van de drie grote ontwikkellocaties waarbinnen de groeiopgave voor Almere moet worden gerealiseerd. Het (concept)gebiedsontwikkelingsplan, dat in mei 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld, bevat een kansenstrategie voor de geleidelijke ontwikkeling van het gebied naar een (boven)regionaal centrumgebied, waar bijzondere thematische concepten op het gebied van leisure, zorg, recreatie, economie en sport (of een mix daarvan) kunnen landen. De Floriade is daarvan een eerste invulling. Bij deze ontwikkeling past een vernieuwend juridisch-ruimtelijke concept dat ruimte geeft aan de kansen die zich voordoen. De huidige systematiek van het bestemmingsplan sluit niet goed aan door de beperkte geldingsduur en de noodzaak de uitvoerbaarheid vooraf aan te tonen. Het experiment met de bredere reikwijdte van het bestemmingsplan biedt nieuw perspectief waar de gemeente Almere gebruik van wil maken. Om de verdubbeling van de A6 volgens de huidige planning te kunnen realiseren, is het noodzakelijk dat de gemeente op 1 januari 2015 over een onherroepelijk bestemmingsplan beschikt. Dit betekent dat het experiment met de nodige voortvarendheid zal worden opgepakt en dat de ervaringen die in dit kader worden opgedaan nog in de Omgevingswet kunnen worden verwerkt.
Assen – toeristisch-recreatieve zone (inclusief TT-circuit)
Het gebied tussen TT-circuit Assen en Verkeerspark Assen, incl. het natuurgebied Witterveld, maakt voor een deel onderdeel uit van de toeristisch recreatieve zone van het project FlorijnAs. Dit omvangrijke programma is aangemerkt als lokaal project met nationale betekenis op grond van de Afdeling 7 van Hoofdstuk 2 van de Chw. De toeristisch recreatieve zone moet uitgroeien tot een hoogwaardig recreatief gebied met een grote aantrekkingskracht voor zowel bewoners als toeristen. De ontsluiting wordt met een nieuwe op- en afrit op de A28 en met een aanleg van een evenementenstation van de NS sterk verbeterd. De economische potentie van het TT Circuit wordt vergroot en er wordt ruimte gegeven aan ontwikkelingen zoals TT World en diverse attractieve programma's. Het is de bedoeling dat meer bedrijven aansluiten om het leisure-gebied verder te ontwikkelen. De gemeente Assen wil vooral kansen uit de markt halen en die zo goed mogelijk ondersteunen. Om flexibel te kunnen inspelen op die initiatieven neemt de gemeente deel aan het experiment.
Culemborg – Spoorzone
De Spoorzone in de gemeente Culemborg bestaat aan de westzijde uit een gesloten stortplaats en verlaten bedrijfsterrein. De gemeente wil het gebied rond het NS-station samen met commerciële partijen herontwikkelen met vervoersvoorzieningen, winkels, hotels, horeca, bedrijvigheid, wonen, etc. De ontwikkeling vergt een lange doorloop en flexibele invulling waarin ruimte is voor marktontwikkelingen die nu nog niet bekend zijn. Het bestemmingsplan kent daarvoor een te korte geldingsduur, is te weinig flexibel en vraagt teveel duidelijkheid vooraf. Het experiment moet daarvoor de betrouwbare juridische basis verschaffen. Deze innovatieve aanpak moet de economische ontwikkeling op gang helpen. Een specifiek punt van duurzaamheid is dat het plan het hergebruik van een voormalige stortplaats mogelijk maakt.
Den Haag – Binckhorst
Omdat de drijvende krachten achter de stedelijke ontwikkeling ingrijpend zijn gewijzigd heeft de gemeente Den Haag voor de Binckhorst het roer omgegooid. De kantoormarkt is structureel veranderd en de woningmarkt zit op slot. In plaats van een grootschalige geplande herontwikkeling gaat de gemeente, voor dit omvangrijke gebied met veel kantoren en bedrijven, inmiddels uit van een gebiedsaanpak waarin de initiatieven uit de markt moeten komen en die de gemeente ondersteunt. Daarbij hoort ook een ander juridisch-ruimtelijke basis, die gevonden kan worden door het experimenteren met een instrument met de kenmerken van het omgevingsplan. De gemeente wil de economische groei in dit innovatieve experiment nieuwe kansen geven. De inzet geeft op diverse manieren inhoud aan duurzaamheid: terugdringen van de automobiliteit, ruimte voor fietsen en wandelen, intensivering van het ruimtegebruik en versterken van de kwaliteit van de openbare ruimte met onder meer groen zijn daarvan voorbeelden.
Enschede – Luchthaven Twente
Het project omvat de transformatie van de grond van de voormalige vliegbasis Twenthe en herontwikkeling van de voormalige militaire kampen. De gebiedsontwikkeling bestaat in hoofdlijnen uit:
– de ontwikkeling van een burgerluchtvaartterrein op de locatie van het voormalige militaire vliegveld Twenthe. De aan het vliegveld gelieerde functies zoals parkeren en luchthavengerelateerde bedrijvigheid, alsmede leisure en een veiligheidscentrum, liggen allemaal ten noorden van de start- en landingsbaan;
– herontwikkeling van de overigen deelgebieden (natuurontwikkeling, leisure, bedrijvigheid, evenementen en woningbouw).
Bij het opstellen van een structuurvisie in opdracht van Rijk, provincie en gemeente voor de gebiedsontwikkeling van Luchthaven Twente e.o. is initieel een tweetal plannen opgesteld. Bij de uiteindelijke keuze voor plan B heeft een aantal factoren een doorslaggevende rol gespeeld. Plan B vertaalt een visie met een sterk accent op hergebruik van de bestaande bebouwing en inpassing van ecologische waarden en Ecologische Hoofdstructuur. In deze visie is ook een aanzienlijk werkprogramma opgenomen. De argumenten voor deze keuze kunnen allen ontleend worden aan de verwachte effecten op het gebied van milieu, economie en planexploitatie. Belangrijk verbindend element is de invulling van het begrip duurzaamheid dat in de missie van de gehele gebiedsontwikkeling is verankerd. Ook scoorde plan B het beste op het gebied van economische ontwikkeling en werkgelegenheid. De economische versterking van Twente is immers een van de uitgangspunten geweest bij het opstellen van de herinrichtingplannen van het gebied.
Met de Gebiedsagenda Twente werken provincie, regio en Twentse gemeenten verder aan de kwaliteiten van een internationaal toonaangevende regio. Voor de ontwikkeling van economie en werkgelegenheid is de ontwikkeling van de luchthaven een belangrijke factor. Het realiseren van een compacte luchthaven in het groen is een concrete mogelijkheid tot het realiseren van directe en indirecte werkgelegenheid. Hierbij valt te denken aan bedrijven voor vliegtuigonderhoud, logistieke bedrijven en opleidingsinstituten. Bestaande bedrijven profiteren en de aanwezigheid van een luchthaven is voor nieuwe bedrijven een extra vestigingsfactor. Een duurzame inbedding van deze nieuwe bedrijvigheid in de regio vraagt om een ruimtelijke ontwikkeling die zorg moet dragen voor een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. Door een samenhangend programmatische aanpak op een aantal punten zoals profilering en acquisitie worden de projecten in hun kracht versterkt. Een organische ontwikkeling van het gebied zorgt voor de mogelijkheid tijdelijke verhuur van panden en bedrijfshuisvesting te faciliteren en genereert inkomsten en werkgelegenheid.
Het vernieuwende karakter van het project is niet in hoofdzaak op de fysieke uitvoering gericht, maar zit in de wijze waarop het organische proces ingevuld gaat worden. Voor de gebiedsontwikkeling wordt flexibiliteit gezocht voor twee onderdelen:
1. Snel schakelen tussen beleid, ruimtelijk-juridisch kader en uitvoering;
2. Benutten van de omvang en de bestaande waarden van het gebied.
De duurzaamheidskansen van het project concentreren zich met name rond energie, behoud en ontwikkeling van biodiversiteit en de beleefbaarheid van natuur en landschap. In de herinrichtingsplannen van het gebied is een aantal ruimtelijke dragers opgenomen ten behoeve van deze duurzame gebiedsontwikkeling, zoals:
• het versterken en herstellen van het watersysteem als één van de dragers van continuïteit in het natuurnetwerk en het landschap. Het gaat hierbij om het gehele systeem vanaf de bron tot buiten het gebied, zowel ten aanzien van geohydrologie als het oppervlaktewater;
• het verbinden van de natuur binnen en buiten het gebied, onder andere via de beken en de landgoederenstructuur, met natuurcomplexen op afstand ten zuidwesten (Driene, Twekkelo) en ten oosten (Oldenzaalse stuwwal) van het gebied;
• het vergroten van de specifieke natuurkwaliteiten van het gebied, verbonden aan natte en droge heide, bossen, schrale graslanden, beken en moerassen;
• het hergebruik en de inpassing van bestaand vastgoed en behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Duurzaamheid is integraal opgevat als het toevoegen van waarde aan de gebiedsontwikkeling. Rond de compacte luchthaven ontstaat veel ruimte voor robuuste natuurontwikkeling en een ecologische kwaliteitsimpuls van bos en natuur. Het doel is het creëren van een zodanige leefomgeving dat mensen er graag wonen, werken of recreëren en dat zij bereid zijn daarin structureel te investeren. Voor de toekomstig exploitant van de luchthaven Twente e.o. is in de aanbestedingsdocumenten de voorwaarde opgenomen dat aan vooraf vastgestelde duurzaamheidcriteria moet worden voldaan eer overgegaan wordt tot gunning.
Weesp – Bloemendalerpolder
In de Bloemendalerpolder wordt de bouw van maximaal 2750 woningen gekoppeld aan de ontwikkeling van een groenblauwe structuur. Marktpartijen zijn zelfstandig verantwoordelijk voor de totale gebiedsontwikkeling binnen afspraken op hoofdlijnen. Bij deze ontwikkeling past geen strak ruimtelijk keurslijf maar flexibiliteit. De gemeenten willen een langere doorlooptijd en ruimte om flexibel in te spelen op de strakke kaders van de Wet geluidhinder. Het ontwikkelingsconcept is innovatief, de koppeling van rood (woningen) aan blauw (water) en groen (natuur en landschap) duurzaam en de totale ontwikkeling stimuleert de economie.
Zaanstad – Hembrugterrein
Het Hembrugterrein is een voormalig defensieterrein van 43 ha bestaande uit bos (18 ha) en bedrijfsbebouwing, waarvan ongeveer de helft de monumentenstatus heeft. De gebouwen staan goeddeels leeg. Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is eigenaar van het gebied. RVOB, provincie Noord-Holland en gemeente Zaanstad willen het terrein herontwikkelen tot een duurzaam en gemengd stedelijk gebied met (creatieve) bedrijvigheid, culturele instellingen, horeca en waar mogelijk ook woningen. Woningbouw is niet eenvoudig in te passen vanwege de milieucontouren van het nabij gelegen bedrijventerrein Westpoort en Schiphol. De ontwikkeling vergt een lange termijn met nog veel onzekerheden, waardoor het niet mogelijk is om de economische uitvoerbaarheid binnen en beperkte tijd van een bestemmingsplanperiode op de gebruikelijke wijze te onderbouwen. Ook is een andere aanpak nodig om planvorming en investering in woningbouw uit te lokken. Te denken valt aan het toestaan van woningbouw onder voorbehoud van een toekomstig aanvaardbaar geluidniveau. De ontwikkeling van het Hembrugterrein blokkeert en het huidige instrumentarium biedt geen ruimte voor de voorgestane aanpak. De gemeente Zaanstad wil het experiment aangaan om met een innovatie en duurzame aanpak wel de beoogde (economische) ontwikkeling op gang te krijgen.
Flevokust is een samenwerkingsverband van de gemeente Lelystad, de provincie Flevoland en het Havenbedrijf Amsterdam om een nieuwe haven bij Lelystad te ontwikkelen voor de binnenvaart met bijbehorend bedrijventerrein. Het project zorgt voor een vermindering van de vrachtwagenmobiliteit en draagt bij aan het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van de Metropool Regio Amsterdam. Voor het aanleggen en realiseren van het bedrijventerrein is het noodzakelijk een gebied van 115 ha circa 7 meter op te hogen (van -5 tot +2,25 NAP). Om het gebruik van zand en grond (=primaire bouwstof) te besparen kunnen deze op een deel van het terrein functioneel en nuttig worden vervangen door schone (vrij toepasbare) bouwstof (=secundaire bouwstof).
Op 7 maart 2012 is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de Vereniging Afvalbedrijven de Green Deal ‘Verduurzaming Nuttige Toepassing AEC-bodemas’ getekend. In deze Green Deal hebben partijen afgesproken om de AEC-bodemas op te werken tot schone (vrij toepasbare) bouwstof. Het afgesproken tijdpad is: in 2017 is de helft van alle jaarlijks geproduceerde bodemas bewerkt of opgewerkt en in 2020 100%. Het project Flevokust draagt bij aan deze doelstelling. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt ingericht voor de ontwikkeling van onder andere een reinigingsinrichting voor AEC-bodemas. Het recyclingsbedrijf zal vooruitlopend op de inrichting van de reinigingsinrichting op Flevokust elders een (kleine) reinigingsinstallatie bouwen om het opwerkingsproces te optimaliseren en om medio 2014 aan te vangen met het reinigen van AEC-bodemas tot schone (vrij toepasbare) bouwstof voor toepassing voor de aanleg en ophoging van het project Flevokust. Hiermee wordt vooruitgelopen op de Green Deal ‘Verduurzaming Nuttige Toepassing AEC-bodemas’. In de Green Deal ‘Opwerking AEC bodemassen in relatie tot de ontwikkeling en aanleg van het project Flevokust’ worden de voorwaarden hiervoor nader uitgewerkt.
In het kader van deze Green Deals wordt in artikel 7c de werkingsfeer van het Besluit Bodemkwaliteit (BBk) voor de duur van 15 jaar verruimd, zodat dit project kan plaatsvinden. Op grond van het BBk mogen bouwstoffen niet gebruikt worden voor een dergelijk werk. Door dit project – de ophoging van het bedrijventerrein – aan te merken als ‘werk’ in de zin van het BBk gelden alle daarin gestelde regels voor het toepassen van de gereinigde AEC-bodemassen bij dit project.
Amsterdam heeft te kampen met een grote en structurele kantorenleegstand, bijvoorbeeld in de gebieden Teleport (Sloterdijk) en Amstel III. Alhoewel deze zijn aangewezen in het kader van de Leegstandswet en de Leegstandsverordening, kan het bestaande kantorenareaal op basis van de vigerende bestemmingsplannen nog aanzienlijk worden uitgebreid. De gemeente wil de bestemmingsplannen voor deze gebieden herzien en daarbij de onbenutte mogelijkheden voor de bouw van kantoren ‘wegbestemmen’. Het probleem is dat dit wegbestemmen tot grote planschadeclaims kan leiden. Dit risico kan worden beperkt door ervoor te zorgen dat de wijziging van het bestemmingsplan voorzienbaar wordt. Deze voorzienbaarheid kan onder andere worden vormgegeven door in een openbaar (ruimtelijk) beleidsstuk aan te geven dat het kantorenbeleid zal worden herzien, met als oogmerk om het kantorenareaal binnen de gemeente terug te brengen. Indien belanghebbenden, nadat het voornemen tot de beleidswijziging bekend is gemaakt, gedurende een zekere periode geen initiatief nemen om de bestaande bouwmogelijkheden te benutten, verspelen zij hun recht op vergoeding van planschade. Er is dan sprake van ‘passieve risicoaanvaarding’. In de Wro is echter niet geregeld welke termijn moet zijn verstreken alvorens er sprake is van voorzienbaarheid en uit de jurisprudentie wordt dit evenmin helder. Middels het opnemen van artikel 7e wordt voor Teleport en Amstel III duidelijkheid geboden. Daarbij is gekozen voor een termijn van 5 jaar. Deze termijn is identiek aan de termijn, genoemd in artikel 7a, eerste lid (zesde tranche) en 7c, zesde lid (deze tranche).
De bij de zesde tranche toegevoegde categorie 11 (duurzame mobiliteit) versnelt en vereenvoudigt de vergunningverlening voor de aanleg en uitbreiding van energielaadpunten en tankstations voor het afleveren van waterstof aan voertuigen voor goederen en personentransport. Aan deze categorie worden twee subcategorieën toegevoegd. Deze uitbreiding versnelt en vereenvoudigt de vergunningverlening voor de aanleg en uitbreiding van tankstations het afleveren van CNG (Compressed Natural Gas), LNG (Liquefied Natural Gas), L-CNG (CNG afkomstig van LNG), alternatieve brandstoffen zoals methanol, hogere blends biobrandstoffen zoals E-85 en E-10 en andere hernieuwbare brandstoffen. Inzet van alternatieve brandstoffen vergroot de zekerheid van de energievoorziening voor verkeer en kan een bijdrage leveren aan vermindering van de milieubelasting door verkeer.
Aan bijlage II van de Chw zijn toegevoegd de projecten Zeehaven- en industriegebieden Oosterhorn en Eemshaven, het Eiland van Schalkwijk, de Dairy Campus, Valkenburg, Kickersbloem III, ZuidasDok, Markerwadden en het Stadionpark Rotterdam met als doel de bevordering van de duurzame economische ontwikkeling.
Delfzijl en de Eemshaven zijn zeehavens van nationaal belang en vormen tezamen met de stad Groningen een stedelijke regio met topsectoren, zoals benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De haven- en industriegebieden zijn grote industriële complexen met multimodale toegankelijkheid, die vooral sterk ontwikkeld zijn op de sectoren energie, chemie, logistiek en recycling.
Oosterhorn is een groot industrieterrein in de gemeente Delfzijl voor zware industrie en havengebonden activiteiten. Oosterhorn is daarnaast één van de grote chemie-ontwikkelingsclusters in Nederland. Het totale plangebied van Oosterhorn omvat circa 1290 ha (bruto). Oosterhorn is hiermee het grootste bedrijventerrein in Noord-Nederland en van groot belang voor de gehele provincie Groningen. Het is bovendien één van de weinige bedrijventerreinen in Nederland waar nog ontwikkelingsruimte is voor zware chemische industrie. Een deel van het terrein is reeds ingevuld met bedrijven en infrastructuur.
De Eemshaven is een haven- en industrieterrein binnen de gemeente Eemsmond. Het is een terrein voor havengebonden activiteiten en zware industrie. De Eemshaven vervult een belangrijke rol in de nationale energievoorziening. Een deel van het terrein is al ingevuld met bedrijven en infrastructuur.
Het Eiland van Schalkwijk is een groen en landelijk gebied in de gemeente Houten en wordt omringd door het Amsterdam-Rijnkanaal, de Lek en het Lekkanaal. Eind 2011 is een structuurvisie vastgesteld. De belangrijkste uitgangspunten hiervan zijn behoud en versterking van het landelijk karakter en de economische structuur. De landbouw en de recreatie krijgen de ruimte om zich duurzaam te ontwikkelen en op te bloeien tot de economische motoren.
Het project ‘Dairy Campus’ betreft een (inter)nationaal onderzoeks-, innovatie- en kenniscentrum dat bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van een toekomstbestendige melkveehouderij en zuivelsector. De campus ligt aan de Boksymerdyk in Leeuwarden en bestaat uit een innovatie- en onderzoeksboerderij met onderwijs- en trainingsvoorzieningen. Deze zullen de komende jaren worden uitgebreid.
Het project Locatie Valkenburg omvat de bouw van maximaal 5000 woningen en 20 ha hoogwaardig werkpark alsmede grootschalige natuurontwikkeling en kent een nauwe relatie met de Rijnlandroute en het HOV-Net Zuid-Holland Noord. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met de Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsmaatschappij.
De derde fase het bedrijventerrein Kickersbloem in de gemeente Hellevoetsluis levert 47 ha (bruto) extra bedrijfsvloeroppervlakte op in sectoren als (groot)handel, logistiek, bouw en dienstverlening. Deze oppervlakte biedt ruimte aan circa 350 bedrijven met een gezamenlijke werkgelegenheidsimpuls van 2900 arbeidsplaatsen. Veel van deze arbeidsplaatsen komen ten goede aan de ‘zwakkere’ groepen op de arbeidsmarkt: jongeren (19%), ouderen (12%) en lager opgeleiden (36%). Hierdoor wordt de uitstroom van forenzen, die in Hellevoetsluis relatief groot is, beperkt.
Het project ZuidasDok is een combinatie van stedelijke ontwikkeling en verbetering van de bereikbaarheid van de Amsterdamse Zuidas en de noordelijke Randstad, zowel over de weg als met het openbaar vervoer. Het project voorziet onder andere in herinrichting van de A10-Zuid en de knooppunten Nieuwe Meer en Amstel en een uitbreiding van de openbaarvervoer-terminal. De aanwijzing van het project is in aanvulling op de reeds aangewezen gebiedsontwikkeling Zuidas en om zeker te stellen dat ook ZuidasDok, inclusief de infrastructurele onderdelen, onder de werking van de Chw valt.
Het Markermeer verkeert in ecologisch opzicht in een slechte toestand. Als gevolg van het afsluiten van het IJsselmeer middels Afsluitdijk en Houtribdijk is er sprake van het ophopen van slib. Dit slib maakt het water in het Markermeer troebel en verstikt het bodemleven. Als gevolg hiervan hebben vissen, schelpdieren en waterplanten moeite met overleven en dreigt er voor trekvogels gebrek aan voedsel te ontstaan. Het project Marker-Wadden bestaat uit een bovenwater- en een onderwaterlandschap. Het onderwaterlandschap bestaat uit zandwinputten en een geulenstelsel waarin slib wordt ingevangen. Met de bouwstoffen uit de zandwinput en het geulenstelsel wordt vervolgens het bovenwaterlandschap in de vorm van één of meer natuureilanden ‘gebouwd’. Dit bovenwaterlandschap bestaat uit slikplaten, rietvelden, vloedbossen en stranden en zal met een rif tegen golfslag worden beschermd. De uitvoering van dit project draagt enerzijds bij aan de ondersteuning van de Nederlandse economie, met name de weg- en waterbouwsector en levert anderzijds een belangrijke bijdrage aan de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000-gebied en aan de versterking van de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland.
Het Stadionpark Rotterdam ligt in Rotterdam-Zuid en omvat grofweg de Stadiondriehoek (gebied rondom het Station Feyenoord, begrensd door de Stadionweg, Olympiaweg en Coen Moelijnweg), park De Twee Heuvels, het sportpark Varkenoord en het gebied tussen park De Twee Heuvels en de buitendijk. De gemeente Rotterdam heeft plannen om het gebied rondom de Kuip en enkele bestaande sportcomplexen te herontwikkelen, al dan niet in combinatie met de bouw van een nieuw stadion en andere voorzieningen ten behoeve van sport en recreatie.
Als grootste tuinbouwgemeente in Nederland, biedt de gemeente Westland veel werkgelegenheid op allerlei niveaus. Het productiewerk in de tuinbouwsector wordt veelal verricht door arbeidsmigranten. Zij dragen daarmee in belangrijke mate bij aan het in stand houden van de economische kracht van Westland. De gemeente Westland streeft naar een goed woon- en leefklimaat voor deze werknemers. Het project Dijckerwaal voorziet in de bouw van een tijdelijk logiesgebouw-labourhotel, dat moet voorzien in de (tijdelijke) huisvesting van 300 arbeidsmigranten. (zie ook artikel I, onderdeel B).
Almere Centrum Weerwater is een gebiedsontwikkeling in het centrum van Almere. Het gebied ligt ter hoogte van de A6, die in de periode tot 2020 wordt verdubbeld. Het gebied beslaat 413 ha en is één van de drie grote ontwikkellocaties waarbinnen de groeiopgave voor Almere moet worden gerealiseerd. Het concept-gebiedsontwikkelingsplan, dat in mei 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld, bevat een kansenstrategie voor de geleidelijke ontwikkeling van het gebied naar een (boven)regionaal centrumgebied, waar bijzondere thematische concepten op het gebied van leisure, zorg, recreatie, economie en sport (of een mix daarvan) kunnen landen. De Floriade is daarvan een eerste invulling.
Gelet op het belang dat gemoeid is met dit besluit is geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. De gemeenten die het betreft, hebben verzocht om deze wijzigingen en profiteren van de kortere invoeringstermijn.
De inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7d is afhankelijk van de voortgang bij de uitvoering van de Green Deal ‘Opwerking AEC-bodemassen in relatie tot de ontwikkeling en aanleg van het project Flevokust’. Beoogd is dat uiterlijk op 31 december 2016 op deze locatie een grootschalige reinigingsinrichting voor AEC-bodemassen gerealiseerd zal zijn.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
Besluit van 5 februari 2013 tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (vijfde tranche), Stb. 2013, nr. 77.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-16826.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.