Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 10 juni 2013, nr. 2013-0000329676, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Arbeids- en Opleidingsfonds Rijk (Subsidieregeling Stichting A en O-fonds Rijk)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdelen d, f en g, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister voor Wonen en Rijksdienst;

b. stichting:

Stichting Arbeids- en Opleidingsfonds Rijk.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan de stichting een subsidie voor het uitvoeren van activiteiten of het subsidiëren van projecten ten behoeve van het stimuleren van arbeidsmarkt-, werkgelegenheids- en opleidingsactiviteiten.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. De minister kan slechts in overeenstemming met de Centrales van Overheidspersoneel besluiten de subsidie, bedoeld in het eerste lid, niet meer te verstrekken; de minister neemt hierbij een termijn van drie jaar in acht.

Artikel 3

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt, behoudens de aanvullende middelen, bedoeld in het tweede lid, ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van de Minister voor Wonen en Rijksdienst blijkt.

  • 2. De minister kan in overeenstemming met de Centrales van Overheidspersoneel uit de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte aanvullende middelen aan de stichting toekennen.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 4

De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober voor de aanvang van het boekjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt voorschotten per boekjaar.

  • 2. Het totaal van de voorschotten voor een boekjaar is gelijk aan de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 3. De voorschotten worden als volgt verstrekt:

    • a. 50 procent van de voor een boekjaar verleende subsidie in januari van dat jaar;

    • b. 50 procent van de voor een boekjaar verleende subsidie in juni van dat jaar.

  • 4. De minister kan een voorschot een maand later verstrekken, nadat de stichting hiervan in kennis is gesteld.

§ 4. De verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 6

De stichting legt alle projecten vast in een projectenadministratie. In deze administratie wordt per project de verplichting vastgelegd, met daaraan gekoppeld de geprognosticeerde benodigde kasbedragen.

Artikel 7

  • 1. De looptijd van een door de stichting aangegane verplichting bedraagt ten hoogste drie jaar.

  • 2. De stichting hanteert met betrekking tot het verstrekken van subsidies in elk geval de volgende regels:

    • Een aanvraag gaat vergezeld van een projectplan, dat in ieder geval de volgende gegevens bevat:

      • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

      • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan het stimuleren van arbeidsmarkt-, werkgelegenheids- of opleidingsactiviteiten;

      • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

      • d. een tijdsplanning van de activiteit;

      • e. indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

      • f. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

      • g. indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken en

      • h. de wijze van evalueren.

    • De stichting kan op de verleende subsidies voorschotten verstrekken tot ten hoogste 80 procent. Bij meerjarige projecten wordt per kalenderjaar een voorschot verstrekt van een evenredig deel van de subsidie, waarbij rekening wordt gehouden met de niet tot besteding gekomen middelen.

    • Indien in de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie van € 25.000 of meer wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt, is de subsidieontvanger verplicht om één keer per periode van twaalf maanden via een voortgangsrapportage inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten.

    • De verantwoording van projecten met een subsidiebedrag van € 25.000 of meer vindt plaats op basis van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten.

    • De verantwoording van projecten met een subsidiebedrag van € 25.000 gaat vergezeld van een controleverklaring.

  • 3. De stichting draagt zorg voor een adequaat vorderingenbeheer.

Artikel 8

De stichting licht ten minste eens in de vijf jaar de interne organisatie, de door haar geleverde producten en het door haar gevoerde beleid door op doelmatigheid en doeltreffendheid en deelt de resultaten van haar bevindingen mee aan het Sectoroverleg Rijkspersoneel.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Een subsidie die is verleend krachtens de Bijdragebeschikking Stichting Arbeids- en Opleidingsfonds Rijk wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013 en vervalt met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Stichting A en O-fonds Rijk.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juni 2013

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok.

TOELICHTING

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels voor de subsidiëring van het A en O-fonds. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd, maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is overgelegd. In verband hiermee is in artikel 11 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. Het betreft projecten ten behoeve van het stimuleren van arbeidsmarkt- werkgelegenheids- en opleidingsactiviteiten. Het A en O-fonds kan de subsidie gebruiken om zelf activiteiten uit te voeren en om projecten die door andere organisaties worden uitgevoerd te subsidiëren.

De subsidie aan het A en O-fonds wordt per boekjaar verstrekt.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die het A en O-fonds met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling het A en O-fonds de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Naast de subsidiegelden die op grond van artikel 3, eerste lid, aan het A en O-fonds kunnen worden verstrekt, kunnen in overeenstemming met de Centrales van Overheidspersoneel aanvullende middelen uit de arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar worden gesteld. Die gelden worden dan als subsidiegelden toegevoegd aan het budget dat op basis van het eerste lid wordt toegekend.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop het A en O-fonds de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen nadere regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet worden ingediend. Net als bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 7

Op de subsidies die het A en O-fonds zelf verstrekt aan derden zijn de regels van de Awb van toepassing, evenals het USK. Deze subsidieverstrekking valt echter buiten het bereik van het Kaderbesluit. Daarom is in artikel 8 bepaald volgens welke regels het A en O-fonds de subsidiëring uitvoert. Deze regels zijn grotendeels ontleend aan het Kaderbesluit.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok.

Naar boven