Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 10 juni 2013, nr. 2013-000329677, houdende regels voor de verstrekking van subsidies voor experimenten en kennisoverdrachtactiviteiten op het terrein van het rijksbeleid met betrekking tot het bouwen, het wonen en de woonomgeving (Subsidieregeling experimenten en kennisoverdracht wonen 2013)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdelen a, b, d en f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vijfde lid, onderdeel b, zevende lid, 8, eerste en tweede lid, en 14 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister voor Wonen en Rijksdienst;

b. Commissie:

Commissie van de Europese Gemeenschappen;

c. de-minimis verordening 1998/2006:

verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving

Artikel 2

De minister kan subsidie verstrekken aan rechtspersonen die experimenten uitvoeren of kennisoverdrachtactiviteiten verrichten gericht op:

  • a. het scheppen van randvoorwaarden voor een goed functionerende woningmarkt,

  • b. het versterken van de positie van de woonconsument,

  • c. het bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving, of

  • d. het waarborgen van de minimale kwaliteit van gebouwen en het verbeteren van de kwaliteit van gebouwen, met inbegrip van het stimuleren van energiebesparing.

§ 2. Het subsidieplafond

Artikel 3

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van de Minister voor Wonen en Rijksdienst voor de verschillende in artikel 2 genoemde doeleinden blijkt.

  • 2. Over de subsidieaanvragen wordt beslist in volgorde van ontvangst van de aanvragen.

§ 3. De subsidieverlening

Artikel 4

  • 1. Vóór indiening van de aanvraag door de aanvrager gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Indien de aanvraag wordt ingediend als met de betrokken activiteit of activiteiten reeds is begonnen, bevat de aanvraag

    • a. een weergave van de stand van zaken tot dusverre, en

    • b. een toelichting waarom de aanvraag niet voor aanvang van de activiteit of activiteiten is ingediend.

Artikel 5

  • 1. Indien voor een subsidie goedkeuring van de Commissie is vereist op grond van artikel 88, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap:

    • a. dient de minister zo spoedig mogelijk een verzoek tot goedkeuring in bij de Commissie, en

    • b. beslist de minister binnen zes weken nadat die goedkeuring is verkregen.

  • 2. De minister doet in de Staatscourant mededeling van het verkrijgen van goedkeuring van de Commissie. Indien de Commissie voorschriften aan de goedkeuring verbindt, verbindt de minister deze als verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening, voor zover zij zich daartoe lenen.

  • 3. Indien wordt voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens de de-minimisverordening 1998/2006 legt de aanvrager bij de aanvraag tot subsidieverlening een verklaring omtrent de minimis-steun over.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, wordt opgesteld overeenkomstig het in bijlage I bij deze regeling opgenomen model.

Artikel 6

De minister beslist afwijzend op de aanvraag om de subsidieverlening indien de goedkeuring, bedoeld in artikel 5, eerste lid, door de Commissie is geweigerd.

Artikel 7

  • 1. Voor subsidie komt niet in aanmerking een winstopslag ten behoeve van de subsidieontvanger.

  • 2. In het geval, bedoeld in artikel 5, derde lid, bepaalt de minister het maximumbedrag van de subsidie in overeenstemming met de de-minimis verordening.

  • 3. De minister kan bij de verlening van de subsidie bepalen dat het subsidiebedrag wordt vastgesteld op de werkelijke kosten van de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd tot een door hem te bepalen maximumbedrag.

  • 4. De minister bepaalt bij de verlening van de subsidie voor welke datum de activiteit moet zijn verricht.

  • 5. De minister kan bij de verlening van de subsidie verplichtingen opleggen die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de activiteit wordt verricht.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 8

De minister kan voorschotten verstrekken tot 100 procent van de verleende subsidie.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Een subsidie die is verleend krachtens het Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht wonen wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013 en vervalt op 1 januari 2017.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling experimenten en kennisoverdracht wonen 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juni 2013

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok.

BIJLAGE I

Verklaring de-minimissteun

Verklaring in het kader van het verlenen van de-minimis steunbedragen als bedoeld in de de-minimis verordening (PbEU 2006, L 379).

Aanbevolen wordt om voor het invullen van deze verklaring eerst de toelichting in de bijlage van dit formulier te lezen.

Deze verklaring bestaat uit twee pagina’s. De bijlage bestaat uit drie pagina’s. Aanbevolen wordt om zorgvuldig te controleren of alle pagina’s aanwezig zijn.

Verklaring

Hierbij verklaart ondergetekende, dat aan de hierna genoemde onderneming, evenals aan het eventuele gehele moederconcern, waartoe de onderneming behoort,

  • o geen de-minimissteun is verleend.

    • Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft uw onderneming niet eerder de-minimissteun ontvangen.

  • o wel de-minimissteun is verleend maar voor andere kosten dan die waarvoor u nu steun vraagt.

    • Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft uw onderneming eerder de-minimissteun ontvangen voor andere kosten tot een totaal bedrag van € .......

      Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie waaruit het verlenen van de steun blijkt mee te sturen.

  • o wel de-minimissteun is verleend voor dezelfde kosten als die waarvoor u nu steun vraagt.

    • Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft uw onderneming eerder de-minimissteun ontvangen voor dezelfde kosten tot een totaal bedrag van € .......

      Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie mee te sturen, waaruit het verlenen van de steun blijkt.

  • o eerder andere steun is verleend voor dezelfde kosten als die waarvoor u nu steun vraagt.

    • Voor dezelfde in aanmerking komende kosten is reeds staatssteun verleend tot een totaal bedrag van € .......

      Deze staatssteun is verleend op grond van een vrijstellingsverordening, kaderregeling, beschikking, of besluit van de Europese Commissie op ... ... ...

      Indien deze optie op u van toepassing is, dient u een kopie mee te sturen, waaruit het verlenen van de steun blijkt.

Aldus volledig en naar waarheid ingevuld door:

...... (Bedrijfsnaam)

...... (Inschrijfnummer KvK)

...... (Naam functionaris en functie)

...... (Adres onderneming)

...... (Postcode en plaatsnaam)

...... (datum) ...... (Handtekening)

TOELICHTING

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (As), van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. Een Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. Het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling.

  • 3. Subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regiem gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels voor de subsidiëring van rechtspersonen die experimenten uitvoeren of kennisoverdrachtactiviteiten verrichten op het gebied van het bouwen, het wonen en de woonomgeving.

Vóór de inwerkingtreding van de Kaderwet was de wettelijke grondslag voor deze subsidieverstrekking gelegen in artikel 82 van de Woningwet. Op grond van het tweede lid van dat artikel werden in een algemene maatregel van bestuur, het Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht wonen, voorschriften gegeven omtrent de aanvraag, het subsidieplafond, de verlening van de subsidie en de verantwoording en de vaststelling van de subsidie.

Ingevolge artikel 15 van de Kaderwet is artikel 82 van de Woningwet vervallen. De grondslag voor subsidies op het terrein van bouwen, wonen en de woonomgeving is thans opgenomen in artikel 2, eerste lid, onder e, van de Kaderwet en het Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht (hierna: het oude subsidiebesluit) is ingevolge artikel 26 van het Kaderbesluit ingetrokken. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling worden de bestaande subsidies ingebed in het vernieuwde subsidiekader van BZK; hiermee is overigens geen wijziging in de subsidierelatie beoogd.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is overgelegd. In verband hiermee is in artikel 10 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. Dit artikel komt overeen met artikel 2 van het oude subsidiebesluit.

Artikel 3

Ingevolge artikel 8, eerste lid, Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Hiertoe strekt artikel 3. Onder het oude subsidiebesluit waren de subsidieplafonds geregeld in de Regeling subsidieplafonds experimenten en kennisoverdracht wonen 2007.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de aanvraag tot subsidieverlening.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

Op grond van artikel 6, vierde lid, onder a, komen vóór indiening van de subsidieaanvraag door de aanvrager gemaakte kosten voor subsidie in beginsel alleen in aanmerking voor subsidie als het een subsidie lager dan € 25.000 betreft. Op grond van hetzelfde artikellid, onder b, kan echter bij ministeriële regeling anders worden bepaald. Op basis hiervan is in artikel 4 bepaald dat in beginsel alle voor de aanvraag gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het tweede lid stelt in dit verband extra eisen aan de aanvraag, ind ie zin dat een weergave van de stand van zaken tot dusverre moet worden meegezonden, alsmede een toelichting waarom de aanvraag niet eerder is ingediend.

Artikel 5

Het is niet op voorhand uit te sluiten dat het verstrekken van subsidie op basis van deze regeling moet worden aangemerkt als staatssteun in de zin van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Indien daar twijfel over bestaat, zal het voornemen om een subsidie te verstrekken moeten worden gemeld aan de Commissie. Dit hoeft niet als de voorgenomen bijdrage voldoet aan de voorwaarden van de de minimis-verordening. Artikel 5 betreft enkele bepalingen met betrekking tot gevallen waarin er mogelijk sprake is van staatssteun. De Commissie kan aan haar goedkeuring voorschriften verbinden. Niet alle voorwaarden die aan een goedkeuring kunnen worden verbonden, lenen zich er echter voor om als verplichting aan de subsidiebeschikking gekoppeld te worden. Een voorschrift dat zich daar niet toe leent kan bijvoorbeeld zijn dat de minister eerder onrechtmatig verleende steun moet terugvorderen. Een ander voorschrift dat zich daar niet toe leent kan het voorschrift zijn dat de minister de steun slechts aan specifieke activiteiten toe mag kennen.

Deze bepalingen komen overeen met artikel 6 van het oude subsidiebesluit.

Artikel 6

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag bijvoorbeeld op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

De aanvraag wordt onder meer afgewezen als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

In aanvulling op de regels van het Kaderbesluit is in artikel 6 bepaald dat indien de vereiste goedkeuring van de Commissie niet is verkregen, de minister afwijzend beslist op de aanvraag. Zou hij dit niet doen, dan zou de subsidieverlening in strijd zijn met het Europees recht.

Artikel 7

De minister bepaalt op grond van hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit de hoogte van de subsidie op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. In artikel 7, eerste, tweede en derde lid, zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de subsidiabele kosten en het te verstrekken maximum bedrag. Deze bepalingen zijn ontleend aan artikel 9 van het oude subsidiebesluit.

Artikel 7, vierde en vijfde lid, betreft enkele specifieke bepalingen met betrekking tot in de beschikking tot subsidieverlening op te leggen verplichtingen. Deze bepalingen komen overeen met artikel 10 van het oude subsidiebesluit.

Artikel 8

In artikel 8 is bepaald dat de minister een voorschot kan verstrekken tot 100 procent. Op basis van een risico-afweging kan worden besloten tot lagere bevoorschotting. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij nieuwe subsidie-ontvangers.

Artikel 9

De aanvraag tot subsidievaststelling dient ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft te worden ingediend.

Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, Kaderbesluit). Artikel 9 bevat nog een extra voorschrift met betrekking tot de bij de aanvraag mee te zenden stukken; dit voorschrift komt overeen met artikel 14, tweede lid, van het oude subsidiebesluit.

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok.

Naar boven