De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdelen a, b, d en f, van
de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vijfde lid, onderdeel b, zevende
lid, 8, eerste en tweede lid, en 14 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;
Besluit:
BIJLAGE I
Verklaring de-minimissteun
Verklaring in het kader van het verlenen van de-minimis steunbedragen als bedoeld
in de de-minimis verordening (PbEU 2006, L 379).
Aanbevolen wordt om voor het invullen van deze verklaring eerst de toelichting in
de bijlage van dit formulier te lezen.
Deze verklaring bestaat uit twee pagina’s. De bijlage bestaat uit drie pagina’s. Aanbevolen
wordt om zorgvuldig te controleren of alle pagina’s aanwezig zijn.
Verklaring
Hierbij verklaart ondergetekende, dat aan de hierna genoemde onderneming, evenals
aan het eventuele gehele moederconcern, waartoe de onderneming behoort,
-
o geen de-minimissteun is verleend.
-
o wel de-minimissteun is verleend maar voor andere kosten dan die waarvoor u nu steun
vraagt.
-
– Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren
heeft uw onderneming eerder de-minimissteun ontvangen voor andere kosten tot een totaal
bedrag van € .......
Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie waaruit het verlenen van
de steun blijkt mee te sturen.
-
o wel de-minimissteun is verleend voor dezelfde kosten als die waarvoor u nu steun vraagt.
-
– Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren
heeft uw onderneming eerder de-minimissteun ontvangen voor dezelfde kosten tot een
totaal bedrag van € .......
Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie mee te sturen, waaruit
het verlenen van de steun blijkt.
-
o eerder andere steun is verleend voor dezelfde kosten als die waarvoor u nu steun vraagt.
-
– Voor dezelfde in aanmerking komende kosten is reeds staatssteun verleend tot een totaal
bedrag van € .......
Deze staatssteun is verleend op grond van een vrijstellingsverordening, kaderregeling,
beschikking, of besluit van de Europese Commissie op ... ... ...
Indien deze optie op u van toepassing is, dient u een kopie mee te sturen, waaruit
het verlenen van de steun blijkt.
Aldus volledig en naar waarheid ingevuld door:
...... (Bedrijfsnaam)
...... (Inschrijfnummer KvK)
...... (Naam functionaris en functie)
...... (Adres onderneming)
...... (Postcode en plaatsnaam)
...... (datum) ...... (Handtekening)
TOELICHTING
Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de
Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (As), van kracht geworden. Doel daarvan is
de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies
te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering
en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt
echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de
stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op
één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.
De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit
een drietal elementen, te weten:
-
1. Een Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen
zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie
kan worden verstrekt;
-
2. Het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende
elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende
misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering
van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag,
zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling.
-
3. Subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.
Het in het Kaderbesluit neergelegde regiem gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit
gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige
informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze
zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover
dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien
wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft
aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie
teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe
ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van
eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk
13 van het Kaderbesluit).
De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels
voor de subsidiëring van rechtspersonen die experimenten uitvoeren of kennisoverdrachtactiviteiten
verrichten op het gebied van het bouwen, het wonen en de woonomgeving.
Vóór de inwerkingtreding van de Kaderwet was de wettelijke grondslag voor deze subsidieverstrekking
gelegen in artikel 82 van de Woningwet. Op grond van het tweede lid van dat artikel
werden in een algemene maatregel van bestuur, het Subsidiebesluit experimenten en
kennisoverdracht wonen, voorschriften gegeven omtrent de aanvraag, het subsidieplafond,
de verlening van de subsidie en de verantwoording en de vaststelling van de subsidie.
Ingevolge artikel 15 van de Kaderwet is artikel 82 van de Woningwet vervallen. De
grondslag voor subsidies op het terrein van bouwen, wonen en de woonomgeving is thans
opgenomen in artikel 2, eerste lid, onder e, van de Kaderwet en het Subsidiebesluit
experimenten en kennisoverdracht (hierna: het oude subsidiebesluit) is ingevolge artikel
26 van het Kaderbesluit ingetrokken. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling
worden de bestaande subsidies ingebed in het vernieuwde subsidiekader van BZK; hiermee
is overigens geen wijziging in de subsidierelatie beoogd.
Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking
van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen
einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later
ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen
van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding
kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat
de regeling aan de Tweede Kamer is overgelegd. In verband hiermee is in artikel 10
van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In artikel 2, eerste lid, wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten
waarvoor de subsidie kan worden aangewend. Dit artikel komt overeen met artikel 2
van het oude subsidiebesluit.
Artikel 3
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een
subsidieplafond vastgesteld. Hiertoe strekt artikel 3. Onder het oude subsidiebesluit
waren de subsidieplafonds geregeld in de Regeling subsidieplafonds experimenten en
kennisoverdracht wonen 2007.
Artikel 4
Op de verstrekking van de subsidie zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit
de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Artikel 4 heeft betrekking op de aanvraag tot subsidieverlening.
Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend
met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag
de volgende bescheiden:
-
a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;
-
c. een gespecificeerde begroting, die goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
d. een tijdplanning van de activiteit;
-
e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie
wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;
-
f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting
staat;
-
g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Op grond van artikel 6, vierde lid, onder a, komen vóór indiening van de subsidieaanvraag
door de aanvrager gemaakte kosten voor subsidie in beginsel alleen in aanmerking voor
subsidie als het een subsidie lager dan € 25.000 betreft. Op grond van hetzelfde artikellid,
onder b, kan echter bij ministeriële regeling anders worden bepaald. Op basis hiervan is in artikel 4 bepaald dat
in beginsel alle voor de aanvraag gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking komen.
Het tweede lid stelt in dit verband extra eisen aan de aanvraag, ind ie zin dat een
weergave van de stand van zaken tot dusverre moet worden meegezonden, alsmede een
toelichting waarom de aanvraag niet eerder is ingediend.
Artikel 5
Het is niet op voorhand uit te sluiten dat het verstrekken van subsidie op basis van
deze regeling moet worden aangemerkt als staatssteun in de zin van de artikelen 87
en 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Indien daar twijfel
over bestaat, zal het voornemen om een subsidie te verstrekken moeten worden gemeld
aan de Commissie. Dit hoeft niet als de voorgenomen bijdrage voldoet aan de voorwaarden
van de de minimis-verordening. Artikel 5 betreft enkele bepalingen met betrekking
tot gevallen waarin er mogelijk sprake is van staatssteun. De Commissie kan aan haar
goedkeuring voorschriften verbinden. Niet alle voorwaarden die aan een goedkeuring
kunnen worden verbonden, lenen zich er echter voor om als verplichting aan de subsidiebeschikking
gekoppeld te worden. Een voorschrift dat zich daar niet toe leent kan bijvoorbeeld
zijn dat de minister eerder onrechtmatig verleende steun moet terugvorderen. Een ander
voorschrift dat zich daar niet toe leent kan het voorschrift zijn dat de minister
de steun slechts aan specifieke activiteiten toe mag kennen.
Deze bepalingen komen overeen met artikel 6 van het oude subsidiebesluit.
Artikel 6
In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister
moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer
de aanvraag bijvoorbeeld op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van
artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over
de subsidieverlening.
De aanvraag wordt onder meer afgewezen als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde
regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen
aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).
In aanvulling op de regels van het Kaderbesluit is in artikel 6 bepaald dat indien
de vereiste goedkeuring van de Commissie niet is verkregen, de minister afwijzend
beslist op de aanvraag. Zou hij dit niet doen, dan zou de subsidieverlening in strijd
zijn met het Europees recht.
Artikel 7
De minister bepaalt op grond van hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit de hoogte van de
subsidie op basis van gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. In artikel 7,
eerste, tweede en derde lid, zijn nadere regels gesteld met betrekking tot de subsidiabele
kosten en het te verstrekken maximum bedrag. Deze bepalingen zijn ontleend aan artikel
9 van het oude subsidiebesluit.
Artikel 7, vierde en vijfde lid, betreft enkele specifieke bepalingen met betrekking
tot in de beschikking tot subsidieverlening op te leggen verplichtingen. Deze bepalingen
komen overeen met artikel 10 van het oude subsidiebesluit.
Artikel 8
In artikel 8 is bepaald dat de minister een voorschot kan verstrekken tot 100 procent.
Op basis van een risico-afweging kan worden besloten tot lagere bevoorschotting. Dit
zal bijvoorbeeld het geval zijn bij nieuwe subsidie-ontvangers.
Artikel 9
De aanvraag tot subsidievaststelling dient ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit
uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening
betrekking heeft te worden ingediend.
Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt
van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke
gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag
en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, Kaderbesluit). Artikel 9 bevat
nog een extra voorschrift met betrekking tot de bij de aanvraag mee te zenden stukken;
dit voorschrift komt overeen met artikel 14, tweede lid, van het oude subsidiebesluit.
De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, Kaderbesluit binnen 22 weken
na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok.