Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juni 2013, nr. 2013-0000329548, houdende regels voor de subsidiëring van de Stichting Nationaal Comité 4 en 5 mei (BZK Subsidieregeling Nationaal Comité 4 en 5 mei)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, 18, eerste lid, 22, vierde lid, en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. stichting:

Stichting Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan de stichting een subsidie met het oog op de organisatie van nationale herdenkingen en vieringen op 4 en 5 mei en de uitvoering van educatie- en erfgoedprojecten.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

Op de subsidie, bedoeld in artikel 2, zijn de bepalingen van het Kaderbesluit BZK-subsidies inzake een subsidie lager dan € 25.000 van toepassing.

Artikel 4

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 5

De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

§ 3. De subsidievaststelling

Artikel 6

In afwijking van artikel 24, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit BZK-subsidies hoeft de aanvraag tot subsidievaststelling niet vergezeld te gaan van een controleverklaring.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

Een subsidie die aan de stichting is verleend op grond van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013 en vervalt met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: BZK Subsidieregeling Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juni 2013

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De subsidiëring van het Nationaal Comité 4 en 5 mei door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had voorheen geen andere grondslag dan de vermelding van het maximale subsidiebedrag in de begroting van het ministerie van BZK. Met de onderhavige regeling is ook deze subsidie in de uniforme subsidiestructuur van BZK ingebed. Hiermee is overigens geen wijziging in de subsidierelatie beoogd.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is overlegd. In verband hiermee is in artikel 8 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. De subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei kan worden aangewend voor de herdenkingen en vieringen die het comité organiseert. Daarnaast kan de subsidie worden gebruikt voor educatie- en erfgoedprojecten die het Nationaal Comité 4 en 5 mei uitvoert.

De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

Artikelen 3 en 4

In de artikelen 15 tot en met 19 van het Kaderbesluit wordt de wijze van subsidieverstrekking geregeld aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste arrangement betreft subsidies lager dan € 25.000 (arrangement 1: artikel 16 van het Kaderbesluit); het iets zwaardere arrangement heeft in beginsel betrekking op subsidies van € 25.000 tot € 125.000 (arrangement 2: artikel 17 van het Kaderbesluit) en voor subsidies van € 125.000 of meer geldt in beginsel arrangement 3 (artikel 18 van het Kaderbesluit). Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit kan bij ministeriële regeling echter worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een ‘lichter’ arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken.

De subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei omvat een bedrag groter dan € 125.000 en valt daarom in beginsel onder het zwaarste regime (arrangement 3). Gelet op de ervaringen met het Nationaal Comité 4 en 5 mei in het verleden volstaan echter de regels voor subsidies van lager dan € 25.000 (arrangement 1). Dit is geregeld in artikel 3. Een subsidie volgens arrangement 1 kan worden verstrekt in de vorm van een vast bedrag (lump sum). Daarbij wordt de subsidie ofwel direct vastgesteld ofwel ambtshalve vastgesteld op een in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven moment. De ‘high-trust’-gedachte geldt in sterke mate en er wordt een minimum aan verantwoording gevraagd. Omdat voor subsidies lager dan € 125.000 geen controleverklaring wordt gevraagd, is in artikel 6 van dit besluit bepaald dat ook voor de onderhavige subsidie geen controleverklaring is vereist.

Op grond van artikel 16 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag, dat bij ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die het Nationaal Comité 4 en 5 mei met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling het Nationaal Comité 4 en 5 mei de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 5

Op de verstrekking van de subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 5 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet worden ingediend. Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag. Zoals in de toelichting op de artikelen 3 en 4 reeds is vermeld, is geen controleverklaring vereist.

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk.

Naar boven