Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juni 2013, nr. 2013-0000329553, houdende regels voor de subsidiëring van het Huis voor democratie en rechtsstaat (Subsidieregeling ProDemos)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdelen d en f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, en 18, eerste lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. stichting:

Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan de stichting een subsidie met het oog op:

    • het overdragen van kennis over de democratische rechtsstaat, de werking van de instituties daarvan, de Grondwet en het constitutioneel bestel in ruime zin;

    • het vergroten van vaardigheden om deel te nemen aan democratische processen, en

    • het bevorderen van actief democratisch burgerschap, ten behoeve van:

      • a. het aanbieden van samenhangende programma’s en educatieve activiteiten, exposities en excursies in en vanuit een door de minister aan te wijzen gebouw in ’s-Gravenhage;

      • b. het ontvangen en rondleiden van bezoekers van het Binnenhofcomplex;

      • c. het aanbieden van samenhangende programma’s en educatieve activiteiten, exposities en excursies vanuit diverse locaties in Nederland;

      • d. het ontwikkelen en aanbieden van informatie en ander materiaal voor gebruik in en buiten het onderwijs;

      • e. het ontwikkelen en aanbieden van interactieve toepassingen via internet en andere media;

      • f. het aangaan van samenwerking met andere organisaties.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 4

  • 1. De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt, voor zover de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd betrekking hebben op het ontvangen en rondleiden van bezoekers van het Binnenhofcomplex, ingediend in overeenstemming met de voorzitters van beide Kamers der Staten-Generaal of hun vertegenwoordigers.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt voorschotten per boekjaar.

  • 2. Het totaal van de voorschotten voor een boekjaar is gelijk aan de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 3. De voorschotten worden als volgt verstrekt:

    • a. 50 procent van de voor een boekjaar verleende subsidie in januari van dat boekjaar;

    • b. 50 procent van de voor een boekjaar verleende subsidie in juni van dat boekjaar.

  • 4. De minister kan een voorschot een maand later verstrekken, nadat de stichting hiervan in kennis is gesteld.

§ 4. De verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 6

  • 1. De stichting vormt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 5 procent van de over het boekjaar verleende subsidie. De egalisatiereserve bedraagt ten hoogste 10 procent van de over het boekjaar verleende subsidie.

  • 3. De egalisatiereserve wordt uitsluitend aangewend voor kosten die direct samenhangen met de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7

  • 1. De stichting hanteert voor de bezoekers van het gebouw, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en voor het ontvangen en rondleiden van bezoekers van het Binnenhofcomplex tarieven die door de minister zijn goedgekeurd.

  • 2. De stichting hanteert voor het gebouw, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en voor het Binnenhofcomplex tijdstippen van openstelling voor bezoek die door de minister zijn goedgekeurd.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

Een subsidie die is verleend krachtens de Subsidieregeling Huis voor democratie en rechtsstaat wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013 en vervalt met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ProDemos.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juni 2013

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling vervangt de Subsidieregeling Huis voor democratie en rechtsstaat (hierna: de oude subsidieregeling). Met de inwerkingtreding op 1 juli 2013 van de wijziging van de Wet overige BZK-subsidies (vanaf die datum ‘Kaderwet overige BZK-subsidies’ genaamd) is de grondslag voor de oude subsidieregeling vervallen, waardoor van rechtswege ook de regeling zelf is vervallen.

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels voor de subsidiëring van de Stichting Huis voor democratie en rechtsstaat. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd, maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.

Eens in de vier jaar (voor het eerst in 2014) wordt het functioneren van de stichting beoordeeld door een door de minister van BZK in te stellen visitatiecommissie, die ter zake een visitatierapport uitbrengt. Deze werkwijze vereist medewerking van de stichting, die daartoe verplicht is op grond van artikel 20, onderdeel d, van het Kaderbesluit.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is overlegd. In verband hiermee is in artikel 9 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2 komt overeen met artikel 2, eerste lid, van de oude subsidieregeling. Hierin wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. Het artikel is ontleend aan de doelomschrijving van het Huis (dat de naam ProDemos draagt), zoals ook is neergelegd in de projectbeschrijving en de tekst van artikel 3 van de statuten van de stichting, zoals door beide kamers der Staten-Generaal goedgekeurd.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

Artikel 4

Artikel 4 komt overeen met artikel 5 van de oude subsidieregeling, met dien verstande dat het tweede lid van dat artikel 5 achterwege is gelaten. In dat lid werd voorgeschreven welke gegevens en bescheiden met de subsidieaanvraag moeten worden meegezonden. Hiervoor geldt thans de uniforme regeling in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In het eerste lid is de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend bepaald op 1 oktober in plaats van 15 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft. Deze wijziging heeft te maken met het voorschrift in artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit dat de beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Ervan uitgaande dat de beschikking op 1 januari moet zijn afgegeven, betekent dit dat de aanvraag uiterlijk op 1 oktober binnen moet zijn.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft moet worden ingediend. Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 5

De minister kan een voorschot verlenen. Het voorschot wordt in twee gelijke delen in twee termijnen, namelijk in januari en in juni, uitbetaald. Deze voorschotregeling wijkt iets af de oude regeling, maar komt overeen met de nieuwe standaard die het ministerie van BZK voor het uitbetalen van voorschotten hanteert.

Artikel 6

In artikel 6 is de verplichting opgenomen tot het vormen van een egalisatiereserve. Hierbij geldt dat jaarlijks maximaal 5% van de over het boekjaar verleende subsidie aan de egalisatiereserve wordt toegevoegd en dat de egalisatiereserve ten hoogste 10% van de over het boekjaar verleende subsidie bedraagt. Het derde lid bepaalt dat de egalisatiereserve uitsluitend wordt aangewend voor kosten die direct samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Ingevolge artikel 21, onderdeel e, van het Kaderbesluit moet de egalisatiereserve zo veilig mogelijk worden beheerd.

Artikel 7

De tarieven voor bezoekers van het publieksgebouw van de stichting en het Binnenhofcomplex behoeven de goedkeuring van de minister. Dit geldt ook voor de openingstijden. Tarieven voor overige activiteiten van het Huis, zoals prijzen voor online producten en diensten of cursussen en activiteiten op locatie, worden door de stichting zelf bepaald.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven