Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 juni 2013, nr. 2013-0000329551, houdende regels voor de subsidiëring van de Oorlogsgravenstichting (Subsidieregeling Oorlogsgravenstichting 2013)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdeel f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 11, tweede lid, 18, eerste lid, en 22, vierde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. stichting:

Oorlogsgravenstichting.

Artikel 2

  • 1. De minister verstrekt aan de stichting een subsidie met het oog op:

    • a. het aanleggen en in stand houden van de in de statuten van de stichting bedoelde graven en erevelden;

    • b. het bezoeken van nabestaanden aan graven en erevelden die zich buiten Nederland bevinden;

    • c. het verstrekken van informatie en geven van voorlichting;

    • d. het doen van necrologisch onderzoek;

    • e. het verzorgen van bloemleggingen op Nederlandse oorlogsgraven en bij de door de stichting in stand gehouden gedenkstenen van Nederlandse oorlogsslachtoffers.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 4

De stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

§ 3. Voorschotverlening

Artikel 5

  • 1. De minister verstrekt voorschotten per boekjaar.

  • 2. Het totaal van de voorschotten voor een boekjaar is gelijk aan de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 3. De voorschotten worden als volgt verstrekt:

    • a. 50 procent van de voor een boekjaar verleende subsidie in januari van dat boekjaar;

    • b. 50 procent van de voor een boekjaar verleende subsidie in juni van dat boekjaar.

  • 4. De minister kan een voorschot een maand later verstrekken, nadat de stichting hiervan in kennis is gesteld.

§ 4. Subsidievaststelling

Artikel 6

De stichting dient de aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk op 1 juli na afloop van het boekjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

§ 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7

Een subsidie die is verleend krachtens de Regeling Subsidiëring Oorlogsgravenstichting 2011 wordt aangemerkt als een subsidie, verleend krachtens deze regeling.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013 en vervalt met ingang van 1 januari 2017.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Oorlogsgravenstichting 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 juni 2013

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling vervangt de Regeling Subsidiëring Oorlogsgravenstichting 2011 (hierna: de oude subsidieregeling). Met de inwerkingtreding op 1 juli 2013 van de wijziging van de Wet overige BZK-subsidies (vanaf die datum ‘Kaderwet overige BZK-subsidies’ genaamd) is de grondslag voor de oude subsidieregeling vervallen, waardoor van rechtswege ook de regeling zelf is vervallen.

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;

  • 3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels voor de subsidiëring van de Oorlogsgravenstichting. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd, maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.

Met ingang van 1 juli 2012 zijn in het USK bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet in regelingen die geen einddatum kennen vóór 1 januari 2014 in een vervaldatum zijn voorzien die niet later ligt dan 1 juli 2017. Bij het vaststellen van een vergelijkbare regeling, het aanpassen van de vervaldatum of het vaststellen van een vervaldatum later dan vijf jaar na inwerkingtreding kan de daartoe strekkende regeling niet eerder worden vastgesteld dan vier weken nadat de regeling aan de Tweede Kamer is overlegd. In verband hiermee is in artikel 8 van de onderhavige regeling een horizonbepaling opgenomen.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Artikel 2, eerste lid, komt overeen met artikel 3 van de oude regeling. Hierin wordt een limitatieve opsomming gegeven van de activiteiten waarvoor de subsidie kan worden aangewend. Met betrekking tot de activiteiten is aansluiting gezocht bij de statuten van de stichting.

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt artikel 3. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van het ministerie van BZK blijkt. Dat bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsbijstellingen volgens de normen van de Nederlandse rijksbegroting.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van die activiteiten. De inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten, uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door het ministerie betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de stichting de enige mogelijke subsidieontvanger is, is de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.

De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.

Artikel 4

Op de verstrekking van de subsidie aan de stichting zijn behalve de bepalingen van het Kaderbesluit de algemene bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4 heeft betrekking op de datum waarop de stichting de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk moet hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

Op de aanvraag wordt onder meer afwijzend beslist als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie (artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Artikel 5

De minister kan een voorschot verlenen. Het voorschot wordt in twee gelijke delen in twee termijnen, namelijk in januari en in juni, uitbetaald. Deze voorschotregeling wijkt iets af de oude regeling, maar komt overeen met de nieuwe standaard die het ministerie van BZK voor het uitbetalen van voorschotten hanteert.

Artikel 6

Artikel 6 bevat een van de uniforme regeling van artikel 22, vierde lid, van het Kaderbesluit afwijkende termijn, waarbinnen de stichting de aanvraag tot de subsidievaststelling moet indienen, namelijk uiterlijk op 1 juli (in plaats van 1 april).

Net als bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven