Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 januari 2013, nr. 333234, houdende vaststelling van het legitimatiebewijs van de buitengewoon opsporingsambtenaar (Regeling vaststelling legitimatiebewijs buitengewoon opsporingsambtenaar)

De Minister van Veiligheid en Justitie;

Gelet op artikel 26, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar;

Besluit:

Artikel 1

De buitengewoon opsporingsambtenaar draagt bij het uitoefenen van zijn functie een legitimatiebewijs bij zich volgens het model, opgenomen in de bijlage bij deze regeling, tenzij voor hem of voor de categorie van buitengewone opsporingsambtenaren waartoe hij behoort, een ander legitimatiebewijs is aangewezen.

Artikel 2

Een eerder afgegeven legitimatiebewijs blijft geldig tot de datum waarop de bijbehorende akte haar geldigheid verliest, maar uiterlijk tot 1 januari 2018.

Artikel 3

Het besluit van 20 augustus 2001, kenmerk 5115031/501/AJT (Stcrt. 2001, 171), wordt ingetrokken.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststelling legitimatiebewijs buitengewoon opsporingsambtenaar.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 januari 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 1 VAN DE REGELING VASTSTELLING LEGITIMATIEBEWIJS BUITENGEWOON OPSPORINGSAMBTENAAR

TOELICHTING

De onderhavige regeling bevat de vaststelling van het legitimatiebewijs voor buitengewone opsporingsambtenaren. Deze regeling vindt haar grondslag in artikel 26, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 1

Met de invoering van de rijksbrede huisstijl wordt ook het legitimatiebewijs van de buitengewone opsporingsambtenaren hierop aangepast. Hierbij is rekening gehouden met de informatie en eisen ten aanzien van de herkenbaarheid van en de legitimering door de buitengewoon opsporingsambtenaar.

De Minister van Veiligheid en Justitie kan op grond van artikel 26, tweede lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar personen of categorieën aanwijzen die bevoegd zijn een ander legitimatiebewijs te dragen. Het aanwijzen van deze personen of categorieën geschiedt niet op basis van deze regeling.

Artikel 2

De nieuwe legitimatiebewijzen worden geleidelijk ingevoerd. Dit houdt in dat het legitimatiebewijs wordt vervangen op het moment dat de akte wordt vervangen. De huidige legitimatiebewijzen blijven derhalve geldig tot uiterlijk 1 januari 2018, aangezien de geldigheidsduur van de akten maximaal 5 jaar bedraagt.

Artikel 3

Deze regeling vervangt het in artikel 3 bedoelde besluit van 20 augustus 2001.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit omdat, gelet op artikel 2 van deze regeling, reeds uitgegeven ‘oude’ legitimatiebewijzen, uitgegeven voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling, hun normale geldigheidsduur behouden. Met de inwerkingtreding van deze regeling op de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, wordt afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten.1 Dit vanwege het feit dat de doelgroepen van deze regeling gebaat zijn bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding ervan. Bovendien raakt deze regeling burgers en bedrijven niet rechtstreeks.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.


X Noot
1

Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 270 en 309.

Naar boven