Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 mei 2013, nummer WBV 2013/13, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C2/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3 Artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e en f Vw, afgeleide verblijfsvergunning

Algemeen

Het wettelijk kader voor het verlenen van de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden staat beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw.

De houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die verzoekt om overkomst van zijn gezinsleden, wordt aangemerkt als ‘hoofdpersoon’.

De termijn van drie maanden, zoals die in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw wordt genoemd, start op het moment dat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend door de IND.

Het verzoek om een afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden is tijdig ingediend, als binnen de termijn van drie maanden:

  • de hoofdpersoon in Nederland vraagt om een verzoek om advies voor de afgifte van een mvv aan zijn gezinsleden bij het Hoofd van de Visadienst;

  • de nareizende gezinsleden een aanvraag indienen voor een mvv bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging.

De IND beschouwt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook als tijdig ingediend, zoals bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw, als de gezinsleden eerder dan de hoofdpersoon Nederland zijn ingereisd.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw uitsluitend als de hoofdpersoon zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw aan het gezinslid van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon:

  • zelf in het kader van nareis Nederland is ingereisd, en

  • in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw.

Feitelijke gezinsband

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als de kinderen, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, echtgeno(o)t(e) of partner in het land van herkomst al feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband met zijn kinderen niet met documenten kan onderbouwen.

Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.

De feitelijke gezinsband van ouders en hun biologische kinderen wordt op dezelfde wijze beoordeeld als beschreven in het reguliere beleid als beschreven in B2/5.4 Vc. Dit wordt als volgt uitgelegd:

Biologische minderjarige kinderen

Er is altijd sprake van gezinsleven tussen ouders en minderjarige biologische kinderen in de zin van artikel 8 EVRM. Als sprake is van gezinsleven, wordt aangenomen dat het minderjarige biologische kind feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin.

Ook als men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken.

Het uitgangspunt is dat voor biologische minderjarige kinderen geldt dat de biologische band tussen de ouder(s) en het kind als feitelijke gezinsband wordt aangemerkt. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties eindigt de gezinsband tussen ouders en hun minderjarige biologische kinderen.

Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden, kan worden aangenomen dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:

  • het kind woont zelfstandig en voorziet in eigen onderhoud;

  • het kind vormt een eigen gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.

Indien het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon.

Het beleid voor biologische minderjarige kinderen is ook van toepassing op minderjarige kinderen uit een eerdere relatie van de hoofdpersoon (voorkinderen) waarbij de biologische afstammingsrelatie is vastgesteld. Voor overkomst van het kind is een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder noodzakelijk.

Meerderjarige kinderen

Er bestaat enkel een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en een meerderjarig biologisch kind als sprake is van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen ouders en een meerderjarig biologisch kind.

Bij de vaststelling van de afhankelijkheid worden onder meer de volgende omstandigheden betrokken:

  • heeft het meerderjarige kind in het land van herkomst samengewoond met de hoofdpersoon;

  • is het meerderjarige kind financieel afhankelijk van de hoofdpersoon;

  • is het meerderjarige kind door zijn medische of psychische situatie afhankelijk van de hoofdpersoon.

Als de afhankelijkheid tussen de hoofdpersoon en het meerderjarige biologische kind zodanig bijzonder is dat aangenomen moet worden dat sprake is van meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid, dan wordt het gezinsleven aangenomen en kan de mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis worden ingewilligd. Indien hiervan geen sprake is, kan de aanvraag worden afgewezen.

De ‘meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid’ wordt niet aangenomen als het meerderjarige kind op zichzelf woont en/of in zijn eigen levensonderhoud voorziet en/of een eigen gezin heeft gesticht.

Niet-biologische (adoptie- en pleeg)kinderen

Anders dan bij biologische kinderen kan bij pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek worden aangetoond dat de hoofdpersoon en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de hoofdpersoon en het pleegkind ten tijde van de vlucht van de hoofdpersoon uit zijn land van herkomst. De hoofdpersoon moet dit aannemelijk te maken. Bij de beoordeling of het pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de hoofdpersoon, wordt onder meer betrokken:

  • de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de hoofdpersoon;

  • de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;

  • de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.

In het geval van pleegkinderen wordt dan ook niet alleen gekeken naar de gezinssituatie op het moment van vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst, maar ook naar de situatie op het moment van vertrek van de hoofdpersoon uit het gezin. Feiten en omstandigheden van na het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst kunnen betrokken worden bij de beoordeling van de gezinssituatie ten tijde van dat vertrek. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er geen sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de hoofdpersoon.

Als de feitelijke gezinsband tussen het pleegkind en de hoofdpersoon is vastgesteld, dan zijn de voorwaarden voor het verbreken van de feitelijke gezinsband voor niet-biologische kinderen gelijk aan die van biologische kinderen.

Indien na aankomst in Nederland wordt geconstateerd dat het pleegkind in het land van herkomst niet feitelijk behoorde tot het gezin, moet het pleegkind vreemdelingrechtelijk als alleenstaande minderjarige vreemdeling worden beschouwd en behandeld. Het pleegkind, dat door de IND wordt beschouwd als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of diens wettelijke vertegenwoordiger moet dan alsnog een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indienen.

Toestemmingsverklaring

De IND verleent geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis, als de biologische ouder(s) in het land van herkomst geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw uitsluitend als:

  • de hoofdpersoon documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;

  • de hoofdpersoon aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de hoofdpersoon het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen;

  • de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden uit deze paragraaf (C2/4.3 Vc).

Huwelijk en partnerschap

De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als het huwelijk of partnerschap al bestond voor het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst. De IND beschouwt een traditioneel huwelijk dat in het land van herkomst is gesloten als een partnerschapsrelatie. Een traditioneel huwelijk dat in het land van herkomst is gesloten, wordt niet gezien als een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, als de hoofdpersoon in Nederland al duurzaam samenleeft met een andere partner.

Samenwoning

De hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner moeten aannemelijk maken dat in het land van herkomst al sprake is geweest van samenwoning. Indien in het land van herkomst geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de hoofdpersoon en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw.

Minder- en meerderjarige kinderen

De IND beoordeelt of sprake is van minderjarigheid of meerderjarigheid naar Nederlands recht (zie artikel 1.233 Burgerlijk Wetboek).

Voor onderzoek naar de feitelijke gezinsband tussen ouder(s) en biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C1/3 Vc.

Gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Voor de beoordeling van aanvragen van gezinsleden in relatie tot artikel 1F Vluchtelingenverdrag wordt verwezen naar paragraaf C2/5.2.8 Vc (‘gezinsleden en artikel 1F Vluchtelingenverdrag’).

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 mei 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

Algemeen

Het begrip ‘feitelijke gezinsband’ wordt onder de asielwet- en regelgeving verder ingevuld en verduidelijkt waarbij voor biologische kinderen aansluiting wordt gezocht bij het begrip ‘feitelijke gezinsband’ zoals dit wordt ingevuld in het reguliere beleid. Dit zorgt voor een eenduidige uitleg en toepassing van dit begrip zowel binnen reguliere wet- en regelgeving als de asielwet- en regelgeving.

Voor de beoordeling van de ‘feitelijke gezinsband’ bij pleegkinderen wordt in het asielbeleid nog steeds een ruimere uitleg gehanteerd dan in het reguliere beleid. Het bestaande beleid voor nareizende pleegkinderen is verduidelijkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld (ABRS 201112315/1/VI, JV 2012/489) dat pleegkinderen en biologische kinderen niet verschillend mogen worden behandeld in het nareisbeleid als het gaat om het verbreken van de gezinsband. De omstandigheden waaronder de gezinsband als verbroken wordt beschouwd, zijn voor alle kinderen (pleegkinderen en biologische kinderen) dezelfde.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven