Regeling van de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 mei 2013, kenmerk: FM 2013/0929 M, tot vaststelling van de bandbreedtes en tarieven 2013, bedoeld in artikel 13, zesde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht (Regeling bekostiging financieel toezicht 2013)

De Minister van Financiën en de Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 13, zesde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht;

BESLUITEN:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. geconsolideerde jaarrekening:

jaarrekening waarin de activa, passiva, baten en lasten van personen die een groep of groepsdeel vormen en andere in de consolidatie meegenomen personen, als één geheel zijn opgenomen;

b. toezichtcategorie:

toezichtcategorie als bedoeld in bijlage II van de Wet bekostiging financieel toezicht.

Artikel 2

Voor het kalenderjaar 2013 worden de bandbreedtes en de tarieven, bedoeld in artikel 13, zesde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht, voor de toezichtcategorieën behorend bij het onderdeel ‘Toezichthouder: Autoriteit Financiële Markten’ als volgt vastgesteld:

Toezichtcategorie

Maatstaf

Bandbreedtes

Tarieven

Aanbieders van krediet

Particuliere cliënten(PC):

 

€ 1.000 vermeerderd met:

 

Aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake krediet

>0 tot en met 5.000 PC

€ 2,50 per PC

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>5.000 tot en met 10.000 PC

€ 1,75 per PC

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>10.000 tot en met 100.00 PC

€ 0,25 per PC

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>100.000 PC

€ 0,12 per PC

Accountantsorganisaties

Omzet:

Omzet uit wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang (OOB controles) en bij controlecliënten die geen organisaties van openbaar belang zijn (niet OOB controles)

 

€ 1.500 in voorkomend geval vermeerderd met:

 

Omzet uit OOB controles:

 
 

>€ 0 tot en met €10 miljoen

€ 27.000 per € miljoen omzet

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 10 miljoen tot en met € 20 miljoen

€ 13.000 per € miljoen omzet

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 20 miljoen

€ 7.000 per € miljoen omzet

   

Omzet uit niet OOB controles:

 
     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 0 tot en met € 20 miljoen

€ 8.300 per € miljoen omzet

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 20 miljoen tot en met € 100 miljoen

€ 4.600 per € miljoen omzet

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 100 miljoen

€ 1.700 per € miljoen omzet

Adviseurs en bemiddelaars

Fte's:

Het aantal werknemers en andere personen, die zich onder verantwoordelijkheid van de financiële dienstverlener direct of indirect bezighouden met financiële dienstverlening, waarbij het aantal deeltijdmedewerkers wordt omgerekend naar voltijdmedewerkers

 

€ 750 vermeerderd met:

 

>0 tot en met 20,0 fte’s

€ 220 per fte

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>20,0 tot en met 200,0 fte’s

€ 200 per fte

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>200,0 tot en met 500,0 fte’s

€ 40 per fte

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>500,0 fte’s

€ 10 per fte

Banken en clearinginstellingen

Minimum omvang toetsingsvermogen (MTV):

 

€ 6.500 vermeerderd met:

 

Minimum omvang toetsingsvermogen berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de Wet op het financieel toezicht worden bepaald

>€ 0 tot en met € 80 miljoen MTV

€ 775 per € miljoen MTV

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 80 miljoen tot en met € 400 miljoen MTV

€ 335 per € miljoen MTV

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 400 miljoen tot en met € 4 miljard MTV

€ 175 per € miljoen MTV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 4 miljard MTV

€ 51 per € miljoen MTV

Beleggingsinstellingen en aanbieders van beleggingsobjecten

Balanstotaal (BT):

 

€ 6.500 vermeerderd met:

Het gezamenlijk balanstotaal waarover beheer wordt gevoerd

>€ 0 tot en met € 5 miljard BT

€ 45 per € miljoen BT

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 5 miljard tot en met € 10 miljard BT

€ 25 per € miljoen BT

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 10 miljard tot en met € 15 miljard BT

€ 2 per € miljoen BT

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 15 miljard BT

€ 1 per € miljoen BT

Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening, exclusief exploitanten van een MTF

Vergunningtypen in combinatie met effectenrekeningen:

a. vergunningtypen voor het verlenen van beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

b. het aantal effectenrekeningen (ER) bij of in beheer bij de desbetreffende instelling

Vergunningtypen:

 

Vergunning voor het ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 900 in voorkomend geval vermeerderd met:

 

Vergunning voor het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 2.700 in voorkomend geval vermeerderd met:

 

Vergunning vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 3.600 in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning voor beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 2.700 in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning voor het begeleiden of overnemen van emissies met plaatsingsgaranties als bedoeld in artikel 1:1van de Wet op het financieel toezicht

€ 900 in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning voor het begeleiden van emissies zonder plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 900 in voorkomend geval vermeerderd met:

   

In combinatie met effectenrekeningen (ER):

In alle gevallen vermeerderd met:

   

0 tot en met 100 ER

€ 4,00 per ER

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>100 tot en met 1.000 ER

€ 3,20 per ER

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>1.000 tot en met 10.000 ER

€ 1,60 per ER

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>10.000 ER

€ 0,80 per ER

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

Handelaren:

 

€ 500 vermeerderd met:

Het aantal in Nederland werkzame personen dat door de onderneming is belast met het verrichten van transacties in financiële instrumenten

>0 handelaren

€ 1.150 per handelaar

Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

Provisie-inkomsten (PI)

Personen met PI in het bereik van:

 
 

€ 0 tot en met € 0,2 miljoen

€ 550

   

>€ 0,2 miljoen tot en met € 0,5 miljoen

€ 1.100

   

>€ 0,5 miljoen tot en met € 1 miljoen

€ 1.650

   

>€ 1 miljoen tot en met € 5 miljoen

€ 2.200

   

>€ 5 miljoen

€ 2.750

Effectenuitgevende instellingen: markt

Marktkapitalisatie:

De gemiddelde marktkapitalisatie (GMK) van de instelling.

Personen als bedoeld in artikel 5:25i, eerste lid, artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, of artikel 5:60, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht voor zover het aandelen uitgevende personen betreft niet zijnde beleggingsmaatschappijen:

€ 7.500 vermeerderd met:

   

>€ 0 tot en met € 500 miljoen GMK

€ 23 per € miljoen GMK

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 500 miljoen tot en met € 1 miljard GMK

€ 14 per € miljoen GMK

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 1 miljard tot en met € 5 miljard GMK

€ 6,50 per € miljoen GMK

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 5 miljard GMK

€ 0,40 per € miljoen GMK

   

Personen als bedoeld in artikel 5:25i, eerste lid, artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, of artikel 5:60, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht voor zover het aandelen uitgevende personen betreft zijnde beleggingsmaatschappijen

€ 1.000

   

Personen als bedoeld in artikel 5:25i, eerste lid, artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, of artikel 5:60, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht voor zover het schuldpapier uitgevende personen betreft

€ 750

Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

Marktkapitalisatie terwijl voor partijen die geen marktkapitalisatie kennen het eigen vermogen relevant is:

Marktkapitalisatie:

De gemiddelde marktkapitalisatie (GMK) van de instelling.

Eigen vermogen:

Eigen vermogen (EV).

Personen als bedoeld in artikel 5:25b, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht of artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht financiële verslaggeving voor zover zij een geconsolideerde jaarrekening opstellen:

€ 7.500 vermeerderd met:

 

>€ 0 tot en met € 500 miljoen GMK of EV

€ 28 per € miljoen GMK of EV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 500 miljoen tot en met € 1 miljard GMK of EV

€ 17 per € miljoen GMK of EV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 1 miljard tot en met € 5 miljard GMK of EV

€ 8,50 per € miljoen GMK of EV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 5 miljard GMK of EV

€ 0,50 per € miljoen GMK of EV

   

Personen als bedoeld in artikel 5:25b, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht of artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht financiële verslaggeving voor zover zij geen geconsolideerde jaarrekening opstellen

€ 3.500

Financiële infrastructuur: marktexploitanten en exploitanten van een MTF

Transacties:

 

€ 50.000 vermeerderd met:

Het aantal transacties (enkele telling) in financiële instrumenten dat tot stand is gekomen volgens de regels en de systemen van de desbetreffende gereglementeerde markt of multilaterale handelsfaciliteit.

>0 tot en met 10.000 transacties

€ 0,50 per transactie

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>10.000 tot en met 100.000 transacties

€ 0,15 per transactie

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>100.000 tot en met 1.000.000 transacties

€ 0,025 per transactie

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>1.000.000 transacties

€ 0,0175 per transactie

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

Deze categorie kent twee heffingsmaatstaven die beide worden toegepast:

 

€ 750 vermeerderd met:

 

1. Deelnemers:

Aantal actieve deelnemers

2. Vermogen:

Som van de technische voorzieningen en het eigen vermogen (TV+EV)

Deelnemers:

 
 

>0 tot en met 100.000 deelnemers

€ 0,39 per deelnemer

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

> >100.000 tot en met 500.000 deelnemers

€ 0,05 per deelnemer

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>500.000 tot en met 1.000.000 deelnemers

€ 0,02 per deelnemer

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>1.000.000 deelnemers

€ 0,01 per deelnemer

   

In combinatie met Vermogen:

In alle gevallen vermeerderd met:

   

>€ 0 tot en met € 10 miljard TV+EV

€ 2,70 per € miljoen TV+EV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

> >€ 10 miljard tot en met € 50 miljard TV+EV

€ 0,38 per € miljoen TV+EV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 50 miljard tot en met € 100 miljard TV+EV

€ 0,10 per € miljoen TV+EV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 100 miljard TV+EV

€ 0,04 per € miljoen TV+EV

Verzekeraars: Leven- en pensioen

Premie-inkomen:

 

€ 2.500 vermeerderd met:

 

Bruto premie-inkomen in Nederland (BPIN) uit pensioenverzekeringen en levensverzekeringen

>€ 0 tot en met € 1 miljard BPIN

€ 436 per € miljoen BPIN

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 1 miljard tot en met € 2 miljard BPIN

€ 260 per € miljoen BPIN

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 2 miljard tot en met € 3 miljard BPIN

€ 88 per € miljoen BPIN

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 3 miljard BPIN

€ 22 per € miljoen BPIN

Verzekeraars: Schade

Premie-inkomen:

 

€ 750 vermeerderd met:

 

Bruto premie-inkomen in Nederland (BPIN)

>€ 0 tot en met € 1 miljard BPIN

€ 22,50 per € miljoen BPIN

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 1 miljard tot en met € 2 miljard BPIN

€ 13,50 per € miljoen BPIN

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 2 miljard tot en met € 3 miljard BPIN

€ 4,50 per € miljoen BPIN

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 3 miljard BPIN

€ 1,10 per € miljoen BPIN

Artikel 3

Twee of meer aanbieders van beleggingsobjecten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:55 van de Wet op het financieel toezicht en die gedurende het gehele jaar, in steeds dezelfde samenstelling, gezamenlijk aanbiedingen doen aan consumenten, of deze aanbiedingen aan consumenten gezamenlijk beheren, worden voor de toepassing van artikel 2 aangemerkt als één persoon.

Artikel 4

Voor het kalenderjaar 2013 worden de bandbreedtes en de tarieven, bedoeld in artikel 13, zesde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht, voor de toezichtcategorieën behorende bij het onderdeel ‘Toezichthouder: de Nederlandsche Bank’ als volgt vastgelegd:

Toezichtcategorie

Maatstaf

Bandbreedtes

Tarieven

Banken en clearinginstellingen

Minimum omvang toetsingsvermogen (MTV):

   
 

Minimum omvang toetsingsvermogen berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de Wet op het financieel toezicht worden bepaald

Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:4, 2:11, 2:20, 3:4, eerste lid, of 3:110, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht:

€ 35.000 vermeerderd met:

   

>€ 0 tot en met € 80 miljoen MTV

€ 4.141 per € miljoen MTV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 80 miljoen tot en met € 400 miljoen MTV

€ 1.784 per € miljoen MTV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 400 miljoen tot en met € 4 miljard MTV

€ 937 per € miljoen MTV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 4 miljard MTV

€ 273 per € miljoen MTV

   

Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:16 van de Wet op het financieel toezicht

€ 25.000

Beleggingsinstellingen

Balanstotaal (BT):

 

€ 4.000 vermeerderd met:

 

Het gezamenlijk balanstotaal waarover beheer wordt gevoerd

>€ 0 tot en met € 5 miljard BT

€ 6 per € miljoen BT

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 5 miljard tot en met € 10 miljard BT

€ 4,20 per € miljoen BT

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 10 miljard tot en met € 15 miljard BT

€ 0,15 per € miljoen BT

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 15 miljard BT

€ 0,08 per € miljoen BT

Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening

Vergunningtypen in combinatie met effectenrekeningen:

 

€ 4.000 in voorkomend geval vermeerderd met:

 

a. vergunningtypen voor het verlenen van beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

b. het aantal effectenrekeningen (ER) bij of in beheer bij de desbetreffende instelling

Vergunningtypen:

 
 

Vergunning voor het ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

n.v.t.

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

Vergunning voor het uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 5.000

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 5.000

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning voor beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

n.v.t.

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning voor het begeleiden of overnemen van emissies met plaatsingsgaranties als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 8.000

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

Vergunning voor het begeleiden van emissies zonder plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht

€ 4.000

   

In combinatie met effectenrekeningen (ER):

In alle gevallen vermeerderd met:

   

>0 tot en met 100 ER

€ 17,00 per ER

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>100 tot en met 1.000 ER

€ 15,00 per ER

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>1.000 tot en met 10.000 ER

€ 13,00 per ER

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>10.000 ER

€ 11,00 per ER

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

Handelaren:

 

€ 5.000 vermeerderd met:

Aantal in Nederland werkzame personen dat door de beleggingsonderneming is belast met het verrichten van transacties in financiële instrumenten

>0 handelaren

€ 925 per handelaar

Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

Provisie-inkomsten (PI)

Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:3a, eerste lid, 2:3e, eerste lid, of 2:10a van de Wet op het financieel toezicht:

 
   

Personen met PI in het bereik van:

 
   

€ 0 tot en met € 0,2 miljoen

€ 5.000

   

>€ 0,2 miljoen tot en met € 0,5 miljoen

€ 10.000

   

>€ 0,5 miljoen tot en met € 1 miljoen

€ 15.000

   

>€ 1 miljoen tot en met € 5 miljoen

€ 20.000

   

>€ 5 miljoen

€ 25.000

   

Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:54i, eerste lid, of 2:54l, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht

€ 3.000

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

Instellingen met vereist eigen vermogen:

 

€ 2.000 vermeerderd met:

 

Som van de technische voorziening pensioenverplichting en het vereist eigen vermogen (TV+VEV), vermenigvuldigd met een bonus/malus factor.

De bonus/malus factor is gelijk aan de som van de technische voorziening pensioenverplichting en het vereist eigen vermogen (TV+VEV), gedeeld door de som van de technische voorziening pensioenverplichtingen en het (aanwezige) eigen vermogen (TV+EV).

>€ 0 tot en met € 10 miljard TV+VEV

€ 62,70 per € miljoen TV+VEV vermenigvuldigd met de als volgt te berekenen bonus/malus factor:

(TV+VEV)x((TV+VEV)/(TV+EV))

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard TV+VEV

€ 9,41 per € miljoen TV+VEV vermenigvuldigd met de als volgt te berekenen bonus/malus factor:

(TV+VEV)x((TV+VEV)/(TV+EV))

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 50 miljard tot en met € 100 miljard TV+VEV

€ 2,51 per € miljoen TV+VEV vermenigvuldigd met de als volgt te berekenen bonus/malus factor:

(TV+VEV)x((TV+VEV)/(TV+EV))

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 100 miljard TV+VEV

€ 0,63 per € miljoen TV+VEV vermenigvuldigd met de als volgt te berekenen bonus/malus factor:

(TV+VEV)x((TV+VEV)/(TV+EV))

 

Instellingen zonder vereist eigen vermogen:

 

€ 2.000 vermeerderd met:

 

Technische voorziening pensioenverplichting (TV)

>€ 0 tot en met € 10 miljard TV

€ 62,70 per € miljoen TV

   

in voorkomend geval vermeerderd met:

 

>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard TV

€ 9,41 per € miljoen TV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 50 miljard tot en met € 100 miljard TV

€ 2,51 per € miljoen TV

     

in voorkomend geval vermeerderd met:

   

>€ 100 miljard TV

€ 0,63 per € miljoen TV

Trustkantoren

Omzet

Personen met een omzet in het bereik van:

 
   

€ 0 tot en met € 0,1 miljoen

€ 1.900

   

>€ 0,1 miljoen tot en met € 0,2 miljoen

€ 4.000

   

>€ 0,2 miljoen tot en met € 0,5 miljoen

€ 6.250

   

>€ 0,5 miljoen tot en met € 1 miljoen

€ 8.500

   

>€ 1 miljoen tot en met € 2 miljoen

€ 11.500

   

>€ 2 miljoen tot en met € 5 miljoen

€ 15.000

   

>€ 5 miljoen

€ 20.000

Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars

Premie-inkomen:

 

€ 2.000 vermeerderd met:

Bruto premie-inkomen (BPI)

>€ 0

€ 715 per € miljoen BPI

Zorgverzekeraars

Aantal verzekerden

 

€ 2.000 vermeerderd met:

   

>0 verzekerden

€ 0,3515 per verzekerde

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bekostiging financieel toezicht 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

Inwerkingtreding Wet bekostiging financieel toezicht

Op 1 januari 2013 is de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft) in werking getreden. De wijze waarop de kosten van het doorlopend toezicht op de financiële markten jaarlijks in rekening wordt gebracht bij onder toezicht staande personen is geregeld in artikel 13 van die wet en op onderdelen nader uitgewerkt in het Besluit bekostiging financieel toezicht 2013.

Allereerst wordt het totaal van de in rekening te brengen bedragen bepaald. Dit vindt plaats volgens de formule vastgelegd in het tweede lid van laatstgenoemd artikel:

  • a. het totaal van de overige kosten1 zoals opgenomen in de door de toezichthouder voor het desbetreffende jaar opgestelde begroting, waarmee Onze Ministers gezamenlijk hebben ingestemd, en

  • b. het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 7, eerste lid, Wbft over het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de in onderdeel a bedoelde begroting betrekking heeft, verminderd met:

  • c. het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 7, tweede lid, Wbft;

  • d. de voor het desbetreffende jaar door de Staat der Nederlanden te verstrekken bijdrage, bedoeld in artikel 10 Wbft.

Het onder b en c bedoelde saldo is het exploitatiesaldo waarmee de toezichthouder het laatst verstreken boekjaar heeft afgesloten. Het exploitatiesaldo over het jaar 2012 wordt echter nog verrekend op een wijze overeenkomstig het voormalige bekostigingssysteem.2

Op grond van artikel 13 van de Wbft voor het jaar 2013 worden de volgende totaalbedragen aan onder toezicht staande personen in rekening gebracht:

Tabel 1:Berekening van de op grond van art. 13 van de Wbft voor 2013 te heffen bedragen (in mln. euro’s)
 

AFM

DNB

Totaal begrote toezichtlasten

85,3

149,0

Af: begrote kosten eenmalige toezichthandelingen

8,8

1,5

begrote kosten BES-toezicht

0,5

0,7

Overige kosten

75,9*

146,8

Af: Overheidsbijdrage

20,0

18,8

Totaal te heffen op grond van art. 13 van de Wbft

55,9

128,0

* Door een afrondingsverschil komt dit bedrag niet overeen met de opstelsom van de bovenliggende bedragen.

Nadat het totaal van de in rekening te brengen bedragen is bepaald, wordt dat totaalbedrag aan de hand van procentuele aandelen toegerekend aan de toezichtcategorieën (artikel 13, vierde lid, van de Wbft). De procentuele aandelen en de toezichtcategorieën zijn vastgelegd in bijlage II van de wet.

Het aan een toezichtcategorie toegerekende bedrag wordt omgeslagen over de personen die deel uitmaken van die categorie. De mate waarin dit plaatsvindt, is vooral afhankelijk van de (bedrijfs)omvang van die personen. De omvang wordt vastgesteld aan de hand van de in bijlage II van de Wbft vastgelegde maatstaven (artikel 13, vijfde lid, van de Wbft). Het gaat daarbij om referentie-eenheden als balanstotalen en premie-inkomen.3 Deze maatstaven zijn veelal ingedeeld naar bandbreedtes met variabele tarieven in combinatie met een vast minimumbedrag, waarbij voor iedere bandbreedte een tarief is vastgesteld (artikel 13, zesde lid, van de Wbft). Deze ministeriële regeling, die het jaar 2013 betreft, dient daartoe.

Verschillen met het voormalige bekostigingssysteem op hoofdlijnen

Tot en met 2012 werden de kosten van het doorlopend toezicht naar rato van de tijd die de toezichthouder in het betreffende jaar had besteed aan een toezichtcategorie, aan die categorie toegerekend. In eerste instantie werd daarbij gewerkt met de bedragen die waren opgenomen in de toezichtbegroting. De na afloop van enig jaar vastgestelde verschillen tussen begrote en werkelijke kosten werden in het daaropvolgende jaar alsnog, via de heffingen voor het doorlopend toezicht, als exploitatieresultaat met de betreffende toezichtcategorie verrekend.

De koppeling met de feitelijke toezichtinspanning voor een toezichtcategorie kon er voor zorgen dat de hoogte van de heffingen jaarlijks sterk fluctueerde. Deze situatie werd door onder toezicht staande personen als onwenselijk ervaren. Om die reden is besloten de toerekening van kosten aan de te onderscheiden toezichtcategorieën te laten plaatsvinden aan de hand van een per categorie vastgesteld procentueel aandeel (bijlage II van de Wbft). Bij de vaststelling van de procentuele aandelen is rekening gehouden met het effect van de lagere overheidsbijdrage. Als gevolg daarvan zullen de heffingen voor personen in een toezichtcategorie waarbij de financiering tot voor kort in belangrijke mate vanuit de overheidsbijdrage plaatsvond, meer dan gemiddeld toenemen.

Geabstraheerd van de bijdrage voor het toezicht op de BES-eilanden, waarvoor een apart regime geldt, is de overheidsbijdrage voor het jaar 2013 vastgesteld op € 20,0 mln. voor de AFM en op € 18,8 mln. voor DNB4. Voor het jaar 2012 hadden beide toezichthouders deze bijdragen begroot op € 29,0 mln. respectievelijk € 26,3 mln. De lagere overheidsbijdrage leidt dit jaar tot navenant hogere bijdragen van onder toezicht staande personen. Laatstbedoelde bijdragen zullen ook nog om andere redenen muteren. Zo is rekening te houden met mutaties die voortkomen uit de verrekening van de exploitatiesaldi over de jaren 2011 en 2012. Die saldi worden in het jaar volgend op het jaar waarop zij betrekking hebben verrekend. Verrekening van het exploitatiesaldo over 2012 is geregeld in artikel 30, eerste lid, van de Wbft.

Tabel 2: Verschillen tussen de te heffen totaalbedragen 2012 en 2013 (in mln. euro’s en geabstraheerd van het toezicht op de BES-eilanden)
 

AFM

DNB

 

2012

2013

verschil*

2012

2013

verschil*

Begrote toezichtlasten

80,1

84,8

+ 4,7

132,7

148,3

+ 15,6

Af: begrote overheidsbijdrage

–29,0

–20,0

+ 9,0

– 26,3

– 18,8

+ 7,5

begrote eenmalige verrichtingen

– 5,2

– 8,8

– 3,6

– 1,5

– 1,5

0

niet in de heffingen betrokken lasten**

– 1,7

 

+ 1,7

     

Subtotaal***

44,2

55,9

+ 11,8

104,9

128,0

+ 23,1

Exploitatiesaldo 2011 resp. 2012

3,1

2,8

– 0,3

– 6,5

– 7,1

– 0,6

Totaal te heffen***

47,2

58,7

+ 11,5

98,4

120,9

+ 22,5

* Een positief bedrag leidt in 2013 tot een navenant hogere heffing voor onder toezicht staande personen.

** Het betreft de begrote lasten die door derden worden vergoed en de geactiveerde lasten van ontwikkelde software (AFM).

*** Door afrondingsverschillen komen sommige bedragen niet overeen met de opstelsom van de bovenliggende bedragen.

Toerekening van kosten aan toezichtcategorieën

Uit tabel 2 is op te maken dat het door de AFM te heffen bedrag in 2013 gemiddeld met 24,4% stijgt terwijl de heffingen bij DNB met 22,6% toenemen. De percentages voor de te onderscheiden toezichtcategorieën kunnen hiervan (sterk) afwijken. Dit vooral vanwege de hiervoor beschreven wijze waarop de lagere overheidsbijdrage in de procentuele aandelen in de financiering van de toezichthouder zijn verwerkt (bijlage II van de Wbft). Tevens is rekening te houden met het feit dat onder het voormalige bekostigingssysteem de exploitatiesaldi per toezichtcategorie werden vastgesteld en verrekend. Verrekening vond plaats via de heffingen van het doorlopend toezicht in het daaropvolgende jaar. In de tarieven voor 2012 zijn zodoende de exploitatiesaldi over 2011 verwerkt. Bij een vergelijking van de heffingen 2013 met die over 2012 is hiermee rekening te houden.

De procentuele verschillen per toezichtcategorie zijn in de tabellen 3 en 4 weergegeven.

Tabel 3: Heffingen AFM (bedragen in duizend euro’s)

Toezichtcategorie1)

2013

2012

Verschil totaal 2013–2012

Begroot2)

Exploitatiesaldo 20123)

Totaal

Begroot4)

Exploitatiesaldo 20113)

Totaal

Bedrag

In % van 2012

Aanbieders van krediet

1.286

–206

1.080

1.046

–130

916

164

17,9%

Accountantsorganisaties

6.599

–425

6.174

6.281

1.460

7.741

–1.567

–20,2%5)

Adviseurs en bemiddelaars

12.192

1.351

13.543

9.301

–1.585

7.716

5.827

75,5%

Banken en clearinginstellingen

9.564

1.977

11.541

7.731

748

8.479

3.062

36,1%

Beleggingsinstellingen en aanbieders van beleggingsobjecten

4.810

–426

4.384

3.014

137

3.151

1.233

39,1%

Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening, exclusief exploitanten van een MTF

1.846

283

2.129

1.249

53

1.302

827

63,5%

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

280

98

378

203

–14

189

189

100,0%6)

Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

56

56

0

0

0

56

 

Effectenuitgevende instellingen: markt

2.964

–864

2.100

1.556

–375

1.181

919

77,8%

Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

5.089

–1.556

3.533

4.197

–229

3.968

–435

–11,0%7)

Financiële infrastructuur: marktexploitanten en exploitanten van een MTF

1.398

74

1.472

1.164

200

1.364

108

7,9%

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

2.461

–395

2.066

1.952

–379

1.573

493

31,3%

Verzekeraars: Leven- en pensioen

6.376

2.345

8.721

5.495

2.787

8.282

439

5,3%

Verzekeraars: Schade

1.007

540

1.547

950

401

1.351

196

14,5%

 

55.928

2.796

58.724

44.139

3.074

47.213

11.511

24,4%

1) Gewerkt is met de nieuwe, in 2013 voor het eerst toegepaste, indeling naar toezichtcategorie. De cijfers voor 2012 zijn hierop aangepast.

2) Bepaald aan de hand van de in bijlage II van de Wbft vastgelegde procentuele aandelen en de, conform de in de Wbft vastgelegde systematiek, begrote ‘overige kosten’.

3) Verrekening vindt plaats op basis van de voormalige indeling naar toezichtcategorie. Hierdoor zijn de onderlinge verschillen tussen de heffingen 2013 en 2012 binnen een (nieuwe) toezichtcategorie niet direct met elkaar vergelijkbaar.

4) Na correctie voor de heffingen van de eenmalige toezichthandelingen en voor de kosten van het toezicht op de BES-eilanden.

5) Geabstraheerd van de verrekening van de exploitatiesaldi 2013 en 2012 zou het verschil zijn uitgekomen op +5,1%.

6) Geabstraheerd van de verrekening van de exploitatiesaldi 2013 en 2012 zou het verschil zijn uitgekomen op +37,9%

7) Geabstraheerd van de verrekening van de exploitatiesaldi 2013 en 2012 zou het verschil zijn uitgekomen op +21,3%.

Tabel 4: Heffingen DNB (bedragen in duizend euro’s)

Toezichtcategorie1)

2013

2012

Verschil totaal 2013–2012

Begroot2)

Exploitatiesaldo 2012

Totaal

Begroot3)

Exploitatiesaldo 2011

Totaal

Bedrag

In % van 2012

Banken en clearinginstellingen

53.504

–4.120

49.384

42.958

–3740

39.218

10.166

25,9%

Beleggingsinstellingen

1.024

(220)4)

1.024

1.010

–260

750

274

36,5%

Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening

3.840

143

3.983

3.111

200

3.311

672

20,3%

Beleggingsondernemingen voor eigen rekening

256

7

263

179

10

189

74

39,2%

Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

512

–130

382

280

150

430

–48

–11,2%5)

Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

30.976

–1.340

29.636

26.896

–1040

25.856

3.780

14,6%

Trustkantoren

1.152

40

1.192

628

–200

428

764

178,5%6)

Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars

30.720

–1.890

28.830

25.288

–1360

23.928

4.902

20,5%

Zorgverzekeraars

6.016

–50

5.966

4550

–240

4.310

1.656

38,4%

 

128.000

–7.340

120.660

104.900

–6480

98420

22.240

22,6%

1) Ten opzichte van 2012 ondergaat de indeling naar toezichtcategorie bij DNB nagenoeg geen wijziging.

2) Bepaald aan de hand van de in bijlage II van de Wbft vastgelegde procentuele aandelen en de, conform de in de Wbft vastgelegde systematiek, begrote ‘overige kosten’.

3) Na correctie voor de heffingen van de eenmalige toezichthandelingen en voor de kosten van het toezicht op de BES-eilanden.

4) Het exploitatiesaldo 2012 komt voort uit de kosten die DNB heeft gemaakt ter voorbereiding van de implementatie van de Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsfondsen (AIFM-richtlijn) en wordt na het jaar 2013 verrekend.

5) Geabstraheerd van de verrekening van de exploitatiesaldi 2013 en 2012 komt het verschil op +82,9%.

6) Geabstraheerd van de verrekening van de exploitatiesaldi 2013 en 2012 komt het verschil op +83,4%.

Het omslaan van kosten over personen binnen een toezichtcategorie

Zoals hiervoor is aangegeven, dienen de aan een toezichtcategorie toegerekende kosten omgeslagen te worden over de personen die deel uitmaken van die categorie. Dit gebeurt met behulp van maatstaven (bijlage II van de Wbft) die nader worden ingedeeld in bandbreedtes terwijl de bandbreedtes worden gekoppeld aan tarieven.

Voor de bandbreedtes en tarieven zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. bij de minimumbedragen wordt rekening gehouden met het draagkrachtbeginsel (neerkomend op het ontzien van kleinere personen);

  • b. tarieven hebben veelal een degressieve structuur in overeenstemming met de afnemende intensiteit van het toezicht bij een grotere (bedrijfs)omvang van die persoon;

  • c. de tariefstructuur wordt in principe gevormd door een basistarief in combinatie met maximaal vier (degressieve) staffels waarbij de verschuldigde bedragen van het basistarief en de staffel(s) bij elkaar worden opgeteld;

  • d. geen aftopping in de hoogste staffel;

  • e. waar dit, vanwege de samenstelling van een toezichtcategorie, meer voor de hand ligt wordt gewerkt met óf een schijvenstructuur waarbij de hoogte van de op te leggen heffing overeenkomt met het tarief van de schijf, in de artikelen 2 en 3 aangeduid met ‘bereik’, waarin de onder toezicht staande persoon, vanwege zijn (bedrijfs)omvang, valt óf met één vast tarief;

  • f. er bestaat consistentie in de tariefstructuren (bandbreedtes en mate van degressiviteit) van categorieën die zowel onder toezicht staan van de AFM als van DNB.

De uitgangspunten bedoeld onder a en d leiden er, indien die in de oude systematiek nog niet waren toegepast, in het algemeen toe dat de heffingen voor de middelgrote en grote onder toezicht staande personen relatief meer stijgen dan die voor de kleinere personen. Uitgangspunt a betreft het draagkrachtbeginsel. Een aspect dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wbft de aandacht heeft gekregen. Mede met het oog op het daaraan toe te kennen belang heeft de minister van Financiën de Tweede Kamer toegezegd om met de toezichthouders te bezien of het draagkrachtbeginsel afdoende betrokken is bij de vaststelling van de minimumbedragen voor de te onderscheiden toezichtcategorieën.5 In het merendeel van de gevallen is aldus gehandeld. Het effect van de naar verhouding lagere heffingen voor kleine onder toezicht staande personen wordt opgevangen door de meer draagkrachtige personen. Hier is bij het afschaffen van de aftopping in de hoogste staffel (uitgangspunt d) rekening mee gehouden. In het verleden was voor een aantal toezichtcategorieën6 voor een dergelijke aftopping gekozen vanwege de gedachte dat de toezichtinspanning op een grote onderneming niet noemenswaardig wijzigt wanneer deze onderneming verder in omvang toeneemt. Een regel die echter niet in alle voorkomende gevallen opgaat. Besloten is hiervan, mede na consultatie door de AFM met brancheorganisaties, af te zien. Wel vormen de tarieven voor de laatste schijf een fractie van de tarieven van de andere schijven.

Vorenstaande systematiek leidt in voorkomende gevallen tot procentueel of absoluut betekenisvolle stijgingen ten opzichte van de heffingen die onder de oude systematiek dienden te worden afgedragen. Het is evenwel in lijn met de onderlinge verhoudingen tussen de financiële draagkracht van onder toezicht staande personen. Een afzwakking van de betekenisvolle stijgingen zou betekenen dat deze moet worden opgevangen door andere personen in de betreffende toezichtcategorie.

De berekening van een te heffen bedrag

Bij de vaststelling van een op te leggen heffing stelt de toezichthouder vast in welke bandbreedte de betreffende onder toezichtstaande persoon valt. Indien een persoon in meerdere bandbreedtes valt, is hij voor ieder van die bandbreedtes het daarbij behorende tarief verschuldigd.7 Het aldus verschuldigde bedrag wordt verhoogd met een vast basisbedrag. Bij een paar categorieën wordt hier op een enkel onderdeel van afgeweken:

  • a. Bij de toezichtcategorie ‘Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening’ (DNB), is rekening te houden met een of meerdere opslagen waarvan de hoogte afhankelijk is van de aard van de vergunning(en) waarover de onder toezicht staande persoon beschikt. Aldus wordt het verschil in toezichtintensiteit, dat mede afhankelijk is van de aard van een vergunning, tot uiting gebracht.

  • b. Bij de toezichtcategorieën ‘Accountantsorganisaties’ en ‘Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen’ (AFM) is de bandbreedte gekoppeld aan twee maatstaven waardoor de toezichthouder tweemaal moet vaststellen in welke bandbreedtes de betreffende onder toezicht staande persoon valt.

  • c. Voor een aantal personen in de categorieën ‘Effectenuitgevende instellingen: markt’ en ‘Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving’ (AFM) alsmede in de categorie ‘Betaalinstelling en elektronischgeldinstelling’ (DNB) geldt enkel een vast bedrag.

In afwijking van het vorenstaande is een heffing voor de toezichtcategorie ‘Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen’ bij de AFM en een heffing voor een deel van de gelijknamige categorie bij DNB alsmede een heffing voor de toezichtcategorie ‘Trustkantoren’ (DNB) gelijk aan het tarief dat is vastgesteld voor de hoogste bereik (schijf) waarin de onder toezicht staande persoon valt. Hiervoor is gekozen omdat de omvang van de toezichtinspanning voor deze categorieën, vergeleken met die voor de andere categorieën, in geringere mate fluctueert met de omvang van de onder toezicht staande personen. Als gevolg daarvan is het verschil tussen de hoogste en laagste heffing minder groot dan bij andere categorieën.

De periode na 2013

De thans geïntroduceerde tariefstructuur (bandbreedtes en vaste minimumbedragen) zal voor het jaar 2014 zoveel mogelijk worden toegepast. Mutaties in de te heffen totaalbedragen en in de samenstelling dan wel omvang van een toezichtcategorie, zullen evenwel tot een aanpassing van tarieven leiden. Voor het daaropvolgende jaar (2015) is een afschaffing van de overheidsbijdrage voor het toezicht op de financiële markten voorzien. In het op 29 oktober 2012 gepresenteerde regeerakkoord is dit als volgt toegelicht:

Het toezicht door AFM en DNB wordt doorbelast aan de partijen die actief zijn op de financiële markten. Voor het toezicht op de BES-eilanden blijft, vanwege de bijzondere omstandigheden aldaar, de bestaande situatie gehandhaafd. Bij de vaststelling van de nieuwe (hogere) tarieven zullen kleinere partijen zoveel mogelijk worden ontzien.

Het voorstel tot afschaffing van de overheidsbijdrage zal deel uitmaken van de jaarlijkse wijzigingswet financiële markten. Bij aanname van het voorstel wordt opnieuw naar de tariefstructuur gekeken.

Artikelsgewijs

In het algemeen deel van deze toelichting zijn de verschillen per toezichtcategorie tussen de in 2013 op te leggen heffingen en de opgelegde heffingen over 2012 nader uiteengezet. Tevens is aangegeven waarom de procentuele verschillen tussen de dit jaar op te leggen heffingen en de over 2012 opgelegde heffingen, bezien per toezichtcategorie, van geval tot geval van elkaar kunnen afwijken. Ter aanvulling daarop is nog het volgende te melden.

Artikel 2

Gelet op het uitgangspunt om kleinere personen zoveel mogelijk te ontzien, zal de uit het gewijzigde bekostigingssysteem voortkomende kostenstijging voor marktpartijen neerslaan bij de middelgrote en grote onder toezicht staande personen. Dit zal zich vooral voordoen bij de toezichtcategorieën waar de tariefstructuur tot voor kort boven een bepaalde maatstafwaarde werd afgetopt. Tijdens door de AFM gevoerde consultatiegesprekken was een aantal brancheorganisaties van mening dat de heffingen voor de grotere personen teveel zouden stijgen. De toezichthouder heeft daarop opnieuw naar de tarieven gekeken. Waar mogelijk heeft de toezichthouder in het uiteindelijke voorstel meer degressiviteit in de tariefstructuur aangebracht. De mogelijkheden daartoe zijn echter beperkt vanwege het uitgangspunt om kleinere personen te ontzien.

Artikel 3

Aanbieders van beleggingsobjecten kunnen gezamenlijk een aanbod aan de consument uitbrengen. Doorgaans is de tweede aanbieder een (onafhankelijke) rechtspersoon, die de activa dan wel de opbrengstrechten ten behoeve van de consument bewaart. Een dergelijke constructie kan extra bescherming bieden aan consumenten in het geval van faillissement van de eerste aanbieder. Doorberekening van het vaste minimumbedrag aan beide aanbieders kan het uitbrengen van een gezamenlijk aanbod – en dus ook van extra zekerheid voor de consument – ontmoedigen. Gelet hierop en op het feit dat de vanuit het vaste tarief te dekken toezichtinspanning niet of nauwelijks wijzigt, is een dubbele heffing van het vaste minimumbedrag met dit artikel uitgesloten. De aanbieders blijven ieder wel hoofdelijk aansprakelijk voor wat betreft de vordering van de AFM op de aanbieders.

Artikel 4

De inwerkingtreding van de Wbft heeft slechts in beperkte mate tot een andere indeling naar toezichtcategorieën bij DNB geleid. Bij beleggingsinstellingen en beleggingsondernemingen is een staffel van vier schijven ingevoerd. Hiermee wordt consistentie verkregen met de tariefstructuur bij de AFM. De daarmee gepaard gaande effecten zijn op zich zelf beschouwd beperkt van omvang. Het betekent dat het merendeel van de verschillen tussen de individueel op te leggen heffingen 2013 en de over het jaar 2012 opgelegde heffingen is te verklaren aan de hand van hetgeen hierover in het algemene deel van deze toelichting is opgenomen.

Bij de pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen wijken de voor 2013 geldende tarieven vooral af doordat de inwerkingtreding van de Wbft heeft geleid tot een andere heffingsmaatstaf. De oorspronkelijke maatstaf liet met de indirecte beleggingsinkomsten een substantiële inkomstenbron buiten beschouwing. Bovendien werd geen rekening gehouden met de extra toezichtinspanningen in geval van een ontoereikend eigen vermogen. De introductie van een bonus/malus-factor voorziet daarin. Conform de systematiek bij vergelijkbare andere toezichtcategorieën is voorts het vaste bedrag meer in overeenstemming gebracht met de feitelijke toezichtkosten. Voor de grotere fondsen is van belang dat sprake is van een sterk degressieve tariefstructuur zonder een maximering van de heffingsgrondslag. Daarmee wordt ook voor hen bereikt dat de heffing beter de feitelijke kosten van het toezicht benadert.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Onder overige kosten wordt verstaan: alle kosten van de toezichthouder met uitzondering van de kosten van eenmalige toezichthandelingen en de kosten verband houdend met het toezicht op de BES-eilanden (artikel 1, onderdeel f, van de Wbft).

X Noot
2

De verrekening van het exploitatiesaldo over 2012 is geregeld in artikel 30, eerste lid, van de Wbft en zal apart worden weergegeven op de door de toezichthouders voor het jaar 2013 te versturen facturen. Verrekening geschiedt naar rato van de heffing die over het jaar 2012 is opgelegd.

X Noot
3

De periode waarop een maatstaf betrekking heeft is nader geregeld in het Besluit bekostiging financieel toezicht 2013.

X Noot
4

Artikel 10, tweede lid, van de Wbft.

X Noot
5

Kamerstuk 33 057, nr. 6, pagina 11.

X Noot
6

Het ging hierbij vooral om toezichtcategorieën bij de AFM. Bij DNB werd tot voor kort aftopping enkel toegepast bij de toezichtcategorie ‘Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen’.

X Noot
7

De berekeningswijze is vergelijkbaar met het schijvensysteem bij de inkomstenbelasting.

Naar boven