Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 mei 2013, 2013-0000056984, houdende instelling van de Commissie Dienstverlening aan huis (Instellingsbesluit Commissie dienstverlening aan huis)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a. commissie:

de Commissie dienstverlening aan huis, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

b. ministerie:

ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2 Instelling

  • 1. Er is een Commissie dienstverlening aan huis.

  • 2. De commissie wordt ingesteld tot 1 maart 2014.

Artikel 3 Taken

De commissie heeft tot taak:

  • a. Het onderzoeken wat de positie van huishoudelijk personeel in Nederland op dit moment is;

  • b. Het verzamelen van informatie over voorbeelden van regulering in andere landen, de daaraan verbonden voor- en nadelen en deze te betrekken bij de uit te werken varianten, bedoeld in onderdeel c;

  • c. Indien de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in onderdeel a, daar aanleiding toe geven, verschillende varianten of modellen te ontwikkelen die tot een verbetering van de positie van huishoudelijk werkers leiden, waarbij:

    • de varianten worden geoptimaliseerd op minimale budgettaire en minimale negatieve effecten voor de arbeidsmarkt en de zorg,

    • in elk geval één variant wordt opgesteld die in lijn is met ratificatie van het ILO-verdrag 189,

    • naast een variant die in lijn is met ratificatie van het ILO-verdrag, ook een budgettair neutrale variant wordt opgesteld, die de positie van huishoudelijke personeel verbetert, maar niet noodzakelijkerwijs geheel in lijn is met ratificatie, en

    • relevante partijen worden geraadpleegd omtrent het draagvlak van mogelijke beleidsvarianten in de samenleving;

  • d. Bij de onder c genoemde varianten te rapporteren over:

    • de huidige en te verwachten toekomstige omvang van de werkgelegenheid in huishoudelijke diensten,

    • de gevolgen voor de loonkosten van huishoudelijk werk en de fiscale en anderszins te verwachten opbrengsten,

    • de werkgeversverplichtingen voor particulieren en anderen indien de dienstverlening op een andere wijze zou worden georganiseerd;

    • de arbeidskosten voor de zorg,

    • de gevolgen voor de sociale zekerheid,

    • de uitvoerbaarheid en administratieve lasten voor zowel particulieren als overheidsinstanties, waaronder de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

    • de budgettaire effecten,

    • de effecten voor de arbeidsmarkt waaronder de mogelijke toename van reguliere werkgelegenheid in het lager geschoolde deel van de arbeidsmarkt en het mogelijke risico van de toename van zwart werk;

  • e. De bevindingen door het Centraal Planbureau (CPB) te laten doorrekenen op budgettaire effecten en te laten beoordelen op arbeidsmarkteffecten, waarbij deze CPB-notitie onderdeel uitmaakt van het verslag van de commissie.

Artikel 4 Samenstelling

De commissie bestaat uit de volgende leden:

Mr. Ella Kalsbeek (voorzitter)

Prof. dr. Barbara Baarsma

Prof. dr. Willem Bouwens

Prof. dr. Jaap de Koning

Prof. dr. Paul Schnabel

Artikel 5 Verslag van bevindingen

De commissie brengt voor 31 december 2013 het verslag van haar bevindingen en werkzaamheden uit aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 6 Secretariaat

In het secretariaat wordt voorzien door het ministerie.

Artikel 7 Vergoeding

  • 1. Aan de leden wordt een vergoeding per vergadering toegekend volgens de regels van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissie en het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies. De vergoeding per vergadering bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 2. Aan de voorzitter wordt een vergoeding per vergadering toegekend van 130% van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8 Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 16 mei 2013.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 maart 2014.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie dienstverlening aan huis.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 mei 2013

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

TOELICHTING

Zoals aangekondigd in de brief van 19 december 2012 (Tweede Kamer 2012–2013, 29 544 nr. 425), hebben kabinet en sociale partners afgesproken een commissie onderzoek te laten verrichten over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk personeel en de gevolgen van eventuele ratificatie het ILO-verdrag nr. 189 inzake Decent Work for Domestic Workers in relatie tot de huidige regeling dienstverlening aan huis. Dit instellingsbesluit regelt de werkzaamheden van de commissie, de leden van de commissie, de ondersteuning en de vergoeding van de voorzitter en de leden van de commissie. De doorlooptijd van de werkzaamheden is tot 1 maart 2014. Het eindverslag van de commissie wordt uiterlijk 31 december 2013 verwacht.

De rechtspositie van personeel, dat minder dan vier dagen per week werkzaam is in een particulier huishouden kent in de sociale verzekeringswetten en de belastingwetgeving een aparte regeling. De beleidsregels daarvoor zijn opgenomen in de regeling dienstverlening aan huis. Particulieren kunnen door de regeling dienstverlening aan huis gemakkelijk iemand inhuren voor klussen in en om het huis. Zij hoeven voor deze werknemers geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen af te dragen. De opdrachtgever kan eenvoudig en zonder hoge (administratieve) lasten een particuliere dienstverlener inhuren. Het huishoudelijk werk verdwijnt door de regeling minder snel in het illegale circuit. Ook creëert de regeling meer banen voor persoonlijke dienstverleners, waardoor dienstverleners werkervaring kunnen opdoen of gewoon wat kunnen bijverdienen.

Het ILO-verdrag nr. 189 strekt ertoe aan alle werknemers, inclusief het deeltijd huishoudelijk personeel, dezelfde rechten toe te kennen. Nederland heeft voor de aanname van dit verdrag gestemd, omdat ze de slechte arbeidsomstandigheden waaronder het huishoudelijk personeel in de ontwikkelingslanden moet werken, wenst tegen te gaan. Bij ratificatie zal het verdrag integraal en naar de letter in de nationale wetgeving moeten worden geïmplementeerd. Omdat huishoudelijk werkers nu veelal onder de regeling dienstverlening aan huis vallen, verschilt hun rechtspositie van die van andere werknemers. Ratificatie leidt daarmee tot verbetering van de rechtspositie van de werknemers die vallen onder de regeling dienstverlening aan huis maar heeft ook consequenties voor de werkgeversverplichtingen voor particulieren, de loonkosten voor huishoudelijk werk, sociale zekerheidsuitgaven en de kosten in de zorg. De bovengenoemde voordelen van de regeling Dienstverlening aan huis komen daarmee te vervallen.

Kabinet en sociale partners hebben afgesproken een commissie onderzoek te laten doen naar mogelijkheden ter verbetering van de positie van huishoudelijk werkers en de gevolgen van eventuele ratificatie van het ILO-verdrag nr. 189, in relatie tot de huidige regeling Dienstverlening aan huis. De commissie is gevraagd de huidige positie van de huishoudelijk werkers in Nederland in kaart te brengen en verschillende mogelijkheden voor verbetering aan te dragen en daarbij onder andere rekening te houden met het risico van het illegale circuit en de budgettaire gevolgen.

Kabinet en Stichting van de Arbeid zullen na ontvangst van het verslag van bevindingen van de commissie een standpunt bepalen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Naar boven