Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
overig | Staatscourant 2013, 13775 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
overig | Staatscourant 2013, 13775 | Overig |
De reglementen zijn digitaal beschikbaar op de website www.vervangingsfonds.nl
Het Noodfonds en het Reglement Noodfonds Primair Onderwijs bestaan niet meer. De verwijzingen in artikel 1 en 5, en het gehele artikel 6 zijn komen te vervallen.
De artikelen betreffende de keuze voor eigenrisicodragerschap zijn volledig herschreven. Schoolbesturen en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen kunnen kiezen voor volledig eigenrisicodragerschap vanaf 1 augustus 2013 dan wel 1 januari 2014. De enige uitzondering op het eigenrisicodragerschap is het vakbondsverlof. Dit verlof blijft voor bekostigde vervanging door het Vervangingsfonds in aanmerking komen. Zie ook artikel 2, vijfde lid.
Verlof wegens het volgen van een door het Participatiefonds in gang gezet vervroegd re-integratietraject, is als grond voor bekostigde vervanging geschrapt. UWV (voorheen CWI) kent de poortwachterstoets al langere tijd niet meer op grond waarvan werd bepaald of een vervroegd traject zinvol was. Ook worden er door UWV geen langdurige re-integratietrajecten meer ingekocht. Het artikel is uitgewerkt.
Verlof wegens militaire dienst is gelet op het vervallen van artikel 7.6 van de CAO PO als grond voor bekostigde vervanging geschrapt.
Vervanging bij vakantieverlof als bedoeld in artikel 8.2, achtste lid, van de CAO PO, komt voor bekostiging door het Vervangingsfonds in aanmerking.
De bepaling dat een eigenrisicodrager een opslag op de premie verschuldigd is, is vervallen.
Voor schoolbesturen en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen die gekozen hebben voor eigenrisicodragerschap, wordt een afzonderlijke premie vastgesteld.
Vanaf 1 augustus 2012 wordt de Regeling in mindering brengen uitkeringen (IMBU) niet langer door de Minister uitgevoerd. In reactie daarop heeft het Vervangingsfonds de premie verlaagd. Het gevolg daarvan is dat de verhouding tussen afgedragen premie en ingediende declaraties is gewijzigd. Om te voorkomen dat schoolbesturen daardoor sneller in een hogere trede worden ingedeeld, zijn de bestaande tredegrenzen met de factor 1,2 vermenigvuldigd.
Gelet op de wijziging van artikel 9 is in bovenstaande artikelen de genoemde peildatum gewijzigd van 31 oktober 2013 naar 30 november 2013.
Gelet op de wijziging van artikel 9 is de in artikel 4D genoemde peildatum gewijzigd van 31 oktober 2013 naar 30 november 2013.
Tevens is verduidelijkt dat de indeling in treden plaatsvindt op basis van de gegevens als bedoeld in de eerste zin van artikel 4a, eerste lid, zoals die per 30 november 2013 bekend zijn.
De publicatiedatum van de genoemde besluiten tot verlenging is gewijzigd van 1 naar 8 februari van het nieuwe kalenderjaar.
De termijn voor het indienen van declaraties is gewijzigd van drie naar vier maanden. Dit betekent dat een declaratie door het Vervangingsfonds moet zijn ontvangen binnen vier maanden na de maand waarop de declaratie betrekking heeft. Het betreft een tussentijdse wijziging van het Reglement 2012–2013 per 1 juni 2013, die nu in de integrale tekst van het Reglement 2013–2014 is opgenomen.
Voor eigenrisicodragers is de mogelijkheid om een door het fonds bekostigde vervangingspool in stand te houden, komen te vervallen. Nu uitsluitend vakbondsverlof voor bekostigde vervanging in aanmerking komt, is de mogelijkheid om op kosten van het Vervangingsfonds een pool in stand te houden niet meer relevant. Er is een extra alinea aan het eerste lid toegevoegd en van het vierde lid zijn de onderdelen 5 tot en met 7 geschrapt.
Er is een nieuw negende lid aan het artikel toegevoegd. Het betreft een tussentijdse wijziging van het Reglement 2012–2013 per 1 januari 2013 die nu in de integrale tekst van het Reglement 2013–2014 is opgenomen.
Aan het negende lid is een vierde onderdeel toegevoegd. Personeel benoemd in een vervangingspool dat vanwege ziekteverlof niet voor vervanging inzetbaar is, wordt vanaf 6 maanden na de eerste ziektedag voor de duur en omvang van bedoeld verlof van de werking van de pool uitgezonderd.
Bij vervanging door middel van detachering wordt niet langer 3% administratiekosten in rekening gebracht.
In het artikel is verduidelijkt dat artikel 6.12 van de CAO PO niet op uitzendarbeid van toepassing is.
Er is een korte beschrijving toegevoegd op welke wijze de vergoeding wordt berekend.
Het reglement wordt uitsluitend bekendgemaakt door middel van publicatie in de Staatscourant en door plaatsing op de website van het Vervangingsfonds.
Dit reglement regelt voor het schooljaar 2013–2014 de bekostiging van de vervanging van afwezig onderwijspersoneel ten laste van het Vervangingsfonds in het Primair Onderwijs.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een juiste toepassing van het reglement. Achteraf vindt controle door het Vervangingsfonds plaats.
De vervangingsbijdrage-differentiatieregeling geeft inhoud aan de verplichting die de sociale partners in het onderwijs bij de instelling van het Vervangingsfonds, op zich hebben genomen om maatregelen te nemen tot terugdringing van het ziekteverzuim en het arbeidsongeschiktheidsvolume.
Een belangrijk voordeel van de differentiatieregeling is, dat zij in beginsel het hele onderwijsveld raakt. De indeling in treden, die wordt afgeleid van de verhouding tussen de gedeclareerde vervangingskosten wegens ziekte en de verantwoorde vervangingsbijdrage, heeft niet alleen financiële repercussies, maar confronteert het bevoegd gezag ook met de omvang van het ziekteverzuim en de consequenties die dat heeft, zowel voor de instellingen zelf als voor het Vervangingsfonds. Dat is ook een moment waarop het bestuur aandacht vraagt voor instrumenten om dat ziekteverzuim te bestrijden.
In algemene zin beoogt de differentiatieregeling effectief ingrijpen te stimuleren om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid in het onderwijs aan te pakken. Daarbij kan aan de primaire verantwoordelijkheid van de bevoegde gezagsorganen niet voorbij gegaan worden. Verder wil de regeling met instandhouding van de risico-egalisatiefunctie van het Vervangingsfonds die bevoegde gezagsorganen die in aanzienlijke mate een beroep doen op de middelen van dat fonds, ook ruimer laten bijdragen in de kosten van de vervanging.
Voorts blijft het differentiatiesysteem ook van toepassing op de vervangingsbekostiging op grond van vrijwillige aansluiting bij het Vervangingsfonds. De bijdragen en de declaraties op grond van de verplichte en de vrijwillige aansluiting worden ten behoeve van de berekening getotaliseerd.
Het Reglement Vervangingsfonds is een algemeen verbindend voorschrift in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Het bestuur van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs besluit, gelet op de Wet van 27 februari 1992 ( Stb. 1992, 113 ), het Besluit Vervangingsfonds ( Stb. 1994, 809 ) en de statuten van de Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs, het volgende reglement voor het Primair Onderwijs vast te stellen:
3 In de begripsbepaling van het bevoegd gezag wordt via een verwijzing naar de bekostigingswetten een aanduiding gegeven van het gedeelte van het onderwijsveld waarop het Vervangingsfonds betrekking heeft.
19 Door de begripsbepaling uitzendarbeid en payrollen op te nemen, wordt bereikt dat alleen erkende uitzendbureaus en payrollondernemingen ingeschakeld kunnen worden ten laste van het fonds. Bij de ABU, NBBU of VPO aangesloten bureaus dienen als uitzendbureau of payrollonderneming bij de Kamer van Koophandel ingeschreven te staan, een aansluitnummer bij UWV te hebben en de CAO voor Uitzendkrachten van de ABU of NBBU te hanteren.
21 Het bestuur van het Vervangingsfonds heeft besloten het bevriezingsmodel per 1 januari 2009 te beëindigen. Dat model hield in dat de verplichte aansluiting bij het fonds bleef gelden voor alle personeelsleden indien en voor zover deze op 5 juli 2006 onder de verplichte aansluiting vielen. Alle andere personeelsleden waren niet verplicht aangesloten en het bevoegd gezag kon ervoor kiezen deze eventueel vrijwillig aan te sluiten bij het Vervangingsfonds. De beëindiging van het bevriezingsmodel betekent dat personeel dat op of na 1 januari 2009 nieuw in dienst treedt, weer onder de verplichte aansluiting bij het Vervangingsfonds valt. Dat is de hoofdregel.
Vanaf 1 januari 2009 kunnen zich een aantal situaties voordoen. Aangegeven wordt welke verzekeringsvorm alsdan van toepassing is, de verplichte of de vrijwillige verzekering:
1 uitbreiding van aanstelling van een verplicht verzekerd personeelslid: de uitbreiding van uren valt onder de verplichte verzekering;
2 uitbreiding van aanstelling van een vrijwillig verzekerd personeelslid: de uitbreiding valt niet onder de verplichte verzekering. Ook de uitbreiding van uren valt dan onder de vrijwillige aansluiting;
3 uitbreiding van aanstelling van een niet bij het Vervangingsfonds verzekerd personeelslid:
hiervoor geldt hetzelfde als bij 2. Deze uitbreiding valt niet onder de verplichte aansluiting;
4 overgang personeelslid naar een ander bevoegd gezag:
het betreffende personeelslid valt ongeacht de eerdere verzekeringsvorm onder de verplichte aansluiting bij het fonds;
5 overdracht van scholen naar een ander bevoegd gezag: de verzekeringsvorm van personeelsleden verandert niet. Is iemand verplicht verzekerd, dan blijft betrokkene verplicht verzekerd. Dit geldt evenzo voor degene die op het moment van overdracht niet danwel vrijwillig is verzekerd. De verkrijgende rechtspersoon treedt in alle uit de wet voortvloeiende rechten en plichten van de overdragende rechtspersoon. Hetzelfde geldt indien bevoegde gezagsorganen in het kader van een bestuurlijke fusie scholenoverdragen aan een nieuwe rechtspersoon;
6 oprichting nieuwe school door bevoegd gezag:
vanaf 1 januari 2009 valt al het personeel onder de verplichte aansluiting;
7 opnieuw in dienst treden: personeel dat na ontslag opnieuw in dienst treedt bij de oude werkgever valt ongeacht de eerdere verzekeringsvorm onder de verplichte aansluiting bij het fonds;
8 functiewisseling binnen het bestuur: er is sprake van een nieuwe benoeming/aanstelling en daarom is sprake van een verplichte aansluiting;
9 een aansluitende aanstelling/benoeming: bij een aansluitende aanstelling/benoeming is ongeacht het aantal dagen tussen beide aanstellingen/benoemingen sprake van een nieuwe aanstelling/benoeming. Om die reden is sprake van een verplichte aansluiting;
10 een niet verplicht verzekerd personeelslid wordt tijdelijk als vervanger ingezet en daarna weer regulier aangesteld: er is feitelijk geen sprake van een nieuwe aanstelling/benoeming. Betreffend personeelslid valt terug in de situatie van voor de vervanging en is derhalve niet verplicht verzekerd;
11 een fusie tussen besturen waarvan de één een vrijwillige verzekering bij het Vervangingsfonds heeft en de ander bij het Risicofonds is aangesloten: eenieder die verplicht verzekerd was op het moment van fusie blijft ook verplicht verzekerd. Voor het totaal van de op het moment van fusie niet verplicht verzekerde personeelsleden, dient het nieuwe bestuur een keuze te maken tussen een verzekering bij het Vervangingsfonds of het Risicofonds, ofwel men kiest ervoor deze personeelsleden niet te verzekeren;
12 urenuitbreiding (regulier) van een personeelslid dat voor een deel verplicht en voor een ander deel vrijwillig is verzekerd: de urenuitbreiding valt onder de verzekeringsvorm van de hoofdaanstelling. Verder wordt toegestaan dat in voorkomend geval de hele aanstelling onder dezelfde verzekeringsvorm wordt gebracht, op basis van de verzekeringsvorm van de hoofdaanstelling;
13 nieuw aanstellen/benoemen van bovenschools personeel: er is sprake van een nieuwe aanstelling/benoeming en daarom is sprake van een verplichte aansluiting;
14 samenvoeging van openbaar onderwijs met een bestaand bestuur voor bijzonder onderwijs, waardoor een nieuwe stichting ontstaat: eenieder die verplicht verzekerd was op het moment van fusie blijft ook verplicht verzekerd. Voor het totaal van de op het moment van fusie niet verplicht verzekerde personeelsleden, dient het nieuwe bestuur een keuze te maken tussen een verzekering bij het Vervangingsfonds of het Risicofonds, ofwel men kiest ervoor deze personeelsleden niet te verzekeren;
15 hoe te handelen in het geval dat in januari een akte van aanstelling/benoeming wordt opgesteld met een ingangsdatum gelegen voor 1 januari 2009: de ingangsdatum van de aanstelling/benoeming is bepalend. Ligt die voor 1 januari 2009, dan is geen sprake van een verplichte aansluiting van betreffend personeelslid;
16 het aanstellen van een vervanger voor eigen rekening:
er is feitelijk sprake van een nieuwe aanstelling/benoeming en daarom is sprake van een verplichte aansluiting.
1 Bestuur het bestuur van de stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs;
2 Bestuursvoorschriften de bestuursvoorschriften en bijlagen zoals die door het bestuur zijn vastgesteld ter bevordering van een correcte toepassing van het reglement Vervangingsfonds;
3 Bevoegd gezag het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 WPO, respectievelijk het bevoegd gezag van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 68 WPO, het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 WEC, respectievelijk het bevoegd gezag van de rechtspersoon als bedoeld in artikel 69 WEC, respectievelijk een regionaal expertisecentrum, tenzij het bevoegd gezag van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van bezwaren van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard ontheffing heeft gekregen van aansluiting bij de stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs;
4 Bijdrage-inkomen met de invoering van de Wet Walvis is het oude begrip coördinatieloon sociale verzekering vervangen door het nieuwe begrip bijdrage-inkomen;
5 CAO PO de collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs zoals die tussen de PO-Raad en de organisaties van werknemers in het onderwijs voor de periode vanaf 1 januari 2013 is overeengekomen;
6 Centrale dienst een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 WPO en als bedoeld in artikel 69 WEC;
7 De Minister de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
8 De Staatssecretaris de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
9 Detachering een bij het Vervangingsfonds aangesloten bevoegd gezag laat een personeelslid dat bij hem in dienst is, tegen een overeengekomen vergoeding, werkzaamheden bij een ander bij het Vervangingsfonds aangesloten bevoegd gezag verrichten;
10 Extern personeel personeel dat niet in dienstbetrekking bij het bevoegd gezag werkzaam is en waarop de CAO PO niet van toepassing is;
11 Leraar in opleiding de functie als bedoeld in de artikelen 3.22 tot en met 3.26 en 4.21 tot en met 4.25 CAO PO;
12 Vervallen
13 Onderwijsassistent de functie als bedoeld in artikel 6.32 onder 5c CAO PO (zie ook bijlage VII onder c CAO PO);
14 Onderwijsassistent in opleiding de functie als bedoeld in de artikelen 3.27 en 4.26 van de CAO PO;
15 Onderwijspersoneel directieleden, leraren en onderwijsondersteunend personeel in dienstbetrekking dan wel als extern personeel werkzaam bij het bevoegd gezag als hierboven bedoeld en leden van het bestuur van die scholen die zijn benoemd door een raad van toezicht als bedoeld in artikel 17c, derde lid, WPO voor zover die leden zijn benoemd op basis van een arbeidsovereenkomst of een akte van aanstelling.
16 Onderwijssoort onderwijs als bedoeld in de onderscheiden onderwijswetten (WPO, WEC);
17 Premie de vervangingsbijdrage;
18 Scholen en onderdelen van scholen basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs als bedoeld in de WPO en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC, zoals in stand gehouden door het bevoegd gezag als hierboven bedoeld;
19 Uitzendarbeid en Payrollen werkzaamheden verricht door personeel in dienst van uitzendondernemingen, danwel in dienst van payrollondernemingen die zijn aangesloten bij de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) te Badhoevedorp, of bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) te Bilthoven, of bij de Vereniging Payroll Ondernemingen (VPO);
20 Vervangingsfonds het in de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en de Wet op de Expertisecentra (WEC) voorziene fonds dat waarborgen moet bieden voor de kosten van vervanging;
21 Verplicht verzekerd personeel personeel als bedoeld in artikel 183 WPO dat op of na 1 januari 2009 door een bevoegd gezag is benoemd of aangesteld, is verplicht verzekerd. Personeel als bedoeld in artikel 183 WPO dat tot 1 januari 2009 verplicht verzekerd is, blijft ook na die datum verplicht verzekerd;
22 Zij-instromers onbevoegden met een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 176b WPO.
Voor de bepaling van de hoogte van het lumpsumbedrag, dat door het Vervangingsfonds wordt gehanteerd voor de indeling van schoolbesturen in onderscheiden grootteklassen, kan gebruik worden gemaakt van het Overzicht financiële beschikkingen (Ofb), dat door DUO/Cfi op haar website wordt gepubliceerd. Het overzicht vindt men onder Instellingsinformatie, na opgave van het administratienummer van het bestuur, door Bekostigingsinformatie PO te selecteren en dan ‘Op onderwerp’.
Het Ofb, dat beschikbaar is op 1 november voor het desbetreffende jaar, is daarin leidend. De bedragen voor personele bekostiging regulier en het budget Personeels- en Arbeidsmarktbeleid zijn vastgesteld voor het voorliggende schooljaar. Het bedrag voor de materiële instandhouding is vastgesteld voor het desbetreffende kalenderjaar. Aanvullend moet worden opgemerkt dat bij de bepaling van de hoogte van het lumpsumbedrag sec is uitgegaan van de drie genoemde componenten, zoals die ook zijn terug te vinden op het Ofb.
1 Het bevoegd gezag, dan wel het samenwerkingsverband van schoolbesturen, dat een structurele bekostiging heeft van ten minste 20 miljoen euro, kan eigenrisicodrager worden voor de kosten van vervanging bij afwezigheid van onderwijspersoneel.
2 Structurele bekostiging: Het bedrag op bestuursniveau dat bij DUO op peildatum 1 november 2012 bekend is ter bekostiging van het schoolbestuur, dan wel de afzonderlijke schoolbesturen uit het samenwerkingsverband. Bij het vaststellen van de structurele bekostiging worden de volgende door DUO gehanteerde componenten gehanteerd:
a. personele bekostiging regulier,
b. personeel en arbeidsmarktbeleid (PAB-budget),
c. materiële instandhouding regulier,
3 Eigen risico: Het in de periode 1 augustus 2013 – 1 augustus 2016, dan wel in de periode 1 januari 2014- 1 augustus 2016, voor eigen rekening nemen van de vervangingskosten als bedoeld in artikel 2 van dit reglement, met uitzondering van de vervangingskosten als gevolg van verlof op grond van artikel 8.18 CAO PO.
1 Op schriftelijk verzoek van het bevoegd gezag verleent het Vervangingsfonds aan het bevoegd gezag de status van eigenrisicodrager, mits voldaan is aan het bepaalde in de overige leden van dit artikel.
2 Het bevoegd gezag legt bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid, een verklaring over waaruit blijkt dat het verzoek met instemming van de (G)MR is gedaan.
3 Het verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk 1 juli 2013 bij het Vervangingsfonds ingediend indien het schoolbestuur per 1 augustus 2013 eigenrisicodrager wil worden.
4 Het verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk 1 oktober 2013 bij het Vervangingsfonds ingediend indien het schoolbestuur per 1 januari 2014 eigenrisicodrager wil worden.
5 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het Vervangingsfonds een besluit. Indien het verzoek als bedoeld in het derde lid wordt ontvangen op een datum waarbij geen acht weken resteren tot 1 augustus 2013, wordt het besluit uiterlijk op 31 juli 2013 genomen.
1 Het bevoegd gezag dat eigenrisicodrager is, informeert het Vervangingsfonds over wijzigingen die optreden als gevolg van fusie of splitsing van het bevoegd gezag. Deze wijzigingen kunnen voor het Vervangingsfonds aanleiding zijn om de erkenning als eigenrisicodrager te herzien.
2 Na splitsing van het bevoegd gezag dat eigenrisicodrager is, vindt opnieuw toetsing plaats ten aanzien van de lumpsum. Resteert een lumpsum van 20 miljoen euro of meer, dan blijft het bevoegd gezag eigenrisicodrager. Resteert een lumpsum van minder dan 20 miljoen euro, dan vervalt de erkenning van het bevoegd gezag als eigenrisicodrager met ingang van de eerste dag van het daaropvolgende schooljaar.
1 Op schriftelijk verzoek van een samenwerkingsverband van schoolbesturen kan het Vervangingsfonds aan het samenwerkingsverband van schoolbesturen de status van eigenrisicodrager verlenen, mits voldaan is aan het bepaalde in de overige leden van dit artikel.
2 Het samenwerkingsverband legt bij het verzoek als bedoeld in het eerste lid, een verklaring over waaruit blijkt dat het verzoek is gedaan met instemming van de (G)MR van alle schoolbesturen bedoeld in het vijfde lid van dit artikel.
3 Het verzoek wordt uiterlijk 1 juli 2013 bij het Vervangingsfonds ingediend indien het samenwerkingsverband van schoolbesturen per 1 augustus 2013 eigenrisicodrager wil worden.
4 Het verzoek wordt uiterlijk 1 oktober 2013 bij het Vervangingsfonds ingediend indien het samenwerkingsverband van schoolbesturen per 1 januari 2014 eigenrisicodrager wil worden.
5 Het verzoek gaat vergezeld van een lijst van alle schoolbesturen die in het samenwerkingsverband zijn opgenomen. Van elk schoolbestuur wordt het lumpsumbedrag vermeld.
6 Het verzoek gaat vergezeld van een samenwerkingsplan, waarin in ieder geval de volgende onderwerpen zijn geregeld:
• De verantwoordelijkheden van de schoolbesturen binnen het samenwerkingsverband en de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband;
• De financiële huishouding van het samenwerkingsverband;
• Het vervangingsbeleid binnen het samenwerkingsverband;
• Het verzuimbeleid binnen het samenwerkingsverband;
• Afspraken die gelden bij uittreding of toetreding van besturen tot het samenwerkingsverband;
• Maatregelen die zijn genomen ter borging van de instandhouding van het samenwerkingsverband.
7 Op het verzoek wordt besloten door het bestuur van het Vervangingsfonds. Bij de behandeling van het verzoek wordt door het bestuur beoordeeld of de in het zesde lid genoemde onderwerpen gelet op de kwaliteit en de inhoud op bevredigende wijze in het samenwerkingsplan zijn geregeld.
8. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het Vervangingsfonds een besluit. Indien het verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt ontvangen op een datum waarbij geen acht weken resteren tot 1 augustus 2013, wordt het besluit uiterlijk op 31 juli 2013 genomen.
Het samenwerkingsverband stelt ten behoeve van het Vervangingsfonds jaarlijks een rapport op waarin de werking van het samenwerkingsverband wordt geëvalueerd. Het evaluatierapport wordt met instemming van de afzonderlijke (G)MR-en opgesteld. De bevindingen in het evaluatierapport zijn ter informatie van het Vervangingsfonds en kunnen geen aanleiding geven de verleende status van eigenrisicodrager van het samenwerkingsverband ter discussie te stellen. De verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van het samenwerkingsverband ligt nadrukkelijk bij de afzonderlijke besturen en (G)MR-en. Over de vormvereisten waaraan het evaluatierapport moet voldoen worden later nog criteria geformuleerd.
1 Het samenwerkingsverband van schoolbesturen dat eigenrisicodrager is, informeert het Vervangingsfonds over wijzigingen die optreden binnen het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld de samenstelling van het samenwerkingsverband dan wel de inhoud van het samenwerkingsplan. Deze wijzigingen kunnen voor het Vervangingsfonds aanleiding zijn om de erkenning als samenwerkingsverband in het kader van het eigenrisicodragerschap te herzien.
2 Bij het tussentijds uittreden van één of meer schoolbesturen uit het samenwerkingsverband, vindt opnieuw toetsing plaats ten aanzien van de gezamenlijke lumpsum. Resteert een gezamenlijke lumpsum van 20 miljoen euro of meer, dan blijft het samenwerkingsverband eigenrisicodrager. Resteert een lumpsum van minder dan 20 miljoen euro, dan vervalt de erkenning van het samenwerkingsverband als eigenrisicodrager per de eerste dag van het nieuwe schooljaar. De schoolbesturen die uittreden uit het samenwerkingsverband, zijn per de eerste dag van het nieuwe schooljaar geen eigenrisicodrager meer.
1 Voor schoolbesturen dan wel samenwerkingsverbanden van schoolbesturen die per 1 augustus starten als eigenrisicodrager, eindigt het eigenrisicodragerschap na afloop van drie schooljaren.
2 Voor schoolbesturen dan wel samenwerkingsverbanden van schoolbesturen, die per 1 januari starten als eigenrisicodrager, eindigt het eigenrisicodragerschap na afloop van twee schooljaren en zeven maanden.
1 Een bevoegd gezag dan wel een samenwerkingsverband van schoolbesturen dat eigenrisicodrager is, kan gebruik blijven maken van het flankerend beleid dat het Vervangingsfonds voor het scholenveld uitvoert op het gebied van arbo, ziekteverzuim- en personeelsbeleid.
2 Het Vervangingsfonds kan een afzonderlijk budget van beschikbare middelen en capaciteit voor het flankerend beleid voor de eigenrisicodragers vaststellen.
Dit artikel somt de vormen van afwezigheid op die voor vervanging, bekostigd ten laste van het Vervangingsfonds, in aanmerking komen.
Bij ziekteverlof als afwezigheidsgrond wordt bepaald dat het bevoegd gezag de in artikel 2, tweede en derde lid, artikel 4, vierde lid, en artikel 5, gestelde voorschriften uit de ‘Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar’ (25 maart 2002, Stcrt. 2002, 60) in acht neemt. Dit houdt ondermeer in dat, als er naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim, het bevoegd gezag binnen 6 weken na de eerste ziektedag van betrokkene een oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst moet hebben gevraagd. Als pas na 6 weken blijkt dat het verzuim langdurig dreigt te worden, moet er op dat moment ogenblikkelijk advies gevraagd worden. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat het bedoelde oordeel in het dossier aanwezig is. Alleen bij kortdurend verzuim is een oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst niet voorgeschreven.
Uit de ‘Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar’:
2 De werkgever verlangt indien er naar de verwachting van de bedrijfsarts of de arbodienst sprake is van dreigend langdurig ziekteverzuim, binnen zes weken na de eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid een oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst over het desbetreffende ziektegeval.
3 De werkgever verlangt onverwijld een oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst als bedoeld in het tweede lid indien eerst na zes weken blijkt dat het ziekteverzuim naar de verwachting van de bedrijfsarts of de arbodienst langdurig dreigt te zijn.
4 De werkgever draagt er zorg voor dat de bedrijfsarts of de arbodienst de werknemer regelmatig hoort over het verloop van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid en verlangt indien het verloop van de ongeschiktheid naar het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst bijstelling van het plan van aanpak noodzakelijk maakt, hieromtrent onverwijld advies van de bedrijfsarts of de arbodienst aan zichzelf en de werknemer.
Uit de toelichting op de ‘Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar’:
(...) Hoewel ook voor dit contact geldt dat niet voorzien is in een minimumfrequentie, geldt hier eveneens dat bij een contact van eens in de zes weken in zijn algemeenheid aan de vereiste regelmaat zal zijn voldaan.
Van de termijnen, bedoeld in artikel 2 en 4, kan door de werkgever en de werknemer gemotiveerd worden afgeweken.
Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat in het dossier aanwezig zijn:
1 het oordeel van de bedrijfsarts of de arbodienst, zoals bedoeld in artikel 2;
2 documenten waarmee wordt aangetoond dat de bedrijfsarts of arbodienst de werknemer regelmatig hoort, zoals bedoeld in artikel 4;
3 documenten waarmee wordt aangetoond dat gemotiveerd van de in artikel 2 en 4 genoemde termijnen wordt afgeweken.
Vakbondsfaciliteiten waarvoor de Minister rechtstreeks de kosten van vervanging vergoedt, ook bekend als het structureel verlof voor overleg- en advieswerkzaamheden, kunnen niet ten laste van het Vervangingsfonds worden vervangen. De Minister verleent faciliteiten voor verlof in verband met SLO, LPC, CITO en andere overleg- en advieswerkzaamheden; daar kan dus evenmin sprake zijn van bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds.
De te volgen procedure in deze gevallen is de volgende: leraar A heeft buitengewoon verlof in verband met een regeling waarvoor de Minister faciliteiten verstrekt; die faciliteiten houden bijvoorbeeld toekenning van extra budget in. Voor de vervanging van leraar A wordt gebruik gemaakt van dit extra budget en wordt geen beroep op het Vervangingsfonds gedaan. Met dit extra budget wordt op de school leraar B aangesteld. Indien leraar B uitvalt, dan kan zijn vervanging wel ten laste van het Vervangingsfonds bekostigd worden.
Indien de werknemer in een schooljaar door ziekte minder dan 20 dagen vakantieverlof heeft genoten, heeft hij recht op (het restant van) het wettelijk minimum aan vakantiedagen als bedoeld in artikel 7:634 lid 1 BW. Dit verlof komt voor bekostigde vervanging ten laste van het Vervangingsfonds in aanmerking.
Afwezigheid van onderwijsondersteunend personeel wegens vakantieverlof dat – met toepassing van artikel 8.6 CAO PO – na intrekking door het bevoegd gezag opnieuw verleend wordt, komt eveneens in aanmerking voor vervanging bekostigd ten laste van het Vervangingsfonds; het spreekt vanzelf dat de bepalingen omtrent wachtdagen daarbij wel van toepassing blijven.
Onder buitengewoon verlof als bedoeld in artikel 8.7 CAO PO valt o.a. het zogenaamde ‘calamiteitenverlof’.
Het Reglement biedt aan de bevoegde gezagsorganen een aanspraak op bekostiging indien daadwerkelijk vervangen wordt volgens het bepaalde in dit Reglement en voor zover er aan die vervanging voor het bevoegd gezag extra kosten zijn verbonden. Kernpunt in de systematiek is dat er sprake moet zijn van afwezigheid in de zin van artikel 2 en dat er materieel sprake is van vervanging en van vervangingskosten.
Een personeelslid dat verplicht verzekerd is, kan in principe niet met vervanging voor rekening van het Vervangingsfonds worden belast.
Een personeelslid dat verplicht verzekerd is, kan uitsluitend tijdelijk voor vervanging worden ingezet, als hiermee kan worden voorkomen dat het bevoegd gezag als gevolg van een daling van de formatie tot ontslag moet overgaan. Dit personeelslid dient na afloop van de vervanging weer als verplicht verzekerd te worden aangemerkt.
Inzet van een verplicht verzekerd personeelslid in een door het Vervangingsfonds bekostigde vervangingspool is toegestaan.
1 Personeel dat afwezig is omdat gebruik wordt gemaakt van de overgangsregeling levensloopregeling, komt niet voor bekostigde vervanging in aanmerking.
2 Personeel dat gebruik maakt van betaald danwel onbetaald ouderschapsverlof, komt niet voor bekostigde vervanging in aanmerking (artikelen 8.19, 8.20 en 8.21 CAO PO.
3 Personeel dat gebruik maakt van vormen van overig onbetaald verlof komt niet voor bekostigde vervanging in aanmerking (artikelen 8.11, 8.12, 8.13 en 8.15 CAO PO. Verlof dat in beginsel wordt verleend zonder behoud van loon, wordt aangemerkt als overig onbetaald verlof.
Vanaf 1 augustus 2012 wordt de Regeling in mindering brengen uitkeringen (IMBU) niet langer door de Minister uitgevoerd. Schoolbesturen zijn vanaf dat moment niet langer verplicht bepaalde bedragen die zij op grond van de Ziektewet en de Wet arbeid en zorg ontvangen aan de Minister af te dragen. De ontvangen bedragen kunnen voor de bekostiging van vervanging worden aangewend. Dit betekent dat een aantal met name genoemde verlofsituaties niet meer door het Vervangingsfonds wordt bekostigd.
lid 1 Met inachtneming van de in dit reglement opgenomen bepalingen komt een bevoegd gezag dat geen eigenrisicodrager is, bij vervanging van de volgende vormen van afwezigheid van onderwijspersoneel in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds:
1 ziekteverlof als bedoeld in het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA), mits artikel 2, tweede en derde lid, artikel 4, vierde lid, en artikel 5, van de ‘Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar’ in acht zijn genomen;
2 buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 8.7, 8.8 en 8.18 CAO PO, voorzover verleend met behoud van loon, indien en voor zover daarbij geen sprake is van door de Minister extra toegekende budgetten, dan wel van door de Minister rechtstreeks vergoede vervangingskosten. Vervanging bij buitengewoon verlof komt niet in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds indien het bevoegd gezag voor de verlofganger een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangt;
3 schorsing als bedoeld in de artikelen 3.13 tot en met 3.17 en 4.11 tot en met 4.16 CAO PO;
4 verlof dat door het bevoegd gezag met toepassing van artikel 8.6 CAO PO opnieuw wordt verleend;
5 vakantieverlof als bedoeld in artikel 8.2, achtste lid, van de CAO PO.
lid 2 Vervanging bij ziekteverlof komt niet in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds indien het bevoegd gezag ten behoeve van de verlofganger een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt.
lid 3 Vervanging bij ziekteverlof komt niet in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds indien er ten behoeve van de verlofganger recht op een uitkering op grond van de Ziektewet bestaat in de volgende verlofsituaties:
– ziekteverlof wanneer de ziekte naar het oordeel van de bedrijfsarts gerelateerd is aan zwangerschaps- en bevallingsverlof. Wanneer het ziekteverlof direct voorafgaand aan, of aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof plaatsvindt en minder dan zes weken geduurd heeft, waardoor er geen oordeel van de bedrijfsarts aanwezig is, komt de vervanging wél voor bekostiging door het Vervangingsfonds in aanmerking. Dit tenzij een uitkering op grond van de Ziektewet is aangevraagd en toegekend.
– ziekteverlof van (heringetreden) arbeidsgehandicapten, waarbij recht bestaat op een uitkering op grond van de Ziektewet (de zogenaamde no-riskpolis Ziektewet).
lid 4 Vervanging bij zwangerschaps- en bevallingsverlof komt niet in aanmerking voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds.
lid 5 Voor een bevoegd gezag of samenwerkingsverband van schoolbesturen dat eigenrisicodrager is als bedoeld in de artikelen 1A tot en met 1H, komt uitsluitend buitengewoon verlof als bedoeld in artikel 8.18 CAO PO voor bekostigde vervanging door het Vervangingsfonds in aanmerking, voor zover het verlof is verleend met behoud van loon, indien en voor zover daarbij geen sprake is van door de Minister extra toegekende budgetten, dan wel van door de Minister rechtstreeks vergoede vervangingskosten.
Op 16 mei 2002 hebben de Minister van OCW, de VSWO en de werknemersorganisaties het Convenant Decentralisatie hoofdstuk I-C Rpbo gesloten. Het doel van decentralisatie van (het voormalig) hoofdstuk I-C is te komen tot een situatie dat de verlofregelingen meer op de specifieke situatie van de scholen in het PO zullen zijn toegesneden. Het budget dat omgaat in de verlofregelingen waarop het Convenant doelt, is de basis voor een vermindering van het opslagpercentage aan de scholen voor PO onder navenante verhoging van de schoolbudgetten. Deze systematiek is ingegaan per 1 augustus 2004. Dit is voor het bestuur aanleiding geweest om te besluiten een afzonderlijke kostendekkende premie voor de vervangingskosten te heffen. Overschotten en tekorten in de premieopbrengst worden verrekend in de premie van het volgend schooljaar.
In artikel 4, lid 2 is de verschuldigde premie voor de vrijwillige aansluiting geregeld. Ten behoeve van deze vrijwillige aansluiting dient het bevoegd gezag eveneens premie aan het Vervangingsfonds af te dragen. De hoogte van deze premie is niet gekoppeld aan de reguliere premie als bedoeld in lid 1.
lid 1 Het bevoegd gezag is verplicht op de wijze als bepaald in de bestuursvoorschriften een door het bestuur te bepalen premie te voldoen in verband met de kosten voor vervanging.
lid 2 Het bevoegd gezag is verplicht om in het kader van de uitvoering van het Convenant Decentralisatie hoofdstuk I-C Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel een afzonderlijke kostendekkende premie te betalen. De kostendekkendheid wordt per schooljaar vastgesteld. Overschotten danwel tekorten in de premieopbrengst worden verrekend in de premie voor het volgend schooljaar.
lid 1 De verschuldigde premie wordt uitgedrukt in een percentage van het bijdrage-inkomen van het verplicht aangesloten onderwijspersoneel, vermeerderd met een toeslag dan wel verminderd met een restitutie vastgesteld per bevoegd gezag conform het bepaalde in de artikelen 4A t/m 4J van dit reglement.
lid 2 De verschuldigde premie – indien en voor zover het bevoegd gezag gebruik maakt van de vrijwillige aansluiting bij het Vervangingsfonds – wordt afzonderlijk kostendekkend vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel.
De kostendekkendheid wordt per schooljaar vastgesteld. Overschotten danwel tekorten in de premieopbrengst worden verrekend in de premie voor het volgend schooljaar.
Bij het vaststellen van de premie wordt rekening gehouden met een aan te houden reserve ter hoogte van 5% van de jaarlijkse uitgaven voor de vrijwillige verzekering.
lid 3 De verschuldigde premie – indien en voor zover het bevoegd gezag dan wel het samenwerkingsverband eigenrisicodrager voor de vervangingskosten is – wordt afzonderlijk vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel.
In artikel 4A t/m 4J is het vervangingsbijdrage-differentiatiesysteem opgenomen. Ook in het schooljaar 2013–2014 wordt per bevoegd gezag bekeken welke toeslag verschuldigd is dan wel voor welke restitutie men in aanmerking komt. Voor een bevoegd gezag met WPO en WEC scholen wordt één toeslag dan wel restitutie WPO/WEC vastgesteld.
Ook in het schooljaar 2013–2014 is de vervangingsbijdragedifferentiatieregeling van toepassing op de vrijwillige aansluiting. Ook declaraties die buiten het salarissysteem van het bevoegd gezag worden ingediend, zoals declaratie van vervanging wegens ziekte door extern personeel, gedetacheerd personeel of vervangingspoolers worden meegeteld bij de bepaling van de trede-indeling.
Bevoegde gezagsorganen zijn gerechtigd aanspraken te maken wegens loonschade op grond van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren (Voa). Die wet biedt onder andere verhaalsmogelijkheden aan de werkgevers of bekostiger van overheids- en onderwijspersoneel in geval van ongevalschade.
Wanneer een bevoegd gezag ervoor kiest vervangingsdeclaraties in te dienen die verband houden met een dergelijk ongeval, worden deze declaraties niet meegeteld bij de toepassing van het vervangingsbijdrage differentiatiesysteem. Daarbij wordt door het Vervangingsfonds wel de voorwaarde gesteld dat het bevoegd gezag aan het Vervangingsfonds kenbaar maakt 50% van de schadevergoeding na ontvangst per omgaande op rekening van het Vervangingsfonds te zullen storten.
Het bevoegd gezag kan ervoor kiezen de in dit lid bedoelde vervanging niet te declareren. In dat geval maakt het Vervangingsfonds geen aanspraak op de schadevergoeding.
Het Vervangingsbijdrage-differentiatiesysteem is ook van toepassing op bevoegde gezagsorganen die tot 1 augustus 2013 eigenrisicodrager waren als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013. Voor deze schoolbesturen gelden afwijkende toeslagtreden (artikel 4 B, lid 2), afwijkende toeslagpercentages (artikel 4 C, lid 2), afwijkende restitutietreden (artikel 4 E, lid 2) en afwijkende restitutiepercentages (artikel 4 F, lid 2). Bij deze schoolbesturen wordt niet gekeken naar de verhouding tussen ziektedeclaraties en afgedragen premie, maar naar de verhouding tussen alle declaraties en de afgedragen premie.
Wanneer aan een bevoegd gezag een toeslag is opgelegd, wordt deze als een bedrag ineens aan het Vervangingsfonds betaald. In zeer uitzonderlijke gevallen kan een bevoegd gezag verzoeken om betaling in twee of drie termijnen, afhankelijk van de hoogte van het bedrag.
Bij overdracht van een school/scholen is het raadzaam dat de betrokken bevoegde gezagsorganen reeds bij voorbaat regelen hoe zij om zullen gaan met de (mogelijke) consequenties van de premiedifferentiatie.
Deze hardheidsbepaling is alleen van toepassing op de bepalingen met betrekking tot de premiedifferentiatie.
Uitgangspunt is dat de situatie van bijzondere hardheid geen gevolg mag zijn van aan het bevoegd gezag toe te rekenen feiten en omstandigheden. In dat verband is evident dat ziekteverzuim, ongeacht aard, duur en omvang, in beginsel toerekenbaar is aan de werkgever. De vraag naar de verwijtbaarheid van ziekteverzuim of een splitsing in beïnvloedbare en niet te beïnvloeden factoren, komt dan ook niet aan de orde. Ziekteverzuim kan op zichzelf daarom geen aanleiding vormen voor toepassing van de hardheidsbepaling. Het bestuur is van oordeel dat van een hardheid in de zin van de onderhavige regeling met name sprake kan zijn in geval van calamiteiten die niet toerekenbaar zijn aan het bevoegd gezag, die een onevenredig zware wissel trekken op het personeelsbestand en waarvan de gevolgen in redelijkheid niet in volle omvang door het bevoegd gezag gedragen kunnen worden.
Daarnaast kan het bestuur ook in de situatie dat onverkorte toepassing van het premiedifferentiatiesysteem het bevoegd gezag voor onoverkomelijke financiële problemen stelt, wanneer met andere woorden het gevaar van een faillissement dreigt, aanleiding zien de hardheidsbepaling toe te passen.
Een verzoek om toepassing van de hardheidsbepaling dient het bevoegd gezag in te dienen binnen 6 weken na dagtekening van de in artikel 4G bedoelde beslissing tot oplegging van de toeslag.
Een verzoek ontvangen buiten de gestelde termijn, die parallel loopt aan de bezwaartermijn volgens de Awb, wordt slechts marginaal getoetst. Dit houdt in dat het bevoegd gezag dan moet aantonen dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb) die, indien ze bekend waren ten tijde van het nemen van de in artikel 4G bedoelde beslissing, tot een andersluidende beslissing zouden hebben geleid.
lid 1 De hoogte van de eventuele toeslag of restitutie bedoeld in artikel 4, lid 1 is afhankelijk van de trede waarin de bevoegde gezagsorganen door het bestuur worden ingedeeld op basis van de verhouding tussen de in het voorgaande schooljaar verantwoorde premie (exclusief eventuele toeslag of restitutie) en de aan datzelfde schooljaar toe te rekenen gedeclareerde netto-loonkosten i.v.m. vervanging wegens ziekte (voor eigenrisicodragers geldt: elke vorm van vervanging) voor de onderscheiden onderwijssoorten.
In het kader van het Reglement Vervangingsfonds wordt onder ziekte en ziekteverlof niet begrepen zwangerschap en zwangerschapsverlof. Indien het bevoegd gezag gebruik maakt van de vrijwillige aansluiting bij het Vervangingsfonds, worden de in verband met die aansluiting betaalde premies en gedeclareerde netto-loonkosten i.v.m. vervanging wegens ziekte ter vaststelling van de trede-indeling toegevoegd aan de in de voorgaande volzin genoemde premie en gedeclareerde netto-loonkosten.
lid 2 Indien vervangingsdeclaraties worden ingediend die verband houden met een ongeval waarbij een bevoegd gezag op grond van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren (Voa) een vordering wegens loonschade heeft ingesteld, maakt het Vervangingsfonds aanspraak op 50% van de uit te betalen schadevergoeding. Deze vervangingsdeclaraties worden in dat geval niet meegeteld bij de berekening van de verhouding als bedoeld in het voorgaande lid.
lid 1 Indeling als bedoeld in artikel 4A, lid 1 van een bevoegd gezag dat vóór 1 augustus 2013 geen eigenrisicodrager was als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013 vindt plaats in een van de volgende treden:
In trede nul: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte minder bedraagt dan 121% van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede een: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 121% of meer, maar minder dan 132% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede twee: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 132% of meer, maar minder dan150% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede drie: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 150% of meer, maar minder dan 180% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede vier: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 180% of meer, maar minder dan 240% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede vijf: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 240% of meer, maar minder dan 360% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede zes: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 360% of meer, maar minder dan 480% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede zeven: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte 480% of meer bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
lid 2 Voor een bevoegd gezag dat tot 1 augustus 2013 eigenrisicodrager was als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013, gelden afwijkende treden. Indeling bedoeld in artikel 4A, lid 1 vindt plaats in een van de volgende treden:
In trede nul: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging minder bedraagt dan 126% van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede een: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 126% of meer, maar minder dan 137% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede twee: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 137% of meer, maar minder dan 156% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede drie: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 156% of meer, maar minder dan 187% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede vier: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 187% of meer, maar minder dan 250% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede vijf: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 250% of meer, maar minder dan 375% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede zes: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 375% of meer, maar minder dan 500% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
In trede zeven: indien het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2012 – 2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging 500% of meer bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
lid 3 Bevoegde gezagsorganen worden ingedeeld in de zevende trede indien aan het bevoegd gezag toerekenbaar is dat per 30 november 2013 de in de administratie van het Vervangingsfonds aanwezige gegevens m.b.t. het schooljaar 2012 – 2013 onjuist of onvolledig zijn én indien ten gevolge daarvan de indeling in de juiste trede belemmerd zou kunnen worden.
lid 1 De toeslag bedoeld in artikel 4, lid 1 bedraagt voor bevoegde gezagsorganen die vóór 1 augustus 2013 geen eigenrisicodrager waren als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013 en voor centrale diensten:
bij indeling in trede 0: 0,00%
bij indeling in trede 1: 0,50%
bij indeling in trede 2: 1,20%
bij indeling in trede 3: 1,87%
bij indeling in trede 4: 2,07%
bij indeling in trede 5: 3,40%
bij indeling in trede 6: 4,33%
bij indeling in trede 7: 5,25%
van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen.
De toeslag dan wel de restitutie wordt vastgesteld door het toeslag- of restitutiepercentage te vermenigvuldigen met het bijdrage-inkomen van alle personeelsleden waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen.
Deze berekeningsgrondslag wordt vastgesteld door de premie zoals die over de maanden augustus, september en oktober 2013 is verantwoord om te rekenen tot een jaarbedrag.
lid 2 De toeslag bedoeld in artikel 4, lid 1 bedraagt voor een bevoegd gezag dat tot 1 augustus 2013 eigenrisicodrager was als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013:
bij indeling in trede 0: 0,00%
bij indeling in trede 1: 0,19%
bij indeling in trede 2: 0,47%
bij indeling in trede 3: 0,73%
bij indeling in trede 4: 0,80%
bij indeling in trede 5: 1,33%
bij indeling in trede 6: 1,69%
bij indeling in trede 7: 2,00%
van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen.
De toeslag dan wel de restitutie wordt vastgesteld door het toeslag- of restitutiepercentage te vermenigvuldigen met het bijdrage-inkomen van alle personeelsleden waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen.
Deze berekeningsgrondslag wordt vastgesteld door de premie zoals die over de maanden augustus, september en oktober 2013 is verantwoord om te rekenen tot een jaarbedrag.
lid 3 Het bestuur kan besluiten de toeslag te mitigeren in verband met de financiële positie
van het fonds.
Indeling in treden vindt plaats op basis van de per 30 november 2013 beschikbare gegevens in de administratie van het Vervangingsfonds, zoals bedoeld in de eerste zin van artikel 4a, eerste lid, over het schooljaar 2012 – 2013. Deze indeling is bepalend voor de mate waarin in het schooljaar 2013–2014 toeslag op de premie verschuldigd is dan wel aanspraak bestaat op een restitutie.
lid 1 De restitutie bedoeld in artikel 4, lid 1, wordt toegekend aan de bevoegde gezagsorganen die vóór 1 augustus 2013 geen eigenrisicodrager waren als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013, indien en voor zover zij gedurende één jaar voor één soort onderwijs zijn ingedeeld in trede 0 én
a. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte voor de betrokken soort onderwijs in één jaar minder bedraagt dan 60% van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
b. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 60% of meer, maar minder dan 72% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
c. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 72% of meer, maar minder dan 84% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
d. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 84% of meer, maar minder dan 96% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
e. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging wegens ziekte voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 96% of meer, maar minder dan 108% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage.
lid 2 De restitutie bedoeld in artikel 4, lid 1, wordt toegekend aan de bevoegde gezagsorganen die tot 1 augustus 2013 eigenrisicodrager waren als bedoeld in het Reglement Vervangingsfonds 2012–2013, indien en voor zover zij gedurende één jaar voor één soort onderwijs zijn ingedeeld intrede 0 én
a. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging voor de betrokken soort onderwijs in één jaar minder bedraagt dan 62% van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
b. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 62% of meer, maar minder dan 75% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
c. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 75% of meer, maar minder dan 87% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
d. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 87% of meer, maar minder dan 100% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage, of
e. het totaalbedrag van de aan het schooljaar toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie i.v.m. vervanging voor de betrokken soort onderwijs in één jaar 100% of meer, maar minder dan 112% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde vervangingsbijdrage.
lid 3 De restitutie wordt in het schooljaar 2013–2014 toegekend op basis van administratieve gegevens over het schooljaar 2012 – 2013 (stand 30 november 2013).
lid 4 Indien aan een bevoegd gezag toerekenbaar is dat het Vervangingsfonds per 30 november 2013 niet beschikt over juiste en volledige administratieve gegevens met betrekking tot de verschuldigde premie en de te declareren netto-loonkosten in verband met vervanging wegens ziekte betrekking hebbende op het schooljaar 2012 – 2013, vervalt iedere aanspraak op premierestitutie in het schooljaar 2013–2014.
a De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 1 sub a bedraagt voor bevoegde gezagsorganen met basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WPO, en voor bevoegde gezagsorganen met scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WEC: 0,40% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
b De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 1 sub b bedraagt voor bevoegde gezagsorganen met basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WPO, en voor bevoegde gezagsorganen met scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WEC: 0,20% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
c De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 1 sub c bedraagt voor bevoegde gezagsorganen met basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WPO, en voor bevoegde gezagsorganen met scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WEC: 0,15% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
d De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 1 sub d bedraagt voor bevoegde gezagsorganen met basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WPO, en voor bevoegde gezagsorganen met scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WEC: 0,10% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
e De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 1 sub e bedraagt voor bevoegde gezagsorganen met basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WPO, en voor bevoegde gezagsorganen met scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs alsmede voor centrale diensten als bedoeld in de WEC: 0,05% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 1 van overeenkomstige toepassing.
a De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 2 sub a bedraagt voor bevoegde gezagsorganen: 0,15% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
b De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 2 sub b bedraagt voor bevoegde gezagsorganen: 0,08% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
c De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 2 sub c bedraagt voor bevoegde gezagsorganen: 0,06% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
d De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 2 sub d bedraagt voor bevoegde gezagsorganen: 0,04% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
e De restitutie toegekend op basis van artikel 4E, lid 2 sub e bedraagt voor bevoegde gezagsorganen: 0,02% van het bijdrage-inkomen van het onderwijspersoneel waarover premie aan het Vervangingsfonds wordt afgedragen. Voor de berekening van het bedrag van de restitutie is het bepaalde in de twee laatste volzinnen van artikel 4C, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
lid 1 De indeling in treden en de eventueel daarbij behorende beslissing tot oplegging van een toeslag dan wel toekenning van een restitutie wordt vóór 15 februari 2014 aan de bevoegde gezagsorganen kenbaar gemaakt. Het bestuur kan besluiten deze termijn met maximaal zes weken te verlengen, mits dit besluit voor
8 februari 2014 wordt gepubliceerd.
lid 2 Indien het bestuur heeft besloten de toeslag te mitigeren of de restitutie geheel of gedeeltelijk te weigeren, wordt dit besluit vóór 15 februari 2014 aan de bevoegde gezagsorganen kenbaar gemaakt. Het bestuur kan besluiten deze termijn met maximaal zes weken te verlengen, mits dit besluit voor 8 februari 2014 wordt gepubliceerd.
Voor de uitvoering van de artikelen 4A t/m 4J van het Reglement Vervangingsfonds vormen de gegevens van de door het bevoegd gezag op 30 november 2013 in standgehouden scholen de berekeningsgrondslag.
Het bestuur beslist in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4A t/m 4H indien de onverkorte toepassing van deze artikelen dan wel van enige afzonderlijke bepaling naar het oordeel van het bestuur een situatie van bijzondere hardheid oplevert voor het betreffende bevoegd gezag. Het bestuur neemt een dergelijke beslissing slechts op verzoek van het bevoegd gezag en alleen indien het bevoegd gezag ten gerieve van het bestuur kan aantonen dat de situatie van bijzondere hardheid een gevolg is van niet aan het bevoegd gezag toe te rekenen feiten en omstandigheden. Een verzoek om toepassing van de hardheidsbepaling dient het bevoegd gezag in te dienen binnen 6 weken na dagtekening van de in artikel 4G bedoelde beslissing tot oplegging van de toeslag.
Personeelsleden die niet onder de verplichte aansluiting vallen, kunnen niet zonder meer ten laste van het Vervangingsfonds vervangen worden. Het bevoegd gezag kan zich hiertoe echter wel vrijwillig bij het Vervangingsfonds aansluiten. Daaraan zijn een aantal voorwaarden verbonden die in de artikelen 14 t/m 16 verwoord zijn.
Het bestuur is gerechtigd bevoegde gezagsorganen die op basis van hun vervangingskostendeclaraties in de schooljaren 2011–2012 en 2012–2013 in de achtereenvolgende schooljaren 2012–2013 en 2013–2014 bij de toepassing van de premiedifferentiatieregeling in de hogere treden (vanaf 110%) zijn ingedeeld, daarop aan te spreken. Het bestuur is van mening dat aan indeling in de hogere treden een extra inzet van het bevoegd gezag verbonden moet worden. Indeling in deze trede moet in beginsel voor het bevoegd gezag reden zijn extra aandacht aan ARBO-beleid te besteden en/of extra budget te besteden aan bedrijfsgezondheidszorg of aan verzuimbestrijding. Alvorens door het bestuur extra voorwaarden aan de vervangingsbekostiging worden gesteld, zal eerst getracht worden om in goed overleg met het betreffende bevoegd gezag op basis van een gemeenschappelijke analyse schriftelijk afspraken te maken over de maatregelen die het bevoegd gezag zal nemen ter bestrijding van het ziekteverzuim en over de ondersteuning (beleidsmatig en financieel) die daarbij door of namens het bestuur zal worden verleend.
De inhoud van deze niet vrijblijvende afspraken is mede afhankelijk van en evenredig aan de inzet van het bevoegd gezag tot dusverre met betrekking tot de bestrijding van het ziekteverzuim en van de toerekenbaarheid daarvan. Bij de ondersteuning van de betreffende scholen en de uitwerking van de te maken afspraken, worden de ARBO-dienst, de werkgeversorganisatie waarbij het bevoegd gezag is aangesloten en de regio-adviseur betrokken.
Lukt het niet schriftelijke afspraken te maken met het bevoegd gezag dan stelt het bestuur nadere voorwaarden aan de vervangingsbekostiging. Bij de vaststelling van die nadere voorwaarden weegt het bestuur de feiten en omstandigheden mee die van belang waren voor het niet tot stand komen van de schriftelijke afspraken. Zonodig zal het bestuur toepassing geven aan artikel 26 van dit Reglement.
In dit artikel is bepaald dat op de vervanger de CAO PO van toepassing is. Een en ander heeft automatisch tot gevolg dat voor vervanging geen beroep kan worden gedaan op extern personeel. De vervanger dient immers conform de CAO PO een akte van benoeming/ aanstelling te ontvangen.
Een uitzondering wordt alleen gemaakt in de volgende situaties:
1 onderwijsondersteunend personeel dat wel door extern personeel mag worden vervangen;
2 leraren en directieleden die door gedetacheerde personeelsleden vervangen worden;
3 de vervanging van leraren door uitzendkrachten;
4 de vervanging van bovenschools management en leden van een college van bestuur;
5 de vervanging van directie als bedoeld in artikel 22B.
In afwijking van artikel 3 van de WPO kunnen leraren in geval van afwezigheid als bedoeld in artikel 2 door een lerarenondersteuner, een onderwijsassistent danwel een klassenassistent worden vervangen. Opvang van groepen onder de titel van vervanging door lerarenondersteuners, onderwijsassistenten danwel klassenassistenten is mogelijk onder de volgende condities:
1 betrokkene heeft een benoeming dan wel aanstelling als lerarenondersteuner, onderwijsassistent danwel klassenassistent (een eerste benoeming/aanstelling dan wel uitbreiding van de reeds bestaande betrekking), waaruit blijkt dat betrokkene is benoemd/aangesteld in verband met en voor de duur van de afwezigheid van de met naam genoemde leerkracht.
2 uit deze benoeming/aanstelling blijkt onder verantwoordelijkheid van welke andere leerkracht de lerarenondersteuner, onderwijsassistent danwel klassenassistent in kwestie de opvang verzorgt.
3 bij vervanging door een klassenassistent kan het uitsluitend gaan om een klassenassistent die functioneert op het hoogste niveau (schaal 4).
Bekostigde vervanging door lerarenondersteuners, onderwijsassistenten danwel klassenassistenten is niet mogelijk indien betrokkene – zonder uitbreiding van zijn betrekking – in plaats van zijn reguliere werkzaamheden tijdelijk met de vervangingswerkzaamheden wordt belast.
Wordt de lerarenondersteuner, onderwijsassistent danwel klassenassistent in verband hiermee vervangen door een andere lerarenondersteuner, onderwijsassistent danwel klassenassistent, die daarvoor is aangesteld of waarvan de betrekking daarvoor is uitgebreid, dan wordt die vervanging wel bekostigd.
Vervanging van de ene door de andere leerkracht in het kader van de functiemix komt voor vergoeding door het Vervangingsfonds in aanmerking. De functie van de vervanger (LA-, LB- of LC-functie) is daarbij bepalend. Dat betekent dat als de afwezige een LB-functie heeft en de vervanger een LA-functie, de vervanger benoemd of aangesteld dient te worden als groepsleerkracht in een LA-functie om de daarmee gepaard gaande kosten ten laste van het Vervangingsfonds te kunnen brengen. Heeft de afwezige een LA-functie en de vervanger een LB-functie, dan dient de vervanger benoemd of aangesteld te worden als groepsleerkracht in een LB-functie om de vervangingskosten ten laste van het Vervangingsfonds te kunnen brengen.
Een personeelslid dat langer dan 28 maanden wegens ziekteverlof afwezig is, mag niet meer ten laste van het Vervangingsfonds vervangen worden. Het is immers in principe mogelijk om een personeelslid na 24 maanden ziekte te ontslaan. Rekening houdend met een opzegtermijn van 3 maanden en het feit dat opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, kan het ontslag binnen 28 maanden worden geëffectueerd. Voor het vaststellen van het einde van de 28 maanden termijn is bepalend de eerste ziektedag zoals die bij UWV is geregistreerd.
In deze artikelen worden in hoofdlijnen de administratieve verplichtingen voor het bevoegd gezag aangeduid. Artikel 9 verwijst naar de administratieve voorschriften betreffende declaraties, artikel 10 legt de plicht bij het bevoegd gezag om het bestuur te informeren en artikel 11 schrijft het voeren van een administratie voor. Hierop baseert het bestuur de controle-activiteiten.
In artikel 9 is voorts nadrukkelijk opgenomen dat declaraties van de kosten voor vervanging binnen vier maanden na afloop van de maand waarop de declaratie betrekking heeft, door het Vervangingsfonds moeten zijn ontvangen.
Overschrijding van deze termijn zal worden gesanctioneerd in die zin dat de aanspraak op de vervangingsbekostiging vervalt indien er naar het oordeel van het bestuur geen sprake is van buitengewone feiten of omstandigheden.
Het Vervangingsfonds acht de monitoring van de effecten van de vervangingsbekostigingssystematiek van wezenlijk belang voor de vraag of en in hoeverre de systematiek aanpassing behoeft. Daartoe is afdoende informatie vereist vanuit alle bij het fonds aangesloten besturen. Administratieve lasten zullen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Artikel 12 biedt het bestuur de mogelijkheid de bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds onder bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk te weigeren. Aangezien de controle vrijwel altijd achteraf zal plaatsvinden, zal weigering van de bekostiging in veel gevallen betekenen, dat er bekostiging terugbetaald zal moeten worden. Hierin voorziet het bepaalde in artikel 13.
Daarnaast is in artikel 13 opgenomen dat het bestuur gerechtigd is een administratieve heffing in rekening te brengen als het bevoegd gezag onrechtmatig vervangingskosten heeft gedeclareerd danwel geen of te weinig premie heeft afgedragen. Handelen of nalaten van het administratiekantoor wordt aan het bevoegd gezag toegerekend.
De administratieve heffing zal niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de uitgevoerde controle. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. De genoemde bedragen zijn fictief.
Voorbeeld 1 |
Voorbeeld 2 |
|
---|---|---|
Onrechtmatige declaraties |
€ 10.000,- |
€ 1.000,- |
Administratieve heffing 10% |
€ 1.000,- |
€ 100,- |
Werkelijke kosten controle |
€ 600,- |
€ 600,- |
In vordering te brengen |
€ 600,- |
€ 100,- |
Indien sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit behoudt het Vervangingsfonds zich het recht voor aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie.
Deze artikelen geven de nadere voorwaarden aan voor aanmelding van personeel dat niet onder de verplichte aansluiting valt.
In artikel 15 is bepaald, dat het bevoegd gezag uiterlijk 1 juli 2013 bij het bestuur kenbaar maakt of het van de vrijwillige aansluiting gebruik maakt. Deze aansluiting geldt dan in principe voor het gehele schooljaar en wordt – zonder opzegging – stilzwijgend verlengd voor het volgende schooljaar. Bevoegde gezagsorganen die in het schooljaar 2012–2013 van de vrijwillige aansluiting gebruik hebben gemaakt en deze niet hebben opgezegd, hoeven zich niet meer opnieuw aan te melden. De aansluiting wordt immers geacht te zijn gecontinueerd.
Tussentijdse aanmelding zal in elk geval geaccepteerd worden indien het een bevoegd gezag betreft dat in de loop van het schooljaar wordt opgericht en zich aanmeldt per oprichtingsdatum.
De vervanging die ten laste van het Vervangingsfonds bekostigd wordt, betreft alle werkzaamheden die de afwezige vervult uit hoofde van zijn functie, met inachtneming van hetgeen overigens in dit reglement is bepaald.
Bekostiging van de vervanging van onderwijspersoneel, voor zover het is opgenomen in een door het bestuur bekostigde vervangingspool, vindt niet plaats ten laste van het Vervangingsfonds.
Onderwijspersoneel dat niet onder de verplichte verzekering valt, komt alleen in aanmerking voor ten laste van het Vervangingsfonds bekostigde vervanging indien het bevoegd gezag zich daartoe vrijwillig heeft aangesloten bij het Vervangingsfonds en indien is voldaan aan de nadere voorwaarden en verplichtingen die het bestuur hieromtrent heeft vastgesteld.
lid 1 Het bestuur kan nadere voorwaarden stellen aan de vervangingsbekostiging ten aanzien van bevoegde gezagsorganen bij wie het totaalbedrag van de aan het schooljaar 2011–2012 en 2012–2013 toe te rekenen netto-loonkostendeclaratie in verband met vervanging wegens ziekte meer dan 110% bedraagt van de in datzelfde schooljaar verschuldigde premie.
lid 2 De in lid 1 bedoelde voorwaarden betreffen onder meer de kwaliteit van arbeidsomstandigheden, bedrijfsgezondheidszorg en ziekteverzuimbestrijding.
lid 3 Het bestuur geeft slechts toepassing aan het bepaalde in de vorige leden indien en voor zover door het bestuur met het betreffende bevoegd gezag geen schriftelijke afspraken zijn te maken met betrekking tot de kwaliteit van arbeidsomstandigheden, bedrijfsgezondheidszorg en ziekteverzuimbestrijding.
Bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds kan slechts plaatsvinden indien en voor zover de vervanging feitelijk gerealiseerd is en de door de wet gestelde benoembaarheidseisen met inbegrip van de in artikel 3 van de WPO en artikel 3 van de WEC voorziene mogelijkheden tot dispensatie daarbij in acht zijn genomen. Tevens moeten er aan de vervanging voor het bevoegd gezag extra kosten zijn verbonden.
In afwijking van het bovenstaande kunnen leraren in geval van afwezigheid als bedoeld in artikel 2 door een lerarenondersteuner, een onderwijsassistent danwel een klassenassistent worden vervangen. Het bepaalde in artikel 20 A, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
In afwijking van het bovenstaande kunnen leraren door zij-instromers, leraren in opleiding en door onderwijsassistenten in opleiding vervangen worden. Het bepaalde in artikel 20 A, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds kan slechts plaatsvinden indien de CAO PO op de vervanger van toepassing is, tenzij in de vervanging wordt voorzien door inzet van gedetacheerd personeel als bedoeld in artikel 20A en 22A dan wel door inzet van extern personeel als bedoeld in artikel 22B en 23 dan wel door inzet van uitzendkrachten als bedoeld in artikel 20B.
Onverminderd het bepaalde in dit reglement vindt geen bekostiging plaats voor de vervanging van een afwezig personeelslid, dat meer dan 28 maanden afwezig is vanwege ziekteverlof.
Het bevoegd gezag declareert de kosten verbonden aan de vervanging, voor zover door dit reglement toegestaan, conform de bestuursvoorschriften.
Declaraties van kosten dienen binnen vier maanden na afloop van de maand waarop de declaraties betrekking hebben door het Vervangingsfonds te zijn ontvangen.
Na het verstrijken van deze termijn vervalt de aanspraak op bekostiging, tenzij er naar het oordeel van het bestuur sprake is van buitengewone feiten of omstandigheden.
lid 1 Het bevoegd gezag is gehouden het bestuur alle mogelijke inlichtingen te verschaffen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van aanvragen om bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds.
lid 2 Het bevoegd gezag is gehouden aan het bestuur de inlichtingen te verschaffen die van belang kunnen zijn voor de monitoring van de effecten van de vervangingsbekostigingssystematiek.
Het bevoegd gezag dient administratie te voeren of te laten voeren met betrekking tot de afwezigheid en de vervanging van onderwijspersoneel en deze administratie ter beschikking te stellen van de controleurs die het bestuur daartoe heeft aangewezen. De administratie dient het bevoegd gezag gedurende een periode van vijf jaar te bewaren.
Het bestuur is bevoegd de bekostiging van de vervanging ten laste van het Vervangingsfonds geheel of gedeeltelijk te weigeren, indien het bevoegd gezag naar de mening van het bestuur niet of niet tijdig voldoet aan de verplichtingen zoals verwoord in dit reglement.
In gevallen waarin door het niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen door het bevoegd gezag dan wel door een onjuiste toepassing van de bepalingen van dit reglement ten onrechte bekostiging van vervanging ten laste van het Vervangingsfonds heeft plaatsgevonden, vordert het bestuur het ten onrechte betaalde bedrag terug als onverschuldigde betaling.
Indien het bevoegd gezag niet of niet tijdig dan wel door een onjuiste toepassing van de bepalingen van dit reglement geen of te weinig premie heeft afgedragen aan het Vervangingsfonds, vordert het bestuur het ten onrechte niet betaalde bedrag in.
In voorkomende gevallen kan het bestuur bepalen dat het te vorderen bedrag in compensatie wordt gebracht met andere door het bestuur verschuldigde bedragen.
Een vordering op grond van de leden 1 en 2 wordt vermeerderd met een administratieve heffing van 10% van de vordering. De omvang van de administratieve heffing wordt beperkt tot maximaal de kosten van de door het bestuur bij het bevoegd gezag uitgevoerde controle.
Het bestuur legt geen administratieve heffing op en volstaat met een schriftelijke waarschuwing indien het bevoegd gezag niet eerder een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen of een administratieve heffing kreeg opgelegd. Het bestuur legt geen administratieve heffing op indien het bevoegd gezag aannemelijk maakt dat de onjuiste toepassing van het reglement het bevoegd gezag niet kan worden toegerekend.
Deze artikelen geven de nadere voorwaarden aan voor aanmelding van personeel dat niet onder de verplichte aansluiting valt.
In artikel 15 is bepaald, dat het bevoegd gezag uiterlijk 1 juli 2013 bij het bestuur kenbaar maakt of het van de vrijwillige aansluiting gebruik maakt. Deze aansluiting geldt dan in principe voor het gehele schooljaar en wordt – zonder opzegging – stilzwijgend verlengd voor het volgende schooljaar. Bevoegde gezagsorganen die in het schooljaar 2012–2013 van de vrijwillige aansluiting gebruik hebben gemaakt en deze niet hebben opgezegd, hoeven zich niet meer opnieuw aan te melden. De aansluiting wordt immers geacht te zijn gecontinueerd.
Tussentijdse aanmelding zal in elk geval geaccepteerd worden indien het een bevoegd gezag betreft dat in de loop van het schooljaar wordt opgericht en zich aanmeldt per oprichtingsdatum.
De vrijwillige aansluiting als bedoeld in artikel 5 staat open voor alle bevoegde gezagsorganen die van rechtswege bij het Vervangingsfonds zijn aangesloten.
Het bevoegd gezag dat zich vrijwillig bij het Vervangingsfonds aansluit, is gehouden die aansluiting van toepassing te laten zijn op het voltallige in zijn dienst werkzame onderwijspersoneel voor zover niet reeds vallende onder de verplichte aansluiting. In afwijking van het in de eerste volzin bepaalde kan een bevoegd gezag de aansluiting beperken tot het voltallige onderwijzend personeel of het voltallige onderwijs ondersteunend personeel voor zover niet reeds vallend onder de verplichte aansluiting.
De schriftelijke aanmelding voor de vrijwillige aansluiting voor het schooljaar 2013–2014 dient uiterlijk op 1 juli 2013 in handen van het bestuur te zijn. Dit geldt ook voor wijziging van de vrijwillige aansluiting op het punt van het al dan niet verzekeren van het voltallige OP of OOP. Aanmelding in de loop van het schooljaar is slechts bij uitzondering mogelijk en alleen indien daar naar het oordeel van het bestuur bijzondere redenen voor aanwezig zijn.
De aanmelding geldt voor het gehele schooljaar en wordt geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor het volgende schooljaar. Bevoegde gezagsorganen die in het schooljaar 2012–2013 vrijwillig aangesloten waren, worden geacht deze aansluiting te continueren, tenzij opzegging heeft plaats gevonden, danwel wijziging heeft plaatsgevonden met betrekking tot de aansluiting van OP of OOP als bedoeld in artikel 14 laatste volzin. Beëindiging danwel wijziging van de vrijwillige aansluiting kan uitsluitend plaatsvinden per 1 augustus van een schooljaar waarbij een maand opzegtermijn in acht moet worden genomen. Opzegging danwel wijziging van de vrijwillige aansluiting dient schriftelijk te geschieden.
Het bevoegd gezag dat gebruik maakt van de vrijwillige aansluiting bij het Vervangingsfonds, dient over de personeelsleden die het betreft – conform het bepaalde in de bestuursvoorschriften – informatie te verstrekken aan het bestuur.
Voor bevoegde gezagsorganen die zich aanmelden voor de vrijwillige aansluiting en die in het schooljaar 2012–2013 geen gebruik hebben gemaakt van de vrijwillige aansluiting geldt de volgende beperking.
Behoudens beslissing van het bestuur is de vrijwillige aansluiting niet van toepassing op personeelsleden indien en voor zover zij op de eerste werkdag van het schooljaar dan wel bij ingangsdatum van de vrijwillige aansluiting door ziekte of arbeidsongeschiktheid niet in staat zijn hun functie uit te oefenen.
Bedoelde personeelsleden vallen vanaf de datum van hun herstel onder de werking van de vrijwillige aansluiting. Het bevoegd gezag moet een verklaring van een gecertificeerde bedrijfsarts, of een verklaring opgesteld onder verantwoordelijkheid van een gecertificeerde bedrijfsarts kunnen overleggen waaruit het herstel blijkt.
In artikel 18 wordt een bevoegd gezag in het primair onderwijs de mogelijkheid geboden om een zogenaamde ’vervangingspool’ in stand te houden of op te richten. Het salaris van personeelsleden uit een dergelijke pool wordt volledig door het Vervangingsfonds betaald.
Personeelsleden opgenomen in een vervangingspool dienen voor ten minste 98% (danwel 100%) van de beschikbare tijd met vervangingswerkzaamheden belast te worden. Indien er sprake is van inzet van minder dan 98% (danwel 100%), dient het verantwoordelijke bevoegd gezag het verschil in netto-loonkosten te vergoeden aan het Vervangingsfonds. Het inzetpercentage van 98% (danwel 100%) wordt per schooljaar op totaalniveau van de vervangingspool vastgesteld.
De in het schooljaar 2012–2013 functionerende pools blijven bekostigd door het bestuur indien en voor zover de betreffende bevoegde gezagsorganen aan het bestuur uiterlijk op 1 juni 2013 meedelen dat zij dat willen.
Toewijzing van de pooldeclaraties van een poolsamenwerkingsverband met het oog op de premiedifferentiatie vindt plaats naar rato van de per bevoegd gezag verantwoorde premie.
Het poolsamenwerkingsverband kan onderbouwd aantonen dat de poolvervangingsdeclaraties conform de feitelijke inzet over de deelnemende bevoegde gezagsorganen verdeeld dienen te worden. De aan het poolsamenwerkingsverband deelnemende bevoegde gezagsorganen dienen zich aan die verdeling te conformeren en de eventuele gevolgen voor de premiedifferentiatie te aanvaarden.
Personeel benoemd in de vervangingspool dat op het moment van inwerkingtreding van lid 9, ouderschapsverlof, zwangerschaps- en/of bevallingsverlof geniet, moet uiterlijk op de dag van inwerkingtreding uitgesloten worden van de vervangingspool voor de omvang van dit verlof.
Het bevoegd gezag dat geen eigenrisicodrager is, dat daartoe uiterlijk 1 juni 2013 bij het bestuur een aanvraag indient, kan – onder de hierna volgende voorwaarden – toestemming krijgen om eventueel samen met andere bevoegde gezagsorganen personeel aan te stellen in een vervangingspool die door het bestuur bekostigd wordt.
Een vervangingspool die door eigenrisicodragers in stand wordt gehouden, komt niet voor bekostiging door het Vervangingsfonds in aanmerking.
De aanvraag – op een bij het bestuur verkrijgbaar formulier – bevat de gegevens die voor de beoordeling door het bestuur noodzakelijk zijn, te weten de gegevens van het bevoegd gezag dat de aanvraag indient alsmede van de bevoegde gezagsorganen die gezamenlijk de vervangingspool in stand zullen houden, de gegevens van de scholen waaraan de poolvervangers werkzaam zullen zijn en de totale formatie van deze scholen.
Het bestuur zal uiterlijk op 1 juli 2013 het bevoegd gezag in kennis stellen van zijn beslissing.
1 De maximale omvang van de pool is op 4% van de totale formatie van het deelnemende bevoegd gezag of bij een poolsamenwerkingsverband, de deelnemende bevoegde gezagsorganen gesteld. Onder formatie wordt begrepen alle personeelsleden in dienst bij een bevoegd gezag, exclusief de vervangers.
2 Personeel benoemd in de pool dient voor minimaal 98% van de beschikbare tijd te worden ingezet bij het deelnemende bevoegd gezag – of in geval van een poolsamenwerkingsverband, de deelnemende bevoegde gezagsorganen – voor door het Vervangingsfonds bekostigde vervangingswerkzaamheden. Bij een inzet voor vervanging die lager ligt, dient het bevoegd gezag een deel van de gedeclareerde kosten terug te betalen (zijnde het verschil tussen 98% van de netto-loonkosten van de poolers en de netto-loonkosten gemoeid met de feitelijke vervangingswerkzaamheden).
3 Een bevoegd gezag kan ervoor kiezen de omvang van de pool op 6% van de totale formatie te stellen. Personeel benoemd in een dergelijke pool dient voor 100% van de beschikbare tijd te worden ingezet bij het deelnemende bevoegd gezag – of in geval van een poolsamenwerkingsverband, de deelnemende bevoegde gezagsorganen – voor vervangingswerkzaamheden. Bij een inzet voor vervanging die lager ligt, dient het bevoegd gezag een deel van de gedeclareerde kosten terug te betalen (zijnde het verschil tussen 100% van de netto-loonkosten van de poolers en de netto-loonkosten gemoeid met de feitelijke vervangingswerkzaamheden).
4 Verantwoording van de inzet van de poolers dient te geschieden door middel van de door het Vervangingsfonds ter beschikking gestelde pooltool, danwel een daaraan vergelijkbaar systeem dat digitale aanlevering, in het door het Vervangingsfonds voorgeschreven format, van de gewenste verantwoordingsgegevens mogelijk maakt.
Indien verschillende bevoegde gezagsorganen in een poolsamenwerkingsverband een vervangingspool in stand houden, vindt toewijzing van de pooldeclaraties met het oog op de premiedifferentiatie plaats naar rato van de per bevoegd gezag verantwoorde premie. Het premiebedrag per bevoegd gezag wordt gedeeld door het premiebedrag van de deelnemende bevoegde gezagsorganen samen. De uitkomst wordt vermenigvuldigd met het totaal aan pooldeclaraties. Het poolsamenwerkingsverband kan onderbouwd aantonen dat de poolvervangingsdeclaraties anders over de deelnemende bevoegde gezagsorganen verdeeld dienen te worden.
Van het totaal aantal door een bevoegd gezag ingediende of ingevolge het vorige lid toegerekende pooldeclaraties wordt standaard 80% gekenmerkt als ziektedeclaratie en betrokken bij de premiedifferentiatieregeling als bedoeld in artikel 4A t/m 4J. Indien het bevoegd gezag onderbouwd kan aantonen dat het percentage van 80% te hoog is, wordt het feitelijke percentage alsnog gehanteerd.
Het staat bevoegde gezagsorganen vrij onder de hierboven geformuleerde voorwaarden een vervangingspool in stand te houden waarbij het in de pool opgenomen onderwijspersoneel voor minder dan 98% (danwel 100%) van de beschikbare tijd wordt ingezet voor vervangingswerkzaamheden als hierboven bedoeld, onder de voorwaarde dat de extra kosten aan het Vervangingsfonds vergoed worden. Onder extra kosten wordt in dit verband verstaan het verschil tussen 98% (danwel 100%) van de netto-loonkosten van de vervanger en de nettoloonkosten die gemoeid zijn met de feitelijke vervangingswerkzaamheden als hierboven bedoeld.
Het bestuur zal instemmen met de bekostiging van vervanging door vervangers opgenomen in de vervangingspools die in het schooljaar 2012–2013 door het bestuur bekostigd zijn, indien en voor zover de bevoegde gezagsorganen die deze pools in stand houden het bestuur uiterlijk op 1 juni 2013 meedelen dat zij de bestaande vervangingspool willen voortzetten.
1 Personeel benoemd in een vervangingspool dat vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof niet voor vervanging inzetbaar is, wordt voor de duur en omvang van bedoeld verlof van de werking van de pool uitgezonderd. Het staat het bevoegd gezag vrij om gedurende de verlofperiode een ander personeelslid in de pool te benoemen dat wel voor vervanging inzetbaar is.
2 Personeel benoemd in een vervangingspool dat vanwege ouderschapsverlof niet voor vervanging inzetbaar is, wordt voor de duur en omvang van bedoeld verlof van de werking van de pool uitgezonderd. Het staat het bevoegd gezag vrij om gedurende de verlofperiode een ander personeelslid in de pool te benoemen dat wel voor vervanging inzetbaar is.
3 Personeel waarvan op de dag van benoeming in de vervangingspool bekend is dat hij/zij per ingangsdatum aanstelling vanwege ziekteverlof niet voor vervanging inzetbaar is, kan niet in de vervangingspool worden benoemd. Zodra hersteld van ziekte kan dit personeel in de pool benoemd worden.
4 Personeel benoemd in een vervangingspool dat vanwege ziekteverlof niet voor vervanging inzetbaar is, wordt vanaf 6 maanden na de eerste ziektedag voor de duur en omvang van bedoeld verlof van de werking van de pool uitgezonderd. Het staat het bevoegd gezag vrij om gedurende de verlofperiode een ander personeelslid in de pool te benoemen dat wel voor vervanging inzetbaar is.
Dit artikel geeft aan hoe met vervanging tijdens de vakantie moet worden omgegaan. In dit artikel wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 6.12 CAO PO. In genoemd artikel is onder andere geregeld wanneer de bezoldiging van een vervanger mag ingaan op 1 augustus. Indien een vervanger volgens de CAO PO recht heeft op bezoldiging met ingang van 1 augustus, kunnen de kosten voor vervanging ook met ingang van 1 augustus gedeclareerd worden.
Het Vervangingsfonds maakt voor wat betreft de toepassing van artikel 6.12 CAO PO geen onderscheid of de werknemer in het voorafgaande schooljaar een benoeming of aanstelling in een vervangingsbetrekking of in een reguliere betrekking heeft gehad.
Onder betrekkingsomvang wordt verstaan de taakomvang, waarvoor het personeelslid door het bevoegd gezag is benoemd en die in de akte van benoeming is vermeld. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat ook directieleden door tijdelijke uitbreiding van hun betrekkingsomvang ten laste van het Vervangingsfonds ingezet kunnen worden ter vervanging van leraren. De rechtspositie staat uitbreiding van de betrekkingsomvang toe tot maximaal 120%; de bezoldiging houdt daarmee gelijke tred. Vervanging van leraarstaken door directieleden zal in alle gevallen een incidenteel karakter hebben gericht op uitzonderingssituaties. Ook krapte op de arbeidsmarkt kan zo’n uitzonderingssituatie opleveren. Directieleden hebben binnen de school een volledige dagtaak waarop in geen enkel opzicht kan worden afgedongen. Het bevoegd gezag en de directeur in kwestie beslissen met inachtneming van de onderwijskundige en schoolorganisatorische wenselijkheid over de inzet van de directeur voor vervanging.
Ook in het schooljaar 2013–2014 wordt het mogelijk gemaakt leraren te laten vervangen door iemand die in dienst is bij een ander bevoegd gezag dat is aangesloten bij het Vervangingsfonds – niet zijnde een centrale dienst als bedoeld in artikel 1 – en van daaruit wordt gedetacheerd.
Overigens kan die vervanging alleen plaatsvinden in geval er sprake is van afwezigheid als bedoeld in artikel 2. Deze vervanging kan niet via het salarissysteem van het bevoegd gezag geadministreerd worden, maar moet separaat bij de Uitvoeringsorganisatie gedeclareerd worden. De gedetacheerde zelf kan op zijn oorspronkelijke werkplek niet ten laste van het Vervangingsfonds vervangen worden. Het inlenende bevoegd gezag sluit over detachering een overeenkomst met het uitlenende bevoegd gezag. Het uitlenende bevoegd gezag kan uit een eventueel te ontvangen detacheringsvergoeding de vervanging van de gedetacheerde bekostigen. Tewerkstelling van personeelsleden die zijn aangesteld bij een centrale dienst, wordt niet beschouwd als detachering als bedoeld in dit artikel.
In het tweede lid wordt de faciliteit van detachering aangeboden voor het geval de vervanging gerealiseerd kan worden door inzet van een personeelslid in dienst van hetzelfde bevoegd gezag. Deze inzet door interne overplaatsing of aanwijzing levert het bevoegd gezag op zichzelf geen kosten op. Dat wordt anders als de vervanger op zijn beurt ook weer vervangen moet worden. Als ook die vervanging daadwerkelijk gerealiseerd wordt en voor het bevoegd gezag vervangingskosten oplevert, kan bekostiging door het Vervangingsfonds plaatsvinden. Er is enige gelijkenis met de reguliere vervanging van directieleden door aan de school verbonden leraren. In dat geval bekostigt het Vervangingsfonds de vervanging van de directievervanger terwijl de afwezigheidstitel als bedoeld in artikel 2 van het Reglement wordt geboden door de eerste afwezige.
Indien een bevoegd gezag een personeelslid detacheert naar een ander – bij het Vervangingsfonds aangesloten bevoegd gezag – niet zijnde een centrale dienst als bedoeld in artikel 1, en de gedetacheerde maakt gebruik van één van de in artikel 2 genoemde verlofgronden, dan kan het uitlenende bevoegd gezag ten behoeve van het inlenende bevoegd gezag aanspraak maken op door het Vervangingsfonds bekostigde vervanging. De declaraties ter vervanging van de wegens ziekte afwezige gedetacheerde worden in het kader van het vervangingsbijdrage differentiatiesysteem, toegerekend aan het uitlenende bevoegd gezag.
Uitgangspunt blijft dat voor vervanging personeel wordt ingeschakeld, dat is aangesteld op basis van een arbeidsovereenkomst met een bij het Vervangingsfonds aangesloten bevoegd gezag. In het belang van de continuïteit van het onderwijs, kan een beroep op uitzendkrachten danwel op payrollen gedaan worden.
1 Bekostiging van de vervanging ten laste van het Vervangingsfonds kan niet ingaan gedurende de vakantie van de te vervangen leraar.
2 Bekostiging van de vervanging kan eerst plaatsvinden met ingang van de eerste dag na de vakantie waarop de afwezige leraar is ingeroosterd.
3 Is er voor de aanvang van de zomervakantie reeds sprake van afwezigheid dan kan die bekostiging plaatsvinden:
a. tot en met uiterlijk de laatste dag voor de zomervakantie, indien de benoeming of aanstelling op of na 1 maart is begonnen of
b. tot en met uiterlijk de laatste dag van het schooljaar (31 juli), indien de benoeming of aanstelling plaatsvond vanaf een datum gelegen voor 1 maart.
4 Ten laste van het Vervangingsfonds vindt eveneens bekostiging plaats van de aanspraak van de vervanger als bedoeld in artikel 6.12 CAO PO.
Indien de vervanging wordt gerealiseerd door tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang van een reeds aan de school verbonden en voor vervanging benoembaar personeelslid, komt voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds in aanmerking de aanvullende bezoldiging die aan de vervanger wordt toegekend en die wordt berekend op grond van de salarisschaal en het salarisnummer verbonden aan de functie waarin deze vervanger reeds aan de school was verbonden.
Het bepaalde in artikel 19 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang.
1 Detachering
Indien het niet mogelijk is vervanging van een leraar te realiseren langs de weg van artikel 20, kan voor deze vervanging gebruik worden gemaakt van een personeelslid in dienst van een ander – bij het Vervangingsfonds aangesloten – bevoegd gezag, niet zijnde een centrale dienst als bedoeld in artikel 1, dat op basis van detachering te werk wordt gesteld. In dat geval vindt bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds plaats tot ten hoogste de netto-loonkosten afgeleid van het maximum schaalsalaris dat verbonden is aan de te vervangen werkzaamheden.
Bij de berekening van de vergoeding gaat het Vervangingsfonds uit van de uren vervanging in een maand, afgezet tegen de uren afwezigheid in die maand. Indien het aantal uren afwezigheid lager is dan het aantal uren vervanging, dan wordt het aantal uren afwezigheid vergoed. De maximale normvergoeding is afgeleid van het maximale schaalsalaris van de afwezige vermenigvuldigd met 1,5 (omrekening naar netto-loonkosten).
2 Interne overplaatsing
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid kan voor deze vervanging gebruik worden gemaakt van een personeelslid in dienst van hetzelfde bevoegd gezag dat op basis van interne overplaatsing of aanwijzing tewerk wordt gesteld. Indien en voor zover dit vervangende personeelslid zelf ook daadwerkelijk vervangen wordt en het bevoegd gezag daardoor voor vervangingskosten staat, is vervangingsbekostiging mogelijk zoals bepaald in het eerste lid.
Ten laste van het Vervangingsfonds vindt bekostiging plaats van personeel dat via een uitzendbureau danwel een payroll onderneming – en dus niet op grond van een arbeidsovereenkomst danwel aanstelling – vervangingswerkzaamheden verricht.
Hierbij wordt de voorwaarde gesteld dat het bevoegd gezag beschikt over een contract gesloten tussen het bevoegd gezag en het uitzendbureau, danwel tussen het bevoegd gezag en de payroll onderneming, waarin is overeengekomen dat het uitzendbureau danwel de payroll onderneming aan de vervangende uitzendkracht/werknemer een honorering (salaris, verzekering sociale zekerheid en pensioen) toekent conform de terzake vigerende bepalingen van de CAO PO. Het contract moet bij controle door het Vervangingsfonds aanwezig zijn.
Indien – onverminderd de gehoudenheid aan de overige in dit Reglement gestelde condities – aan deze voorwaarde is voldaan, vergoedt het Vervangingsfonds aan het bevoegd gezag de daadwerkelijk loonkosten van de vervanger tot ten hoogste een bedrag gelijk aan het maximum van salarisschaal LB, conform bijlage A2 van de CAO PO.
Bij de berekening van de vergoeding gaat het Vervangingsfonds uit van de uren vervanging in een maand, afgezet tegen de uren afwezigheid in die maand. Indien het aantal uren afwezigheid lager is dan het aantal uren vervanging, dan wordt het aantal uren afwezigheid vergoed. De maximale normvergoeding is afgeleid van het maximale schaalsalaris van de afwezige (maximaal schaalsalaris LB) vermenigvuldigd met 1,5 (omrekening naar netto-loonkosten).
In de declaratie van het uitzendbureau danwel de payroll onderneming moeten de loonkosten van de vervanger identificeerbaar zijn. Indien reiskosten onderdeel uitmaken van de declaratie, dan wordt de vergoeding van deze kosten gebaseerd op de CAO PO.
De bekostiging vindt plaats met inachtneming van hetgeen terzake van uitzendarbeid danwel payrollen in het onderwijs door de werkgevers- en werknemersorganisaties is danwel wordt overeengekomen.
Uitsluitend onderwijsgevend personeel kan via uitzendarbeid danwel payrollen vervangen worden, onverminderd hetgeen in dit reglement is bepaald ten aanzien van de vervanging van onderwijsondersteunend personeel.
Geen bekostiging vindt plaats gedurende de schoolvakantie van personeel dat via een uitzendbureau danwel een payroll onderneming vervangingswerkzaamheden verricht. De artikelen 3.21 en 4.20 van de CAO PO dienen zo gelezen te worden dat artikel 6.12 van de CAO PO niet van toepassing is op uitzendarbeid.
Uitzendondernemingen danwel payrollondernemingen dienen te zijn aangesloten bij de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) te Badhoevedorp, bij de Nederlandse Bond van Bemiddelings en Uitzendondernemingen (NBBU) te Bilthoven, of bij de bij de Vereniging Payroll Ondernemingen (VPO).
De lesgevende taken van een directeur komen voor vervanging ten laste van het Vervangingsfonds in aanmerking. Wat onder lesgevende taken wordt verstaan, is vermeld in de CAO PO, bijlage VII onder b.
Dit artikel geeft aan dat bij afwezigheid van de directeur de directietaken vervangen kunnen worden. Bekostigde vervanging van directietaken kan ook plaatsvinden door een directeur of adjunct-directeur zonder onderwijsbevoegdheid.
Het is mogelijk directietaken te doen vervangen door iemand die in dienst is bij een ander bevoegd gezagsorgaan – niet zijnde een centrale dienst – en van daaruit wordt gedetacheerd. Detachering vanuit een bevoegd gezag bedoeld in artikel 1 resp. 53b van de WVO dat op 31 december 2005 nog was aangesloten bij het Vervangingsfonds is eveneens toegestaan. Overigens kan die vervanging alleen plaatsvinden in geval er sprake is van afwezigheid als bedoeld in artikel 2. Deze vervanging kan niet via het salarissysteem van het bevoegd gezag geadministreerd worden, maar moet separaat bij de Uitvoeringsorganisatie gedeclareerd worden.
De gedetacheerde zelf kan op zijn oorspronkelijke werkplek niet ten laste van het Vervangingsfonds vervangen worden. Het inlenende bevoegd gezag sluit over de detachering een overeenkomst met het uitlenende bevoegd gezag. Het uitlenende bevoegd gezag kan uit een eventueel te ontvangen detacheringsvergoeding de vervanging van de gedetacheerde bekostigen.
Tewerkstelling van personeelsleden die zijn aangesteld bij een centrale dienst, wordt niet beschouwd als detachering als bedoeld in dit artikel.
Ten laste van het Vervangingsfonds vindt – overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19, 20, 20A en 20B van dit reglement – bekostiging plaats van de vervanging van de lesgevende taken van een directeur of een adjunct-directeur.
Indien er sprake is van vervanging van de directietaken van een afwezige directeur of adjunct-directeur door een leraar werkzaam in dienst van het bevoegd gezag, komt de vervanging van die leraar voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds in aanmerking.
Indien er sprake is van de vervanging van de directietaken van een afwezige directeur of adjunct-directeur door een persoon die ter vervanging bij het bevoegd gezag in dienst wordt genomen, komt het dienstverband van deze vervanger voor bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds in aanmerking. Deze bekostiging vindt plaats tot ten hoogste de netto-loonkosten afgeleid van het maximum schaalsalaris dat verbonden is aan de te vervangen werkzaamheden.
Indien het niet mogelijk is vervanging van directietaken te realiseren langs de weg van artikel 22, kan voor deze vervanging gebruik worden gemaakt van een personeelslid in dienst van een ander – bij het Vervangingsfonds aangesloten – bevoegd gezag, niet zijnde een centrale dienst als bedoeld in artikel 1, dat op basis van detachering te werk wordt gesteld. In dat geval vindt bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds plaats tot ten hoogste de netto-loonkosten afgeleid van het maximum schaalsalaris dat verbonden is aan de te vervangen werkzaamheden.
Bij de berekening van de vergoeding gaat het Vervangingsfonds uit van de uren vervanging in een maand, afgezet tegen de uren afwezigheid in die maand. Indien het aantal uren afwezigheid lager is dan het aantal uren vervanging, dan wordt het aantal uren afwezigheid vergoed. De maximale normvergoeding is afgeleid van het maximale schaalsalaris van de afwezige vermenigvuldigd met 1,5 (omrekening naar netto-loonkosten).
Indien het niet mogelijk is vervanging van directietaken te realiseren langs de weg van artikel 22, kan voor de vervanging gebruik worden gemaakt van extern personeel, indien dit personeel voldoet aan de in de WPO gestelde vereisten voor benoeming of tewerkstelling van personeel. In dat geval vindt bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds plaats tot ten hoogste de netto-loonkosten afgeleid van het maximum schaalsalaris dat verbonden is aan de te vervangen werkzaamheden conform bijlage A1 van de CAO PO.
Bij de berekening van de vergoeding gaat het Vervangingsfonds uit van de uren vervanging in een maand, afgezet tegen de uren afwezigheid in die maand. Indien het aantal uren afwezigheid lager is dan het aantal uren vervanging, dan wordt het aantal uren afwezigheid vergoed. De maximale normvergoeding is afgeleid van het maximale schaalsalaris van de afwezige vermenigvuldigd met 1,5 (omrekening naar netto-loonkosten).
Artikel 23 regelt de vervanging van onderwijsondersteunend personeel, waaronder ook worden begrepen bovenschools management en leden van een college van bestuur in het basis- en (voortgezet) speciaal onderwijs. Aan basisscholen kan onderwijsondersteunend personeel – met uitzondering van lerarenondersteuners, onderwijsassistenten en schoonmaakpersoneel – pas vervangen worden na twee maanden. Lerarenondersteuners, onderwijsassistenten en schoonmaakpersoneel mogen onmiddellijk vervangen worden. Aan speciale scholen voor basisonderwijs en aan scholen voor speciaal en speciaal voortgezet onderwijs is vervanging van onderwijsondersteunend personeel in principe direct mogelijk. Een uitzondering wordt gemaakt voor administratief medewerkers, conciërges, psychologisch assistent en technisch vakman, bovenschools management en leden van een college van bestuur. Voor deze categorieën geldt een wachttijd van twee maanden.
Bij de vervanging van onderwijsondersteunend personeel, bovenschools management en leden van een college van bestuur, wordt de vervangingsbekostiging gemaximeerd tot ten hoogste een bedrag gelijk aan het maximum van salarisschaal DD voor directies, conform bijlage A1 van de CAO PO.
Bij afwezigheid van onderwijsondersteunend personeel aan basisscholen, waaronder ook begrepen bovenschools management en leden van een college van bestuur, wordt vervanging eerst ten laste van het Vervangingsfonds bekostigd nadat een wachttijd van twee maanden in acht is genomen.
Geen wachttijd geldt bij de afwezigheid van een personeelslid behorende tot het schoonmaakpersoneel.
Bij afwezigheid van een lerarenondersteuner aan een basisschool wordt vervanging vanaf het eerste moment van afwezigheid ten laste van het Vervangingsfonds bekostigd. Vervanging kan plaatsvinden door een andere lerarenondersteuner, een onderwijsassistent danwel een klassenassistent die functioneert op het hoogste niveau (schaal 4).
Bij afwezigheid van een onderwijsassistent aan een basisschool wordt vervanging vanaf het eerste moment van afwezigheid ten laste van het Vervangingsfonds bekostigd. Vervanging kan uitsluitend plaatsvinden door een andere onderwijsassistent danwel een klassenassistent die functioneert op het hoogste niveau (schaal 4).
Bij afwezigheid van onderwijsondersteunend personeel aan speciale scholen voor basisonderwijs en aan scholen voor speciaal respectievelijk speciaal voortgezet onderwijs wordt vervanging vanaf het eerste moment van afwezigheid ten laste van het Vervangingsfonds bekostigd, tenzij het een personeelslid betreft in de functies administratief medewerker, conciërge, psychologisch assistent, technisch vakman of bovenschools management en leden van een college van bestuur. Vervanging in deze functies wordt eerst bekostigd na verloop van een wachttijd van twee maanden.
In geval bij de vervanging van onderwijsondersteunend personeel, bovenschools management en leden van een college van bestuur gebruik wordt gemaakt van extern personeel, vindt bekostiging ten laste van het Vervangingsfonds plaats tot ten hoogste de netto-loonkosten afgeleid van het maximum schaalsalaris dat verbonden is aan de te vervangen werkzaamheden. De bekostiging bedoeld in de vorige zin zal echter nooit hoger zijn dan een bedrag gelijk aan het maximum van salarisschaal DD, conform bijlage A1 van de CAO PO.
Bij de berekening van de vergoeding gaat het Vervangingsfonds uit van de uren vervanging in een maand, afgezet tegen de uren afwezigheid in die maand. Indien het aantal uren afwezigheid lager is dan het aantal uren vervanging, dan wordt het aantal uren afwezigheid vergoed. De maximale normvergoeding is afgeleid van het maximale schaalsalaris van de afwezige (maximaal schaalsalaris DD) vermenigvuldigd met 1,5 (omrekening naar netto-loonkosten).
Wanneer aan niet-normfuncties (waaronder de bouwcoördinator) aantoonbaar lesgevende taken zijn verbonden komen die lesgevende taken zonder wachttijd direct voor bekostigde vervanging in aanmerking. Overige taken van niet-normfuncties komen na een wachttijd van twee maanden voor bekostigde vervanging in aanmerking.
Dit artikel bepaalt dat de coördinator en personeelsleden in dienst van een centrale dienst die bekostigd worden uit de zorgformatie ten laste van het Vervangingsfonds vervangen mogen worden. Vervanging ten laste van het Vervangingsfonds is alleen mogelijk indien de centrale dienst zich voor 1 juli 2013 bij het Vervangingsfonds heeft aangemeld en indien voor de personeelsleden in dienst van die centrale dienst, premie aan het Vervangingsfonds is afgedragen.
Overigens kan die vervanging alleen plaatsvinden in geval er sprake is van afwezigheid als bedoeld in artikel 2. Deze vervanging kan niet via het salarissysteem van het bevoegd gezag geadministreerd worden, maar moet separaat bij de Uitvoeringsorganisatie gedeclareerd worden.
Personeel dat wordt bekostigd uit de zorgformatie en de coördinator in dienst bij een centrale dienst, mag bij afwezigheid ten laste van het Vervangingsfonds vervangen worden indien en voor zover de centrale dienst zich bij het Vervangingsfonds voor 1 juli 2013 heeft aangemeld en indien en voor zover deze dienst de vervangingsbijdrage aan het Vervangingsfonds heeft afgedragen.
Uitgangspunt bij de vervanging van combinatiefuncties is dat de betrokkene in dienst is bij het bevoegd gezag en er over de volledige betrekking premie wordt betaald. Wanneer betrokkene in dienst is bij een werkgever die geen bevoegd gezag is in de zin van de WPO is er geen sprake van aansluiting bij het Vervangingsfonds en komt vervanging niet voor bekostiging door het Vervangingsfonds in aanmerking.
De vervangingsbekostiging vindt plaats op basis van de volledige betrekkingsomvang van de afwezige. Dit betekent dat ook het deel dat de betrokkene werkzaam is buiten het onderwijs als bedoeld in de WPO, voor bekostigde vervanging in aanmerking komt.
1 Vervanging van personeel werkzaam op combinatiefuncties als bedoeld in het document ‘Bestuurlijke afspraken Impuls brede scholen’, komt voor bekostiging door het Vervangingsfonds in aanmerking.
2 Voorwaarde voor bekostigde vervanging is dat dit personeel aantoonbaar voor de volledige omvang van de betrekking in dienst is van het bevoegd gezag en dat over de volledige omvang van de betrekking premie wordt afgedragen.
3 Bij het vaststellen of er sprake is van leraren danwel onderwijsondersteunend personeel zijn uitsluitend de werkzaamheden bij het bevoegd gezag die betrekking hebben op het onderwijs als bedoeld in de WPO bepalend.
Hoewel het reglement alleen geldt voor het schooljaar 2013–2014, heeft het bestuur zich het recht voorbehouden tot aanpassing van de regeling over te gaan indien daar aanleiding toe is. Tot reden voor aanpassing moet uitdrukkelijk een onverwacht groot beroep op de middelen van het Vervangingsfonds gerekend worden.
lid 1 In de toelichting, die deel uitmaakt van het reglement, wordt nader ingegaan op de betekenis- van hetgeen in de diverse artikelen is bepaald.
lid 2 Het Vervangingsfonds hanteert bestuursvoorschriften waarin de belangrijkste uitvoeringstechnische verplichtingen voor bevoegde gezagsorganen zijn neergelegd.
Het bestuur is gerechtigd dit reglement op ieder moment te wijzigen. Om zwaarwegende redenen kan het bestuur afwijken van hetgeen in het reglement gesteld is.
In gevallen waarin het reglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Dit reglement kan worden aangehaald als het ’Reglement Vervangingsfonds Primair Onderwijs voor het schooljaar 2013–2014’. Het treedt in werking op 1 augustus 2013.
lid 1 Dit reglement wordt bekendgemaakt middels publicatie in de Staatscourant.
lid 2 Het Vervangingsfonds plaatst dit reglement tevens op de website van het Vervangingsfonds.
Adressen
Bestuur en bestuursbureau Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs
Blaak 22, 3011 TA ROTTERDAM
telefoon 010 – 217 76 40
fax 010 – 214 13 58
secretariaat@vfpf.org
Uitvoeringsorganisatie Vervangingsfonds
Postbus 4839, 6401 JM HEERLEN
telefoon 045 – 579 81 07
fax 045 – 579 34 82
helpdesk@vfpf.nl
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-13775.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.