Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 23 april 2013, nummer WBV 2013/7, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/20 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

20 Het asielbeleid ten aanzien van Pakistan

20.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Pakistan geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

20.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

20.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
20.3.1 Groepsvervolging in de zin van C2/3.2

De IND beschouwt Pakistan niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

20.3.2 Risicogroepen in de zin van C2/3.2

Ahmadi’s zijn aangewezen als een risicogroep.

20.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
20.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van C2/3.3

In Pakistan is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

20.4.2 Systematische blootstelling in de zin van C2/3.3

In Pakistan is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

20.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3

De IND heeft met betrekking tot Pakistan geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

20.5 Bescherming
20.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van C2/6

De IND verlangt van ahmadi’s en christenen niet dat zij zich tot de Pakistaanse autoriteiten wenden voor bescherming om vervolging en/of 3 EVRM schending te voorkomen.

Voor overige personen geldt het algemene beleid in de zin van C2/6 Vc.

20.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van C2/6

Het algemene beleid in de zin van C2/6 is van toepassing.

20.6 Klemmende redenen van humanitaire aard in de zin van C2/4.1
20.6.1 Traumatabeleid

Geen bijzonderheden.

20.6.2 Bijzondere klemmende redenen van humanitaire aard

Geen bijzonderheden.

20.6.3 Specifieke groepen in de zin van C2/4.1

Ten aanzien van Pakistan zijn geen groepen aangewezen als specifieke groep in de zin van C2/4.1.

20.7 Categoriale bescherming in de zin van C2/4.2

Vreemdelingen uit Pakistan komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.

20.8 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B14/2.2.4 Vc.

Voor Pakistan geldt in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

20.9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Pakistan geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

20.10 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 april 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 20 december 2012 een thematisch ambtsbericht uitgebracht over de situatie van christenen en ahmadi’s in Pakistan. Het ambtsbericht beslaat de periode van juli 2010 tot en met november 2012. Het ambtsbericht heeft aanleiding gegeven tot de volgende wijzigingen van het beleid.

Ahmadi’s zijn in de brief van de Staatssecretaris van 15 januari 2013 aan de Tweede Kamer aangemerkt als risicogroep. In de kamerbrief van 26 maart 2013 wordt nader uitgelegd waarom de christenen niet als een risicogroep worden aangemerkt. Uit de beschrijving in het eerder genoemde thematische ambtsbericht van de positie van ahmadi’s en christenen blijkt dat hun situatie verschilt. Zo vermeldt het ambtsbericht dat in Pakistan alle religieuze minderheden, maar de ahmadi-gemeenschap in het bijzonder, te maken hadden met discriminatie, bedreigingen en geweld. In de verslagperiode waren, blijkens het ambtsbericht, vooral ahmadi’s het doelwit van een doelgerichte haatcampagne door radicale moslimorganisaties.

Christenen en ahmadi’s, die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor vervolging dan wel een schending van artikel 3 EVRM, hoeven voor hun komst naar Nederland geen bescherming te hebben gevraagd bij de Pakistaanse autoriteiten. Uit het ambtsbericht blijkt namelijk dat de Pakistaanse autoriteiten in veel gevallen nalieten om ahmadi’s en christenen te beschermen tegen religieus geweld. Ook lieten de autoriteiten (politie/rechtbank) in veel gevallen na om de daders van geweld tegen ahmadi’s en christenen te vervolgen. Hierdoor werd een klimaat van onschendbaarheid voor de daders in stand gehouden.

Het beleid met betrekking tot de toepassing van het vlucht- en vestigingsalternatief voor christenen en ahmadi’s is gewijzigd. Anders dan voorheen wordt het bestaan van een vlucht- of vestigingsalternatief voortaan niet op voorhand uitgesloten. De IND beoordeelt per individueel geval of er een vlucht- of vestigingsalternatief aanwezig is voor christenen en ahmadi’s. Hierbij wordt rekening gehouden met de inhoud van het ambtsbericht.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven