Regeling van de Minister van Economische Zaken van 6 mei 2013, nr. WJZ / 13022889, tot wijziging van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen (wijziging termijn voor hernieuwde goedkeuring beveiligingspakket)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 22 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt ‘Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie’ vervangen door: Minister van Economische Zaken.

B

Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De termijnen, bedoeld in het tweede lid, kunnen door de Minister worden verkort indien:

    • a. de wijziging van de referentiedreiging, onderscheidenlijk de door de Minister nodig geachte wijzigingen van het beveiligingspakket deze kortere termijnen rechtvaardigen, en

    • b. de wijzigingen binnen de door de Minister gestelde termijn door de vergunninghouder redelijkerwijs mogelijk zijn.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 mei 2013

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Algemeen

Op 1 januari 2011 is de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen (verder: de regeling) in werking getreden. De regeling strekt tot uitvoering van het op 8 juli 2005 tot stand gekomen Verdrag (Trb. 2006, 81) tot wijziging van het op 3 maart 1980 te Wenen/New York tot stand gekomen Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties. Door deze wijziging is dit verdrag eveneens van toepassing op de beveiliging van nucleaire inrichtingen.

De vergunninghouder voor een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet (verder: de vergunninghouder) treft als gevolg van artikel 3, eerste lid, van de regeling alle beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de nucleaire inrichting te beveiligen tegen de dreigingen die zijn omschreven in de referentiedreiging. De beveiligingsmaatregelen die door de vergunninghouder worden getroffen worden opgenomen in een beveiligingspakket dat goedkeuring behoeft van de Minister van Economische Zaken (verder: Minister).

Er kan aanleiding zijn voor het aanpassen van het beveiligingspakket. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de referentiedreiging veranderd. De referentiedreiging bevat een langetermijnanalyse van reëel voorstelbare dreigingen van diefstal van categorie I-, II-, of III-materiaal dan wel sabotage van categorie I-, II-, of III-materiaal, of van nucleaire inrichtingen. Zie voor meer informatie over de referentiedreiging Stcrt. 2010, nr. 19950, blz. 12 en 13. Ook andere externe ontwikkelingen kunnen de aanleiding zijn voor een aanpassing van het beveiligingspakket. Hierbij valt te denken aan ontwikkelingen in het kader van de computer- en informatietechnologie. Ook kan hierbij worden gedacht aan technologische ontwikkelingen die ervoor zorgen dat een verbeterde beveiliging redelijkerwijs van de vergunninghouder kan worden gevraagd.

De regeling geeft in artikel 6 de mogelijkheid voor de aanpassing van het beveiligingspakket van de nucleaire inrichting wanneer de referentiedreiging is gewijzigd dan wel de Minister dit nodig acht op grond van andere ontwikkelingen die zich extern hebben voorgedaan. De vergunninghouder dient dan ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Regeling binnen een jaar nadat de referentiedreiging is gewijzigd, onderscheidenlijk binnen een jaar nadat de Minister kenbaar heeft gemaakt wijziging van het beveiligingspakket nodig te achten, een aanvraag om goedkeuring van het gewijzigde beveiligingspakket in te dienen.

Omdat de ontwikkelingen in het kader van beveiliging soms snel kunnen wijzigen dan wel dat acute beveiligingsvoorvallen snelle aanpassing van het beveiligingspakket vereisen, is de termijn die is opgenomen in de regeling in sommige gevallen te lang en daardoor een te grote belemmering om snel op externe ontwikkelingen in te spelen. Deze regeling creëert daarom de mogelijkheid om de termijn van een jaar te verkorten indien de vereiste wijzigingen deze kortere termijn rechtvaardigen en de vergunninghouder de gevraagde wijzigingen binnen de door de Minister gestelde termijn redelijkerwijs kan doorvoeren. De mogelijkheid om een kortere termijn voor te schrijven wordt enkel nodig geacht bij het beveiligingspakket voor vergunninghouders. Het regime voor het beveiligingsplan voor vervoerders blijft ongewijzigd.

2. Notificatie

Notificatie van deze regeling is niet nodig. Deze regeling introduceert geen technische voorschriften of nieuwe regels voor dienstverleners. Ook notificatie als gevolg van artikel 33, derde volzin, van het Euratom-verdrag is niet aan de orde. Het gaat bij deze regeling niet om eisen die volgen uit het Euratom-verdrag, maar uit het eerder genoemde Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties. Er is met andere woorden geen sprake van bepalingen die zien op basisnormen, onderwijs, de opvoeding en beroepsopleiding als bedoeld in artikel 33 van het Euratom-verdrag.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties, dient Nederland de depositaris op de hoogte te stellen van wetten en voorschriften die worden uitgevaardigd ter uitvoering van het Verdrag. Na bekendmaking van deze regeling zal de Minister van Economische Zaken hiervoor zorg dragen.

3. Regeldruk en andere bedrijfseffecten

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de beveiligingspakketten soms eerder aangepast moeten worden bij wijzigingen in de referentiedreiging. Hoe vaak dit zal voorkomen is moeilijk te voorspellen. Het aantal wijzigingen is afhankelijk van de technische en politieke ontwikkelingen en in het bijzonder de dreiging vanuit de informatietechnologie (‘cyber threath’). Aanpassing van het beveiligingspakket kan enkele duizenden euro’s aan menskracht kosten. De te treffen beveiligingsvoorzieningen kosten mogelijk een veelvoud. Deze lasten zijn echter niet het gevolg van de nu doorgevoerde wijziging van de Regeling: er wordt alleen een verkorting van de reactietermijn geregeld, er zijn verder geen veranderingen in de inhoud van de informatieverplichtingen (administratieve lasten) of de inhoudelijke nalevingsvereisten. Deze wijziging heeft derhalve geen regeldrukeffect en alleen het bedrijfseffect dat nucleaire vergunninghouders bij wijzigingen in de dreiging eerder hun beveligingspakket moeten aanpassen. Dit kan wel leiden tot een grotere druk op deze organisaties. Voor de noodzaak van het op peil houden van een toereikend niveau van beveiliging bestaat echter veel begrip in de sector van de thans zeven nucleaire vergunninghouders.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven