Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 april 2013, nummer WBN-BES 2013/2, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) en de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 3.10/7-alg Toelichting ad artikel 7 HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 3.10. Bezwaar

Een beslissing van Onze Minister (lees: IND in Europees Nederland) tot aanhouding of afwijzing van een verzoek om naturalisatie of tot afwijzing van een verzoek om medeverlening is een beschikking waartegen rechtsmiddelen ingesteld kunnen worden.

In de volgende gevallen kan bezwaar worden ingediend:

  • Als op het verzoek niet is beslist binnen de wettelijke beslistermijn (artikel 3 lid 3 War-BES). In dit geval kan op grond van artikel 56 lid 1 War-BES bezwaar worden ingediend tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift zal alsnog zo snel mogelijk op het verzoek worden beslist.

  • Als betrokkene het niet eens is met het besluit tot verlening van het Nederlanderschap, bijvoorbeeld omdat hij bezwaar heeft tegen de bij het besluit (niet) vastgestelde of gewijzigde naam. Op een dergelijk bezwaarschrift (te verzenden aan de IND in Europees Nederland) wordt beslist door de Kroon. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt het besluit voorgedragen bij Zijne Majesteit de Koning voor herziening. De herziening werkt terug tot de datum van het oorspronkelijke naturalisatiebesluit.

  • Als betrokkene het niet eens is met het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap (wegens het niet nakomen van de afstandsplicht). Op het bezwaarschrift (te verzenden aan de IND in Europees Nederland) wordt beslist door Onze Minister. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt het besluit tot intrekking herroepen en wordt betrokkene geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.

  • Als betrokkene het niet eens is met de intrekking van het Nederlanderschap wegens fraude.

Een informatieve brief, waarin het beleid nader wordt toegelicht, is géén besluit in de zin van de War-BES. Een bezwaarschrift tegen een informatieve brief wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan een bezwaarschrift gericht tegen de bijlage bij de bekendmaking van het naturalisatiebesluit, waarin de naturalisandus wordt gewezen op de afstandsplicht.

Wordt een bezwaarschrift gegrond verklaard, dan zijn de volgende situaties te onderscheiden:

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen aanhouding van een verzoek om naturalisatie zal ófwel de verzoeker alsnog worden voorgedragen voor verlening van het Nederlanderschap, ófwel wordt het verzoek afgewezen.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen afwijzing van een verzoek om naturalisatie wordt de verzoeker alsnog voorgedragen voor verlening van het Nederlanderschap, mits hij op het moment van de beslissing in bezwaar voldoet aan alle voorwaarden voor naturalisatie.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een verzoek om medeverlening wordt het besluit waarbij de minderjarige werd afgewezen, herzien. Dit heeft tot gevolg dat, achteraf bezien, het kind geacht moet worden tegelijk met zijn ouder het Nederlanderschap te hebben verkregen.

In afwijking van de hoofdregel dat een beslissing op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten, omstandigheden en geldende regelgeving op het moment van de beslissing op bezwaar (ex nunc-toetsing), wordt een bezwaarschrift tegen afwijzing van een verzoek om medeverlening beoordeeld naar de feiten, omstandigheden en regelgeving ten tijde van de beslissing in eerste aanleg (ex tunc-toetsing). Dit vloeit voort uit het feit dat medeverlening aan de minderjarige is gekoppeld aan de situatie op de dag waarop aan de ouder het Nederlanderschap werd verleend. Om alsnog vanaf die dag Nederlander te kunnen worden, moet de minderjarige dus op die datum hebben voldaan aan alle vereisten voor medeverlening.

Let op! Het kan dus niet zo zijn dat een minderjarige hangende de bezwaarprocedure alsnog gaat voldoen aan de voorwaarden voor medeverlening. Dat zou immers betekenen dat de minderjarige het Nederlanderschap verwerft op een datum, waarop hij nog niet voldeed aan de vereisten voor medeverlening van het Nederlanderschap.

B

Paragraaf 3.12/7-alg Toelichting ad artikel 7 HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 3.12. Naturalisatieceremonie

Vanaf 1 augustus 2008 is de gezaghebber verplicht de persoon aan wie het Nederlanderschap is verleend uit te nodigen voor een ceremonie waarin de verkrijging van het Nederlanderschap wordt gevierd. Vanaf deze datum treedt het naturalisatiebesluit voor een daarin genoemde persoon pas in werking door uitreiking van het hem betreffende uittreksel daarvan, in de regel op een naturalisatieceremonie. Met ingang van 1 maart 2009 is voor het verkrijgen van het Nederlanderschap nog een vereiste ingevoerd, namelijk het afleggen van de verklaring van verbondenheid. Uitgangspunt bij de verklaring van verbondenheid is dat deze in persoon en mondeling wordt afgelegd tijdens de naturalisatieceremonie. Het uittreksel uit het naturalisatiebesluit wordt aan de naturalisandus bekendgemaakt door uitreiking en pas dan treedt het besluit, met terugwerkende kracht tot de datum van dagtekening, in werking. De naturalisandus moet daadwerkelijk op de naturalisatieceremonie verschijnen om rechten te kunnen ontlenen aan het naturalisatiebesluit. Verschijnt de naturalisandus niet, dan kan de verklaring van verbondenheid niet worden afgelegd en het uittreksel uit het naturalisatiebesluit niet worden bekendgemaakt.

Op grond van artikel 2, onder b BvvN en 60b, tweede en vierde lid BvvN is in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba de gezaghebber bevoegd tot bekendmaking van het naturalisatiebesluit. Hij roept de naturalisandus tijdig op voor een naturalisatieceremonie. Verschijnt de opgeroepen persoon niet, dan vindt geen uitreiking plaats en wordt een oproeping voor de volgende ceremonie toegezonden. Zonodig wordt een derde uitnodiging per aangetekende post verzonden. Wordt het besluit niet binnen een jaar na de dag waarop het is gedagtekend, bekendgemaakt, dan vervalt het in de regel. De naturalisandus is dan geen Nederlander geworden, en moet daarvoor een nieuw verzoek om naturalisatie indienen of mogelijk een optieverklaring afleggen.

Zodra een betrokkene wordt voorgedragen voor naturalisatie meldt Onze Minister (lees: IND in Europees Nederland) dit aan de gezaghebber. Met behulp van dit bericht verkrijgt de gezaghebber inzicht in het aantal naturalisandi dat hij voor een bepaalde naturalisatieceremonie zal moeten uitnodigen. Ook betrokkene ontvangt een bericht over de voortgang van zijn naturalisatieverzoek.

De gezaghebber heeft de vrijheid om naar eigen behoefte vorm te geven aan de invulling van de naturalisatieceremonie. Vast staat wel dat de naturalisandus in beginsel in persoon moet verschijnen op de naturalisatieceremonie en daar de verklaring van verbondenheid af moet leggen.

Na ondertekening van het Koninklijk Besluit tot naturalisatie zendt Onze Minister (lees: IND-unit Caribisch Nederland) de gezaghebber zo spoedig mogelijk het desbetreffende uittreksel van het besluit tot verlening van het Nederlanderschap en het bijbehorend terugmeldformulier (artikel 44 BvvN).

C

9-3-c Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder c HRWN-BES komt te luiden:

9-3-c. Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder c

Wettekst:

Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op de verzoeker die gehuwd is met een Nederlander.

Alleen bij nationaliteiten van Staten waarbij in de het ‘Overzicht afstandsbepaling in de nationaliteitswetgevingen van de staten der Verenigde Naties bij naturalisatie tot Nederlander (landenlijst)’ (zie bijlage 1 bij de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN) een ‘B’ (geen automatisch verlies, maar het doen van afstand is mogelijk) staat, moet worden beoordeeld of desbetreffende verzoeker om naturalisatie afstandsplichtig is.

Voor een verzoeker die getrouwd is met een Nederlander (van het andere of van hetzelfde geslacht) geldt geen afstandsverplichting. Ook de verzoeker die in Europees Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan of buiten Europees Nederland een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, kan een beroep doen op deze uitzondering. De verzoeker hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen. In het geval dat het huwelijk – anders dan door overlijden – tussen de indiening van het verzoek om naturalisatie en de beslissing hierop door echtscheiding is ontbonden, zal de verzoeker alsnog afstand moeten doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Immers, het moment van de beslissing op het verzoek om naturalisatie is doorslaggevend voor de beoordeling of de verzoeker aan de voorwaarden voldoet. Voor de verzoeker die met een ongetrouwde Nederlander een duurzame relatie heeft, geldt de afstandseis onverkort.

De verzoeker die afstand moet doen van zijn andere nationaliteit en die na de verlening van het Nederlanderschap huwt met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN) met een Nederlander aangaat, kan niet met succes een beroep doen op deze uitzondering.

Op gelijktijdige verzoeken van twee met elkaar getrouwde personen of twee geregistreerde partners, moet zoveel mogelijk tegelijkertijd worden beslist. Het is niet de bedoeling dat een van de (huwelijks)partners eerder wordt genaturaliseerd, zodat de ander geen afstand meer behoeft te doen op grond van het feit dat hij of zij de (huwelijks)partner is van een Nederlander. Het is evenmin mogelijk dat personen die afstand moeten doen en die ná de totstandkoming van de naturalisatie trouwen met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN) met een Nederlander aangaan, met succes een beroep doen op deze uitzondering (bij onderdeel d van het derde lid van artikel 9).

Geen afstandsplicht bestaat voor de echtgenoot/geregistreerd partner met een B-nationaliteit (zie landenlijst) die tezamen met zijn/haar echtgenoot/geregistreerd partner met een B-nationaliteit een verzoek om naturalisatie indient, waarbij één van hen op grond van artikel 9, derde lid, onder a, b, c of e, RWN dan wel artikel 6, eerste lid, onderdeel d, e, f, g of h Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RVVN) niet afstandsplichtig is.

Een eventuele afstandsplicht vervalt als een verzoeker ná het indienen van het verzoek om naturalisatie maar vóór het Nederlanderschap bij Koninklijk Besluit is verleend, trouwt (of een geregistreerd partnerschap aangaat) met een Nederlander. Immers, de regel is dat de datum van het naturalisatie Koninklijk Besluit doorslaggevend is voor het wel of niet bestaan van de afstandsplicht. Op de datum van het naturalisatie Koninklijk Besluit is de beslissing genomen door het bevoegd gezag op het verzoek om naturalisatie.

Let op! Bovenstaand artikellid geldt alleen voor verzoeken die zijn ingediend op of na 1 oktober 2010. Verzoekers die voor 1 oktober 2010 een verzoek om naturalisatie hebben ingediend waarop nog geen beslissing is genomen, kunnen dus nog een beroep doen op artikel 9, derde lid, aanhef en onder c, RWN zoals dat luidde tot 1 oktober 2010 (voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken in Nederland, de (voormalige) Nederlandse Antillen of Aruba zijn hoofdverblijf hebben). Zie overgangsbepaling artikel II, tweede lid, RRWN (Stb. 2010, 242).

Voorbeeld 1

Zoë heeft de Britse nationaliteit en is bij het indienen van het verzoek getrouwd met een Nederlander en verkrijgt door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Zoë verliest door de naturalisatie tot Nederlandse niet haar Britse nationaliteit. Zij behoeft geen afstand te doen van de Britse nationaliteit.

Voorbeeld 2

Hector en Adriana beiden van Peruviaanse nationaliteit dienen gezamenlijk een verzoek om naturalisatie tot Nederlander in. Adriana hoeft op grond van één van de hierboven genoemde uitzonderingsgronden geen afstand te doen van haar Peruviaanse nationaliteit. Hector valt niet zelfstandig onder een uitzonderingsgrond maar omdat zijn echtgenote niet afstandsplichtig is, behoeft hij ook geen afstand te doen.

Een eventuele afstandsplicht vervalt als een verzoeker ná het indienen van het verzoek om naturalisatie maar vóór het Nederlanderschap per Koninklijk Besluit is verleend, trouwt (of een geregistreerd partnerschap aangaat) met een Nederlander. Immers, de regel is dat de datum van het naturalisatie Koninklijk Besluit doorslaggevend is voor het wel of niet bestaan van de afstandsplicht. Op de datum van het naturalisatie Koninklijk Besluit is de beslissing genomen door het bevoegd gezag op het naturalisatieverzoek.

Voorbeeld 3

Alvarez is niet getrouwd als hij op 12 augustus 2012 zijn naturalisatieverzoek indient. Hij blijkt afstandsplichtig te zijn en tekent daarom de bereidheidsverklaring. Hij trouwt op 3 mei 2013 met Bea, van Nederlandse nationaliteit. Zijn verzoek om naturalisatie wordt ingewilligd en op 8 mei 2013 tekent Zijne Majesteit de Koning het Koninklijk Besluit. Dit betekent dat Alvarez op het moment dat hij het Nederlanderschap verkrijgt, getrouwd is met een Nederlander. Daarom is hij niet langer verplicht afstand te doen van zijn Peruviaanse nationaliteit.

D

Paragraaf 2/14-2 Toelichting ad artikel 14, tweede lid HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 2 Algemeen

Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken als de persoon onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf waarbij ernstige schade is toegebracht aan de essentiële belangen van het Koninkrijk of van een of meer landen van het Koninkrijk.

Het gaat dus om een misdrijf dat tegen de staat en zijn instituties is gericht en een ernstig gewelddadig of vijandelijk element bevat.

Hiervan is sprake als de betrokken persoon onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf genoemd in artikel 14 tweede lid, aanhef en onder a t/m d RWN.

Uitgangspunt voor artikel 14, tweede lid, RWN is artikel 7 van het Europese Verdrag inzake Nationaliteit (EVN). Artikel 7, derde lid, EVN beperkt de verliesmogelijkheid door het verlies alleen toe te staan als de betrokken persoon daardoor niet staatloos zal worden. Artikel 14, zesde lid, neemt dit over en bepaalt dat geen verlies van het Nederlanderschap plaatsvindt, als staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn. Intrekking van het Nederlanderschap op grond van het tweede lid van artikel 14 RWN is dus niet mogelijk als de betrokken persoon staatloos wordt. Hij moet dus op het moment van het besluit tot intrekking behalve over de Nederlandse nationaliteit ook over een of meer andere nationaliteit(en) beschikken.

Als het Nederlanderschap wordt ingetrokken op grond van het eerste lid van artikel 14 RWN mag staatloosheid daarentegen wel het gevolg zijn.

Bij de intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, is niet van belang op welke wijze het Nederlanderschap is verkregen. Dit kan zijn door naturalisatie en optie, maar ook kan sprake zijn van verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege, bijvoorbeeld vanaf geboorte door afstamming van een Nederlandse vader of moeder op grond van artikel 3, eerste lid, RWN.

Voorts kan het Nederlanderschap, als er aanleiding toe is, van een veroordeelde minderjarige worden ingetrokken. In artikel 14, tweede lid, wordt immers algemeen gesproken over de persoon van wie het Nederlanderschap kan worden ingetrokken. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen een minderjarige of een meerderjarige.

De termijn van 12 jaar, als genoemd in het eerste lid, is niet van toepassing als het Nederlanderschap wordt ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, RWN. Dit betekent dat intrekking van het Nederlanderschap ook mogelijk is, als de betrokken persoon langer dan 12 jaar het Nederlanderschap bezit, bijvoorbeeld vanaf zijn geboorte.

Voorbeeld

A, van Marokkaanse en Nederlandse nationaliteit, heeft in 1990 door geboorte in Nederland op grond van artikel 3, derde lid RWN (derde generatieartikel) het Nederlanderschap van rechtswege verkregen. Hij pleegt in 2011 een aanslag tegen de troonopvolger (artikel 94 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht). In 2012 wordt A hiervoor onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Het Nederlanderschap van A kan worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a RWN, ook al heeft hij het Nederlanderschap van rechtswege verkregen. Van belang is wel dat hij door de intrekking niet staatloos mag worden. De termijn van 12 jaar geldt in dit geval niet, omdat geen sprake is van toepassing van artikel 14, eerste lid RWN waar het gaat om intrekking wegens bedrog in de optie- of naturalisatieprocedure. Daarentegen is sprake van toepassing van artikel 14, tweede lid RWN wegens een onherroepelijke veroordeling wegens staatsondermijnende handelingen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 2013.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 april 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

TOELICHTING

Algemeen

De wijzigingen in dit WBN houden verband met de volgende onderwerpen:

  • de troonswisseling, die op 30 april 2013 zal plaatsvinden;

  • verder zijn enkele tekstuele wijzigingen aangebracht.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder, Directeur-generaal Vreemdelingenzaken.

Naar boven