Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 25 april 2012, nummer WBV 2012/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/25 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

(25) Het asielbeleid ten aanzien van Sri Lanka

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Sri Lanka. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C22 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van oktober 2011 over de situatie in Sri Lanka (zie de website van het Ministerie van BuZa).

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Sri Lanka geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
3.1 Tamils

Het EHRM bevestigt in haar uitspraak van 20 januari 2011 (N.S. t. Denemarken (nr.58359/08) haar conclusie van haar uitspraak van 17 juli 2008 (nr.25904/07) NA t. Verenigd Koninkrijk) dat er voor Tamils die naar Sri Lanka terugkeren geen algemeen risico is voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Indien er serieuze redenen zijn om aan te nemen dat de Sri Lankaanse autoriteiten dusdanige belangstelling hebben voor een Tamil dat deze bij terugkeer wordt gearresteerd of ondervraagd, kan er wel sprake zijn van een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Het EHRM benoemt in bovengenoemde uitspraken een aantal risicofactoren dat voor een Tamil het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Sri Lanka kan vergroten. De beoordeling van de aannemelijkheid van het risico voor Tamils die naar Sri Lanka terugkeren dient mede op grond van de aanwezigheid van deze risicofactoren te worden beoordeeld. De genoemde risicofactoren vormen geen checklist en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om er van uit te gaan dat er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Colombo; zij kunnen dit wel cumulatief zijn in combinatie met enkele andere risicofactoren. Zij dienen in onderling samenhang te worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka.

De door het Hof benoemde risicofactoren zijn de volgende:

  • betrokkene is bij de autoriteiten bekend als LTTE lid of wordt verdacht van deelname aan activiteiten voor de LTTE;

  • betrokkene heeft een strafblad of er is een arrestatiebevel uitgevaardigd ten aanzien van betrokkene;

  • betrokkene is uit de gevangenis ontsnapt, dan wel op borgtocht vrijgelaten;

  • betrokkene heeft een bekentenis of soortgelijke verklaring ondertekend;

  • betrokkene is gevraagd om informant te worden;

  • betrokkene heeft littekens;

  • betrokkene keert terug uit Londen of een andere stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE;

  • betrokkene heeft Sri Lanka op illegale wijze verlaten; betrokkene is niet in het bezit is van identiteitspapieren;

  • de Sri Lankaanse autoriteiten zijn ervan op de hoogte dat hij of zij een asielaanvraag heeft ingediend in het buitenland; en

  • betrokkene heeft familieleden die actief zijn voor de LTTE en de autoriteiten zijn hiervan op de hoogte.

3.2 Vrouwen

Het algemene beleid, zoals onder andere weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/3.3 is van toepassing.

Uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat seksueel geweld door de autoriteiten en huiselijk geweld tegen vrouwen zich onverminderd voordoet. Verkrachting en ontvoering van vrouwen door het leger en de politie komen geregeld voor. Met name alleenstaande vrouwen of vrouwen van wie de echtgenoot is gedetineerd of verdwenen lopen een groot risico slachtoffer van seksueel geweld te worden. De daders worden nauwelijks bestraft. Het Bureau for the Protection of Women and Children van de politie is in de praktijk niet voldoende effectief in het geval een vrouw aangifte wil doen. De politie en rechterlijke macht blijken bovendien bevooroordeeld en veroordelend bij klachten met betrekking tot seksueel geweld. Vrouwen zoeken daarom primair bescherming bij de familie om zich aan het geweld te onttrekken maar opvang door familie biedt in veel gevallen onvoldoende bescherming.

Vrouwen en meisjes die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging in Sri Lanka, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

3.3 Dienstplichtigen en deserteurs

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/2.12 is van toepassing.

In Sri Lanka bestaat geen dienstplicht. Het Sri Lankaanse leger is een vrijwilligersleger. Wel moeten degenen die zich als militairen aanmelden op grond van de wet het leger minimaal vijf jaar dienen. Wegens gebrek aan vrijwilligers voor het leger wordt desertie echter gering bestraft. Het enkele feit dat een vreemdeling is gedeserteerd en hiervoor bestraffing te duchten heeft, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Ten aanzien van Sri Lanka heeft zich niet de situatie voorgedaan dat militaire acties in totaliteit door de internationale gemeenschap zijn veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen voor humaan gedrag of met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict.

3.4 Homoseksuelen

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/2.10.2 is van toepassing.

Seksuele activiteiten tussen personen van hetzelfde geslacht zijn in Sri Lanka verboden. Er staat een maximum gevangenisstraf op van tien jaar. De autoriteiten voeren geen actief vervolgingsbeleid tegen homoseksuelen. Vanwege de strafbaarstelling die discriminerend en stigmatiserend werkt, bevinden homoseksuelen zich in een kwetsbare positie. Bij mishandeling of discriminatie is men bang aangifte te doen bij de politie.

Indien de vreemdeling zich erop beroept dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag vanwege zijn homoseksualiteit, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat hij zich tot de autoriteiten heeft gewend voor bescherming.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Sri Lanka geen bijzonderheden.

5 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Sri Lanka komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten
6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C4/2.3 is van toepassing.

6.2 Veilig land van herkomst

Sri Lanka wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Sri Lanka wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Sri Lanka kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Sri Lanka geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 april 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in oktober 2011 een algemeen ambtsbericht over Sri Lanka uitgebracht. Het ambtsbericht beslaat de periode van juli 2010 tot en met juni 2011.

In dit wijzigingsbesluit zijn enkele actualiseringen als gevolg van het ambtsbericht opgenomen.

Voorts is aanleiding gezien om een aantal overwegingen van het EHRM in haar vijf uitspraken van 20 januari 2011, (N.S. t. Denemarken, nr 58359/08, T.N. t. Denemarken, nr. 20594/08, P.K. t. Denemarken, nr 54705/08, S.S. e.a. t. Denemarken, nr. 54703/08 en T.N. t. Denemarken, nr. 36517/08) en van 17 juli 2008 (NA t. Verenigd Koninkrijk, nr 5904/07) nadrukkelijker in dit wijzigingsbesluit op te nemen dan dit in het vorig wijzigingsbesluit het geval was. Hiermee wordt de bestaande praktijk verduidelijkt dat de overwegingen van het EHRM worden betrokken bij de beoordeling of er sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM.

In deze uitspraken geeft het EHRM weer op welke wijze een beroep op artikel 3 EVRM voor een Tamil bij terugkeer naar Sri Lanka dient te worden beoordeeld. Het EHRM bepaalt dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat hij of zij zodanig in de belangstelling staat van de Sri Lankaanse autoriteiten dat er bij zijn of haar terugkeer een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM. Het EHRM benoemt hierbij een aantal risicofactoren die mede kunnen bepalen of sprake is van een reëel risico.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven