Loonheffingen. Inkomstenbelasting. Pensioenen; niet op het loon ingehouden pensioenbijdragen; voorwaarden voor vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw tot 10 jaar na ontslag

27-04-2012

Nr. BLKB2012/157M

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio’s, Brieven en beleidsbesluiten

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit vervangt het besluit van 16 maart 2007, nr. CPP2007/482M over niet op het loon ingehouden pensioenpremies en over de voorwaarden voor vrijwillig voortgezette pensioenopbouw na ontslag. Het besluit is herzien in verband met het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, nr. 09/04697, en de wijziging van artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het UBLB 1965.

1. Inleiding

In een aantal situaties betalen (voormalige) werknemers pensioenbijdragen aan de werkgever of de pensioenuitvoerder zonder dat die bijdragen op het loon in mindering komen. Dit besluit gaat in paragraaf 2 in op de behandeling van deze betalingen buiten de inhoudingssfeer. Dit naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, nr. 09/04697, LJN: BM9268. Verder geeft dit besluit in paragraaf 3 de voorwaarden voor voortgezette pensioenopbouw die gedurende 10 jaren na ontslag mogelijk is. Met het stellen van deze voorwaarden geef ik uitvoering aan artikel 10a, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het UBLB 1965. De hoogte van de pensioengrondslag voor de vrijwillige voortzetting is met ingang van het vierde kalenderjaar na ontslag anders dan in de periode daarvoor.

Lijst van gebruikte begrippen en afkortingen

UBLB

Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965

Wet IB 2001

Wet inkomstenbelasting 2001

Wet LB

Wet op de loonbelasting 1964

Wet VPL

Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling

2. Niet-ingehouden pensioenbijdragen

Bijdragen voor pensioenregelingenkunnen als negatief loon in mindering komen op het inkomen uit werk en woning, als de pensioenregeling blijft binnen de grenzen die zijn opgenomen in hoofdstuk IIB van de Wet LB, het overgangsrecht in het kader van de Wet VPL en daarop gebaseerde regelgeving. De behandeling als negatief loon heeft geen betrekking op situaties waarin de betaalde bijdragen op grond van de Wet IB 2001 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen zijn aan te merken. In een dergelijk geval kan de belastingplichtige de betaalde premies als zodanig ten laste van het inkomen brengen, binnen de maxima die daarvoor gelden op grond van afdeling 3.7 van de Wet IB 2001.

3. Vrijwillige voortzetting

Voormalige werknemers kunnen over perioden na ontslag van ten hoogste 10 jaar extra pensioen opbouwen (zie artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het UBLB). Daarbij is niet relevant of de voormalige werknemers gedurende die perioden een loongerelateerde uitkering ontvangen. In die perioden kunnen deze voormalige werknemers bijvoorbeeld een eigen onderneming starten. Aan deze mogelijkheid van uitbreiding van de diensttijd verbind ik op grond van voornoemde bepaling de volgende voorwaarden.

Voorwaarden

  • a. Verbetering van de pensioenregeling tijdens de vrijwillige voortzetting is slechts toegestaan voor zover het een collectieve verbetering betreft die primair bedoeld is voor de actieve werknemers van de voormalige werkgever, niet zijnde de partner van de voormalige werknemer of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de voormalige werknemer of zijn partner.

  • b. De vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling van een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet IB 2001 of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling.

  • c. De uitbreiding van de pensioengevende diensttijd mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de pensioendatum van de regeling die de voormalige werknemer vrijwillig voortzet. Deze beperking is niet van toepassing als hij daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of als hij aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren.

  • d. Het pensioengevend loon voor de vrijwillige voortzetting als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, van het UBLB, is gemaximeerd op het laatstverdiende loon (zie Kamerstukken II 1997/98, nr. 3, blz. 30). Met ingang van het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting geldt een extra maximum. Dit is het gezamenlijke bedrag van:

    • de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek,

    • het belastbare loon,

    • het resultaat uit overige werkzaamheden,

    • de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen van de voormalige werknemer en

    • het negatief loon wegens vrijwillige voortzetting,

    zoals vastgesteld in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar.

  • e. Als het inkomen over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar nog niet is vastgesteld op het moment dat de pensioenpremie definitief betaald moet worden, mag de voormalige werknemer het onder d. bedoelde gezamenlijke bedrag bepalen op basis van de aangifte inkomstenbelasting zoals hij deze bij de Belastingdienst heeft ingediend.

  • f. Ingeval in een jaar het voor de voortgezette pensioenopbouw in aanmerking te nemen inkomen zodanig laag is dat geen pensioengrondslag resteert mag de pensioenuitvoerder voor de opbouw van pensioen dit jaar niettemin als dienstjaar in aanmerking nemen op voorwaarde dat de bijdrage aan de voortgezette pensioenregeling voor dat jaar niet meer dan symbolisch is (dit is in zoverre ten hoogste € 1). Ten aanzien van het op risicobasis verzekerde nabestaandenpensioen geldt dat de terzake daarvan verschuldigde premie wel in mindering op het inkomen kan worden gebracht. Hierbij mag de pensioengrondslag voor het deel van het nabestaandenpensioen dat ziet op nog te bereiken dienstjaren niet uitgaan boven het gemiddelde van de in de 5 voorafgaande jaren gehanteerde grondslagen.

4. Ingetrokken regeling

Het besluit van 16 maart 2007, nr. CPP2007/482M, is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 april 2012

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

Naar boven