Regeling, houdende aanvullende voorschriften voor de beveiliging op de luchthavens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Regeling Beveiliging Burgerluchtvaart BES)

25 april 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 22, vierde lid, van de Luchtvaartwet BES en artikel 37g, eerste lid, van de Luchtvaartwet;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Ten aanzien van de luchthaven Juancho E. Yrausquin op Saba wordt vrijstelling verleend van de beveiligingsmaatregelen die zijn opgenomen in de artikelen 37 ag, derde en vierde lid, 37c, eerste lid, en tweede lid, onder a, b en c, 37f, eerste lid, 37g, tweede lid, 37hb en 37 hc van de Luchtvaartwet.

  • 2. Ten aanzien van de luchthaven F.D. Roosevelt op Sint Eustatius wordt vrijstelling verleend van de beveiligingsmaatregelen die zijn opgenomen in de artikelen 37 ag, derde en vierde lid, en 37c, eerste lid, van de Luchtvaartwet.

Artikel 2

Indien ruimbagage van een passagier gescheiden is geraakt ten gevolge van buiten de wil van de passagier gelegen omstandigheden, is de luchtvaartmaatschappij vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 37g, eerste lid, van de Luchtvaartwet, mits deze ruimbagage is gecontroleerd.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Beveiliging Burgerluchtvaart BES.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2012

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling heeft betrekking op de burgerluchtvaart die gebruik maakt van de luchthavens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hierna ook aan te duiden als: de BES. De regeling is een uitwerking van de Luchtvaartwet BES en een aanvulling op de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010.

Artikel 22, tweede lid, van de Luchtvaartwet BES bepaalt dat het bepaalde bij of krachtens afdeling 3A van Hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet, met uitzondering van § 4, van overeenkomstige toepassing is op de beveiliging van de burgerluchtvaart op de BES. Dit betekent dat op de BES in beginsel een deel van de Luchtvaartwet van toepassing is, inclusief een deel van de daarop gebaseerde regelgeving, zoals de Regeling uitvoering beveiliging burgerluchtvaart 2010, die immers haar grondslag vindt in bepalingen uit Afdeling 3A van de Luchtvaartwet.

Indien delen van de Luchtvaartwet onverkort van overeenkomstige toepassing zouden zijn op de BES, zouden aan de luchthavens op de BES onevenredig zware eisen worden gesteld. Om die reden is aan het hiervoor genoemde artikel 22 een (vierde) lid toegevoegd, dat de mogelijkheid biedt bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de exploitanten van die luchthavens vrijstelling te verlenen van een of meer van de beveiligingsmaatregelen die bij of krachtens afdeling 3A van Hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet zijn vastgesteld. De onderhavige regeling geeft uitwerking aan dit artikellid.

Artikelsgewijs

Artikel 1 vormt de uitwerking van artikel 22, vierde lid, van de Luchtvaartwet BES, waarin ten aanzien van bepaalde luchthavens vrijstelling kan worden verleend van bepaalde beveiligingsmaatregelen uit de Luchtvaartwet. De achterliggende reden voor deze mogelijkheid tot vrijstelling is dat, op basis van een risicobeoordeling, de maatregelen uit de Luchtvaartwet niet in volle omvang van toepassing hoeven te zijn op de luchthavens van de BES. Deze mogelijkheid tot vrijstelling is analoog aan de regelgeving zoals die geldt voor Nederlandse luchthavens. Voor alle drie de luchthavens op de BES is een risicobeoordeling gemaakt. In de risicobeoordeling is onder andere gekeken naar de hoeveelheid vluchten, de bestemmingen waarop wordt gevlogen, de voorzieningen waarover de luchthaven beschikt. Daaruit is geconcludeerd dat er een verlaagd risico is op twee luchthavens en dat dientengevolge daar een ander regime aan beveiligingsmaatregelen kan gelden. Het gaat om de luchthavens van Saba en Sint Eustatius.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat artikel 22, vierde lid, van de Luchtvaartwet BES bepaalt dat indien de Minister van Veiligheid en Justitie een vrijstelling als hiervoor bedoeld heeft verleend, hij met het oog op een adequate beveiliging aanwijzingen kan geven over vervangende maatregelen.

Deze aanwijzingen zullen tegelijk met de inwerkingtreding van deze regeling worden bekendgemaakt aan degenen tot wie deze zijn gericht.

Artikel 37g, eerste lid, van de Luchtvaartwet bepaalt dat ruimbagage niet aan boord mag van een luchtvaartuig als die niet toebehoort aan een meereizende passagier, tenzij in een regeling hiervan vrijstelling is verleend. Artikel 2 van onderhavige regeling bevat een dergelijke vrijstelling: voor de gevallen waarin de ruimbagage van de passagier gescheiden is geraakt door redenen buiten zijn wil, wordt thans bepaald dat deze ruimbagage wel mee aan boord mag. Uiteraard moet dan wel eerst deze bagage, net als alle andere bagage, zijn gecontroleerd, met de hand dan wel met de beschikbare apparatuur. De achterliggende reden voor de vrijstelling is het zeer beperkte risico dat gecontroleerde ruimbagage oplevert voor de vlucht.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Naar boven