TOELICHTING
Algemeen
Ingevolge artikel 33f, vierde lid, van de Wet op de kansspelen wordt de in die wet
geregelde kansspelheffing geheven met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen. Een aantal bepalingen uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen
heeft nadere uitwerking in een ministeriële regeling nodig. Deze Uitvoeringsregeling
kansspelheffing dient daarvoor.
Artikel 6a van het Kansspelenbesluit biedt ten behoeve van de controle en ter vaststelling
van bepaalde elementen van de heffingsgrondslag de mogelijkheid om bij ministeriële
regeling nadere regels te stellen. Hiervan is in deze Uitvoeringsregeling kansspelheffing
gebruik gemaakt. Daarbij is bijzondere aandacht besteed aan het zoveel mogelijk aansluiten
bij de administratie- en rapportageverplichtingen die de heffingplichtigen nu al hebben,
bijvoorbeeld op basis van hun vergunning op grond van de Wet op de kansspelen en de
verplichting om ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een
zodanige administratie te voeren dat alle voor de heffing van de kansspelheffing relevante
gegevens daaruit duidelijk blijken. Op deze wijze blijven de administratieve- en bestuurslasten
beperkt.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel wordt een aantal begrippen gedefinieerd ten behoeve van het heffingsproces.
De meeste definities zijn rechtstreeks ontleend aan de Wet op de kansspelen, zoals
de begrippen ‘kansspelautomaat’ en ‘speelcasino’.
Het begrip ‘speeltafel’ is nieuw, maar wel afgeleid van de definitie van speelcasino’s
in de Wet op de kansspelen, en sluit aan bij het traditionele onderscheid tussen tafelspelen
en speelautomaten.
Het begrip ‘speelterminal’ is geheel nieuw en niet afgeleid van enige bestaande regelgeving.
Bedoeld zijn de op speelautomaten lijkende elektronische apparaten waarmee spelers
aan één of meer tafelspelen kunnen deelnemen zonder daadwerkelijk aan de speeltafels
plaats te nemen. Dergelijke apparaten worden bijvoorbeeld gebruikt onder de naam ‘Multiroulette’
en ‘Multiwin’.
De drie verschillende klassen kansspelautomaat waarop de heffing betrekking heeft
zijn gedefinieerd aan de hand van de technische criteria voor de modeltoelating. Dit
heeft tot gevolg dat de heffing niet afhankelijk is van de plaats waar een automaat
opgesteld is: een horeca-automaat in een speelautomatenhal wordt beschouwd als een
horeca-automaat, niet als een halautomaat. Dit beperkt de administratieve- en bestuurslasten,
omdat de heffing voor een bepaalde automaat niet verandert en eenvoudig kan worden
afgeleid uit het merktekennummer. Het gebruik van de merktekennummers sluit weer aan
bij de bestaande administratie- en rapportageplicht van de exploitanten
Artikel 3
Artikel 3 bevat nadere regels voor de heffing op kansspelautomaten, die geheven wordt
bij de houder van de vergunning op basis van artikel 30z van de wet (voor exploitatie
in speelcasino’s) en de houders van een vergunning op basis van artikel 30h van de
wet (voor exploitatie in speelautomatenhallen en horeca-inrichtingen).
Het aantal spelersplaatsen van de kansspelautomaten dat bij deze vergunninghouders
als grondslag voor de heffing dient, wordt berekend als een gemiddelde van de aantallen
op de laatste dag van alle even maanden van het kalenderjaar, dat is februari, april,
juni, augustus, oktober en december. Het daarbij als uitgangspunt nemen van het aantal
daadwerkelijk opgestelde spelersplaatsen van daadwerkelijk opstelde kansspelautomaten
zou grote administratieve- en bestuurslasten met zich mee brengen. Daarom is gekozen
voor een forfaitaire vaststelling: een bepaald percentage van het aantal spelersplaatsen
van kansspelautomaten in eigendom wordt geacht te zijn opgesteld. Hierdoor kan wederom
worden aangesloten bij de bestaande administratieve en rapportageverplichtingen. Bij
dit percentage wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende klassen kansspelautomaten
zoals gedefinieerd in artikel 1, net als bij de tarieven.
De gestelde percentages zijn afgeleid van de administratieve gegevens zoals deze over
2010 bij Verispect voorhanden waren. Uit die gegevens blijkt dat het aantal opgestelde
automaten schommelt, maar dat de gestelde percentages van 90% voor speelautomaten
voor speelcasino’s en speelhallen en van 85% voor in de horeca opgestelde speelautomaten
alleszins redelijk is. Ook de branche heeft aangegeven dat deze percentages in zijn
algemeenheid niet onredelijk zijn.
Artikel 4
Artikel 4 bevat nadere regels voor de heffing op tafelspelen. Dit artikel is daarom
alleen van toepassing op de houder van de casinovergunning op basis van artikel 27h
van de wet.
De heffing op tafelspelen lijkt op die voor kansspelautomaten, maar is gebaseerd op
speeltafels en speelterminals in plaats van spelersplaatsen. Daarbij is evenzo een
forfaitair opstelpercentage van 90% bepaald.
Artikel 5
De kansspelheffing wordt, zoals blijkt uit artikel 33f, vijfde lid, van de Wet op
de kansspelen, geheven bij wege van aanslag. Deze aanslag zal in het algemeen gebaseerd
worden op door de vergunninghouders te verstrekken gegevens. Daartoe kunnen belastingplichtigen
jaarlijks na afloop van het kalenderjaar worden uitgenodigd tot het doen van aangifte
door toezending of uitreiking van een aangiftebiljet. Op het aangiftebiljet wordt
aangegeven op welke wijze aangifte dient te worden gedaan en binnen welke termijn.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt
deze termijn gesteld op ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.
Artikel 6
In dit artikel is bepaald hoe aangifte gedaan moet worden. Hierbij is tevens gebruik
gemaakt van de in artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
neergelegde bevoegdheid om te bepalen dat de verplichting bestaat om elektronisch
aangifte te doen, indien het aangiftebiljet langs elektronische weg is toegezonden.
Artikel 7
De hoogte van de verschuldigde kansspelheffing kan pas na afloop van het kalenderjaar
definitief worden vastgesteld. Artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
opent echter de mogelijkheid dat gedurende het kalenderjaar voorlopige aanslagen worden
opgelegd, die een formele grondslag scheppen voor vooruitbetalingen op de later op
te leggen definitieve aanslag. Het totaal van de bedragen van de voorlopige aanslagen,
waarvan er verspreid gedurende het kalenderjaar meerdere kunnen worden opgelegd, teneinde
daarmee te bewerkstellingen dat de betaling van kansspelheffing zo min mogelijk divergentie
vertoont met het ontstaan van de materiële heffingsschuld, mag niet hoger uitkomen
dan het vermoedelijke bedrag van de definitieve aanslag. Dat bedrag kan worden gebaseerd
op de gegevens uit de aangifte die over het voorafgaande kalenderjaar was ingediend.
Daarnaast is het mogelijk dat de schatting van de uiteindelijk verschuldigde kansspelheffing
wordt gemaakt aan de hand van gegevens die zijn verstrekt met het oog op verkrijging
van een vergunning of het voldoen aan voorwaarden waaronder een vergunning is verleend.
Dit laatste is met name relevant indien geen aangiftegegevens beschikbaar zijn, zoals
in het eerste kalenderjaar waarover de kansspelheffing zal worden geheven en bij nieuwe
vergunninghouders. Dat de gegevens die zijn ontvangen ten behoeve van het toezicht
tevens mogen worden gebruikt voor de heffing van de kansspelheffing, volgt uit artikel
34c van de Wet op de kansspelen.
Artikel 8
Krachtens artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67, eerste
lid, van de Invorderingswet 1990 zijn alle betrokkenen bij de belastingheffing verplicht
tot geheimhouding van in dat kader verkregen gegevens. Hierop zijn echter uitzonderingen
mogelijk. Artikel 8 van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat gegevens mogen worden verstrekt
aan de Belastingdienst. In het tweede lid van artikel 8 is tot uitdrukking gebracht
dat die informatieverstrekking alleen plaatsvindt op verzoek.
Artikel 9
Ingevolge artikel 174, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) is
de termijn tussen de publicatiedatum van een wet, algemene maatregel van bestuur of
ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden.
Op grond van artikel 174, vierde lid, aanhef en onder a, van de Ar is afwijking van
kan daarvan in casu echter worden afgeweken, om te bewerkstelligen dat de Kansspelautoriteit
op zo kort mogelijke termijn kan starten met de uitvoering van haar taken.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.