Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 27 april 2012, nr. 253887, houdende regels ter uitvoering van de controle en ter vaststelling van bepaalde elementen van de heffingsgrondslag als bedoeld in artikel 6a van het Kansspelenbesluit (Uitvoeringsregeling kansspelheffing)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 33e en 33f van de Wet op de kansspelen, de artikelen 6, 8, 13 en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 67 van de Invorderingswet 1990 en artikel 6a van het Kansspelenbesluit;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet:

de Wet op de kansspelen;

b. kansspelautomaat:

een kansspelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de wet;

c. spelersplaats:

een eenheid van een kansspelautomaat waaraan één speler kan plaatsnemen en aan het spel kan deelnemen;

d. speelcasino:

een speelcasino als bedoeld in artikel 27g, tweede lid, van de wet;

e. speeltafel:

een tafel bestemd om spelers in staat te stellen om aan een gemeenschappelijk beoefend kansspel in een speelcasino deel te nemen;

f. spelersterminal:

een toestel bestemd om aan één of meer speeltafels gekoppeld te worden en waaraan één speler kan plaatsnemen om aan het spel aan die speeltafel of speeltafels deel te nemen;

g. casino-automaat:

een kansspelautomaat bestemd voor opstelling in een speelcasino’s, als bedoeld in paragraaf 4.2 van het Speelautomatenbesluit 2000;

h. halautomaat:

een kansspelautomaat bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal als bedoeld in paragraaf 4.4 van het Speelautomatenbesluit 2000;

i. horeca-automaat:

een kansspelautomaat niet bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal of een speelcasino als bedoeld in paragraaf 4.3 van het Speelautomatenbesluit 2000.

Artikel 2

Deze regeling heeft betrekking op de heffing van de in artikelen 33e en 33f van de wet geregelde kansspelheffing.

HOOFDSTUK 2 DE HEFFINGSGRONDSLAG

Artikel 3

  • 1. Voor de houder van een op grond van artikel 30h, eerste lid, van de wet verleende vergunning en de houder van een op grond van artikel 30z, eerste lid, van de wet, verleende vergunning wordt het aantal spelersplaatsen als bedoeld in artikel 33e, tweede lid, onder b, van de wet gesteld op het gemiddelde van het aantal spelersplaatsen van de kansspelautomaten die deze vergunninghouder op de laatste dag van alle even maanden gedurende het kalenderjaar in opstelling heeft.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal spelersplaatsen van de kansspelautomaten die de vergunninghouder in opstelling heeft, gesteld op:

    • 90% van het totale aantal spelersplaatsen van het totale aantal casino-automaten dat de vergunninghouder in eigendom heeft;

    • 90% van het totale aantal spelersplaatsen van het totale aantal halautomaten dat de vergunninghouder in eigendom heeft;

    • 85% van het totale aantal spelersplaatsen van het totale aantal horeca-automaten dat de vergunninghouder in eigendom heeft.

  • 3. Het tarief, bedoeld in artikel 33f, tweede lid, onder b, van de wet, is van toepassing op casino-automaten.

  • 4. Het tarief, bedoeld in artikel 33f, tweede lid, onder c, van de wet, is van toepassing op halautomaten.

  • 5. Het tarief, bedoeld in artikel 33f, tweede lid, onder d, van de wet, is van toepassing op horeca-automaten.

Artikel 4

  • 1. Voor de houder van de op grond van artikel 27h, eerste lid, van de wet verleende vergunning, wordt het aantal speeltafels en het aantal aan die tafels gekoppelde spelersterminals als bedoeld in artikel 33e, tweede lid, onder b, van de wet, gesteld op het gemiddelde van het aantal speeltafels en het aantal aan die tafels gekoppelde spelersterminals die deze vergunninghouder op de laatste dag van alle even maanden gedurende het kalenderjaar in opstelling heeft.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt het aantal speeltafels die de vergunninghouder in opstelling heeft, gesteld op 90% van het totale aantal speeltafels dat de vergunninghouder in eigendom heeft, en het aantal aan die tafels gekoppelde spelersterminals.

HOOFDSTUK 3 AANGIFTE EN AANSLAGEN

Artikel 5

  • 1. Het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.

  • 2. Het aangiftebiljet kan langs elektronische weg verzonden worden.

Artikel 6

Indien het aangiftebiljet langs elektronische weg is toegezonden, wordt de aangifte gedaan door het langs elektronische weg toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.

Artikel 7

  • 1. Na aanvang van het kalenderjaar kunnen één of meer voorlopige aanslagen worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat kalenderjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van reeds opgelegde voorlopige aanslagen.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid kan de bepaling van het bedrag waarop de aanslag over het kalenderjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld, geschieden op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de aanslag over het voorafgaande kalenderjaar en de gegevens die zijn ontvangen ten behoeve van het toezicht op de naleving van de voorschriften, gesteld bij of krachtens Titel VA van de Wet op de kansspelen.

HOOFDSTUK 4 UITZONDERING GEHEIMHOUDINGSPLICHT

Artikel 8

  • 1. De geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 geldt niet voor verstrekking aan de Belastingdienst van gegevens die van belang kunnen zijn bij de heffing en invordering van rijksbelastingen of de uitvoering van andere aan de Belastingdienst bij of krachtens de wet opgedragen taken.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden verstrekt op verzoek van de Belastingdienst.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling kansspelheffing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 33f, vierde lid, van de Wet op de kansspelen wordt de in die wet geregelde kansspelheffing geheven met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een aantal bepalingen uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen heeft nadere uitwerking in een ministeriële regeling nodig. Deze Uitvoeringsregeling kansspelheffing dient daarvoor.

Artikel 6a van het Kansspelenbesluit biedt ten behoeve van de controle en ter vaststelling van bepaalde elementen van de heffingsgrondslag de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen. Hiervan is in deze Uitvoeringsregeling kansspelheffing gebruik gemaakt. Daarbij is bijzondere aandacht besteed aan het zoveel mogelijk aansluiten bij de administratie- en rapportageverplichtingen die de heffingplichtigen nu al hebben, bijvoorbeeld op basis van hun vergunning op grond van de Wet op de kansspelen en de verplichting om ingevolge artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een zodanige administratie te voeren dat alle voor de heffing van de kansspelheffing relevante gegevens daaruit duidelijk blijken. Op deze wijze blijven de administratieve- en bestuurslasten beperkt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel wordt een aantal begrippen gedefinieerd ten behoeve van het heffingsproces. De meeste definities zijn rechtstreeks ontleend aan de Wet op de kansspelen, zoals de begrippen ‘kansspelautomaat’ en ‘speelcasino’.

Het begrip ‘speeltafel’ is nieuw, maar wel afgeleid van de definitie van speelcasino’s in de Wet op de kansspelen, en sluit aan bij het traditionele onderscheid tussen tafelspelen en speelautomaten.

Het begrip ‘speelterminal’ is geheel nieuw en niet afgeleid van enige bestaande regelgeving. Bedoeld zijn de op speelautomaten lijkende elektronische apparaten waarmee spelers aan één of meer tafelspelen kunnen deelnemen zonder daadwerkelijk aan de speeltafels plaats te nemen. Dergelijke apparaten worden bijvoorbeeld gebruikt onder de naam ‘Multiroulette’ en ‘Multiwin’.

De drie verschillende klassen kansspelautomaat waarop de heffing betrekking heeft zijn gedefinieerd aan de hand van de technische criteria voor de modeltoelating. Dit heeft tot gevolg dat de heffing niet afhankelijk is van de plaats waar een automaat opgesteld is: een horeca-automaat in een speelautomatenhal wordt beschouwd als een horeca-automaat, niet als een halautomaat. Dit beperkt de administratieve- en bestuurslasten, omdat de heffing voor een bepaalde automaat niet verandert en eenvoudig kan worden afgeleid uit het merktekennummer. Het gebruik van de merktekennummers sluit weer aan bij de bestaande administratie- en rapportageplicht van de exploitanten

Artikel 3

Artikel 3 bevat nadere regels voor de heffing op kansspelautomaten, die geheven wordt bij de houder van de vergunning op basis van artikel 30z van de wet (voor exploitatie in speelcasino’s) en de houders van een vergunning op basis van artikel 30h van de wet (voor exploitatie in speelautomatenhallen en horeca-inrichtingen).

Het aantal spelersplaatsen van de kansspelautomaten dat bij deze vergunninghouders als grondslag voor de heffing dient, wordt berekend als een gemiddelde van de aantallen op de laatste dag van alle even maanden van het kalenderjaar, dat is februari, april, juni, augustus, oktober en december. Het daarbij als uitgangspunt nemen van het aantal daadwerkelijk opgestelde spelersplaatsen van daadwerkelijk opstelde kansspelautomaten zou grote administratieve- en bestuurslasten met zich mee brengen. Daarom is gekozen voor een forfaitaire vaststelling: een bepaald percentage van het aantal spelersplaatsen van kansspelautomaten in eigendom wordt geacht te zijn opgesteld. Hierdoor kan wederom worden aangesloten bij de bestaande administratieve en rapportageverplichtingen. Bij dit percentage wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende klassen kansspelautomaten zoals gedefinieerd in artikel 1, net als bij de tarieven.

De gestelde percentages zijn afgeleid van de administratieve gegevens zoals deze over 2010 bij Verispect voorhanden waren. Uit die gegevens blijkt dat het aantal opgestelde automaten schommelt, maar dat de gestelde percentages van 90% voor speelautomaten voor speelcasino’s en speelhallen en van 85% voor in de horeca opgestelde speelautomaten alleszins redelijk is. Ook de branche heeft aangegeven dat deze percentages in zijn algemeenheid niet onredelijk zijn.

Artikel 4

Artikel 4 bevat nadere regels voor de heffing op tafelspelen. Dit artikel is daarom alleen van toepassing op de houder van de casinovergunning op basis van artikel 27h van de wet.

De heffing op tafelspelen lijkt op die voor kansspelautomaten, maar is gebaseerd op speeltafels en speelterminals in plaats van spelersplaatsen. Daarbij is evenzo een forfaitair opstelpercentage van 90% bepaald.

Artikel 5

De kansspelheffing wordt, zoals blijkt uit artikel 33f, vijfde lid, van de Wet op de kansspelen, geheven bij wege van aanslag. Deze aanslag zal in het algemeen gebaseerd worden op door de vergunninghouders te verstrekken gegevens. Daartoe kunnen belastingplichtigen jaarlijks na afloop van het kalenderjaar worden uitgenodigd tot het doen van aangifte door toezending of uitreiking van een aangiftebiljet. Op het aangiftebiljet wordt aangegeven op welke wijze aangifte dient te worden gedaan en binnen welke termijn. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt deze termijn gesteld op ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.

Artikel 6

In dit artikel is bepaald hoe aangifte gedaan moet worden. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van de in artikel 8, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen neergelegde bevoegdheid om te bepalen dat de verplichting bestaat om elektronisch aangifte te doen, indien het aangiftebiljet langs elektronische weg is toegezonden.

Artikel 7

De hoogte van de verschuldigde kansspelheffing kan pas na afloop van het kalenderjaar definitief worden vastgesteld. Artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opent echter de mogelijkheid dat gedurende het kalenderjaar voorlopige aanslagen worden opgelegd, die een formele grondslag scheppen voor vooruitbetalingen op de later op te leggen definitieve aanslag. Het totaal van de bedragen van de voorlopige aanslagen, waarvan er verspreid gedurende het kalenderjaar meerdere kunnen worden opgelegd, teneinde daarmee te bewerkstellingen dat de betaling van kansspelheffing zo min mogelijk divergentie vertoont met het ontstaan van de materiële heffingsschuld, mag niet hoger uitkomen dan het vermoedelijke bedrag van de definitieve aanslag. Dat bedrag kan worden gebaseerd op de gegevens uit de aangifte die over het voorafgaande kalenderjaar was ingediend. Daarnaast is het mogelijk dat de schatting van de uiteindelijk verschuldigde kansspelheffing wordt gemaakt aan de hand van gegevens die zijn verstrekt met het oog op verkrijging van een vergunning of het voldoen aan voorwaarden waaronder een vergunning is verleend. Dit laatste is met name relevant indien geen aangiftegegevens beschikbaar zijn, zoals in het eerste kalenderjaar waarover de kansspelheffing zal worden geheven en bij nieuwe vergunninghouders. Dat de gegevens die zijn ontvangen ten behoeve van het toezicht tevens mogen worden gebruikt voor de heffing van de kansspelheffing, volgt uit artikel 34c van de Wet op de kansspelen.

Artikel 8

Krachtens artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 zijn alle betrokkenen bij de belastingheffing verplicht tot geheimhouding van in dat kader verkregen gegevens. Hierop zijn echter uitzonderingen mogelijk. Artikel 8 van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat gegevens mogen worden verstrekt aan de Belastingdienst. In het tweede lid van artikel 8 is tot uitdrukking gebracht dat die informatieverstrekking alleen plaatsvindt op verzoek.

Artikel 9

Ingevolge artikel 174, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar) is de termijn tussen de publicatiedatum van een wet, algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding minimaal twee maanden. Op grond van artikel 174, vierde lid, aanhef en onder a, van de Ar is afwijking van kan daarvan in casu echter worden afgeweken, om te bewerkstelligen dat de Kansspelautoriteit op zo kort mogelijke termijn kan starten met de uitvoering van haar taken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Naar boven