Herplaatsing Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 25 april 2012, nr. IENM/BSK-2012/45680 houdende vaststelling van bepalingen met betrekking tot de verstrekking van subsidies ten behoeve van het verlagen van organisatorische en fysieke drempels voor bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor (Tijdelijke subsidieregeling stimuleren bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor)

In de Staatscourant van 27 april 2012, nr. 8620 is een foutieve beschikking geplaatst. De juiste beschikking wordt hierbij geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, aanhef, en onderdeel a, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

onderneming;

de-minimisverordening:

verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 379/5);

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

penvoerder:

de door het samenwerkingsverband aangewezen onderneming die als gemachtigde van het samenwerkingsverband optreedt;

project:

project fysieke drempels voor bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor, project organisatorische drempels voor bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor of een combinatie van beide projecten;

project fysieke drempels voor bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor:

activiteiten gericht op het toepassen van technische verbeteringen van spoorwegmaterieel, van ladingdragers, van be- en overladingsinstrumenten en van voor- en natransport;

project organisatorische drempels voor bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor:

activiteiten gericht op het toepassen van organisatorische verbeteringen van het aanbod voor verladers en afnemers, van de logistieke dienstverlening, van de samenwerking tussen partijen in de vervoersketen van spoorvervoer en van de schakels daartussen en met andere vervoersmodaliteiten;

samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van twee of meer ondernemingen die gezamenlijk een project uitvoeren;

subsidieontvanger:

degene die subsidie op grond van deze regeling ontvangt.

Artikel 2 Doel

De minister kan op aanvraag een subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een project gericht op het verlagen van organisatorische en fysieke drempels ten behoeve van bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor, waarbij het bundelen van de goederenstroom op het grondgebied van Nederland plaatsvindt, aan:

  • a. een onderneming die bij de goederenstroom voor het vervoer op het spoor is betrokken, of;

  • b. een samenwerkingsverband, waarbij minimaal één onderneming bij het vervoer van de goederenstroom op het spoor is betrokken.

Artikel 3 Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 3.000.000,–.

Artikel 4 Subsidiemaxima

  • 1. De subsidie per project bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele projectkosten.

  • 2. De subsidie per aanvrager bedraagt maximaal € 200.000,–.

  • 3. Ingeval van een samenwerkingsverband wordt het percentage genoemd in het eerste lid, toegepast op de subsidiabele projectkosten van elk van de aanvragers in het samenwerkingsverband afzonderlijk.

  • 4. Indien het totale bedrag van de de-minimissteun, zoals vermeld in artikel 8, onderdelen a tot en met d nog niet is bereikt kan de subsidie op basis van deze regeling ten hoogste het bedrag in houden dat nog niet aan de aanvrager in het kader van de de-minimisverordening is verstrekt.

Artikel 5 Kosten die in aanmerking komen voor subsidie

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de na de datum van indienen van de aanvraag door de aanvrager gemaakte subsidiabele kosten voor zover deze rechtstreeks aan de uitvoering van een project zijn toe te rekenen en worden gemaakt door ]de aanvrager.

  • 2. Onder kosten als bedoeld in het eerste lid, vallen uitsluitend:

    • a. kosten van direct bij het project betrokken personeel, waarvoor geldt het aantal uren vermenigvuldigd met het vaste uurtarief van € 70,–;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en van verbruikte materialen, en

    • c. door derden gemaakte kosten.

  • 3. De kosten van aangeschafte apparatuur en verbruikte materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

Artikel 6 Niet voor subsidie in aanmerking komende kosten

Niet voor subsidie komen in aanmerking de kosten:

  • a. gerelateerd aan de aanleg of aanpassing van spoorwegen en daarbij horende spoorweginfrastructuur als bedoeld in bijlage 1, onderdeel A, van Verordening (EG) nr. 851/2006 van de Europese Commissie van 9 juni 2006 betreffende de vaststelling van de verschillende posten van de boekhoudkundige schema’s als bedoeld in bijlage 1 bij Verordening (EEG) nr 1108/70 van de Raad (PbEU L 158);

  • b. van verwerving van de subsidie;

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. De aanvraag tot subsidie wordt schriftelijk ingediend bij de minister, feitelijk geadresseerd aan de in artikel 17 genoemde uitvoeringsinstantie, en moet uiterlijk 4 december 2012 om 12.00 uur zijn ontvangen, met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen als bijlage 1.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan, waarin is opgenomen:

      • de impact op de bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor;

      • de looptijd van het project;

    • b. een businessplan waarin is opgenomen:

      • de projectbegroting waarin de exploitatiekosten en -opbrengsten van het project zijn begroot over de periode dat het project loopt en de daarop volgende drie jaren;

      • 2˚de bijbehorende liquiditeitsbegroting;

    • c. een ingevulde de-minimisverklaring en indien sprake is van een samenwerkingsverband een ingevulde de-minimisverklaring van alle deelnemers van het samenwerkingsverband, overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage 2;

    • d. andere in het in het eerste lid bedoelde formulier genoemde gegevens en bescheiden.

  • 3. Indien aanvragers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder, met daarbij gevoegd een verklaring van de deelnemers van het samenwerkingsverband waarin een penvoerder is aangewezen.

Artikel 8 Afwijzingsgronden

De minister verstrekt geen subsidie:

  • a. aan een aanvrager die actief is in het wegvervoer, voor zover het totale aan hem verleende bedrag aan de-minimissteun, meer dan € 100.000,– bedraagt in de periode van het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverstrekking op basis van deze subsidieregeling;

  • b. aan een aanvrager die niet actief is in het wegvervoer, voor zover het totale aan hem verleende bedrag aan de-minimissteun, meer dan € 200.000,– bedraagt in de periode van het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande belastingjaren, te rekenen vanaf de datum van de subsidieverstrekking op basis van deze subsidieregeling;

  • c. voor de aanschaf van wegvervoermiddelen aan een aanvrager die actief is in het wegvervoer en die met de vervoermiddelen vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoert;

  • d. indien door de aanvrager voor het project subsidie is ontvangen van een ander bestuursorgaan of door de Europese Commissie of indien de aanvrager reeds andere vormen van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft ontvangen voor dit project;

  • e. de aanvraag niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

  • f. het project naar het oordeel van de minister niet economisch, technisch of organisatorisch haalbaar is;

  • g. het subsidieplafond is bereikt;

  • h. niet aannemelijk is dat het project drie jaar na datum na het tijdstip zoals genoemd in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, gecontinueerd kan worden;

  • i. indien voor de uitvoering of toepassing van het project extra capaciteit nodig is op de spoorweginfrastructuur of aanpassing van de spoorweginfrastructuur nodig is, en dat naar het oordeel van de minister niet uitvoerbaar is;

  • j. indien naar het oordeel van de minister de totaalscore van het project na toepassing van de criteria en de wegingsfactoren in artikel 10 lager is dan 8 punten.

Artikel 9 Verdelingsregime

  • 1. De verdeling van de beschikbare gelden vindt plaats op volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat, wanneer de subsidieaanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag volledig is aangevuld, als datum van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening geldt.

  • 2. Indien de verlening van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond genoemd in artikel 3, wordt overschreden, en de volgorde van de aanvragen niet kan worden vastgesteld, stelt de minister de onderlinge rangschikking van de aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 10 Beoordelingscriteria

De minister kent aan de aanvraag punten toe aan de hand van de volgende criteria met de daarbij aangegeven weegfactoren:

  • a. voor de verwachte bijdrage van het project aan de optimalisatie van de spoorlogistieke keten waarbij de resultaten meetbaar zijn in tijd dan wel kosten, maximaal 3 punten met een weegfactor 2;

  • b. voor de mate waarin en de snelheid waarmee het project de bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor stimuleert, maximaal 3 punten, weegfactor 1,5;

  • c. voor de mate waarin het project kennis genereert, kennis verbetert en leidt tot mogelijke verbeteringen in de bundeling van de goederenstromen voor vervoer op het spoor, maximaal 2 punten met een weegfactor van 1,5;

  • d. voor het uitstralingseffect van het project naar andere ondernemingen, maximaal 1 punt met een weegfactor van 1;

  • e. voor de mate van innovatie waarvan gebruik wordt gemaakt, maximaal 1 punt met een weegfactor van 1.

Artikel 11 Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag voor subsidie.

  • 2. In de beschikking wordt vermeld:

    • a. het te subsidiëren project;

    • b. het tijdstip waarop het project waarvoor de subsidie is verleend uiterlijk moet zijn voltooid

  • 3. Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikking tot subsidieverlening aan de penvoerder, met daarin opgenomen het subsidiebedrag per deelnemers en de wijze waarop het bedrag per deelnemers is vastgesteld..

Artikel 12 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger voert het project uit overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening en voltooit het project uiterlijk op het in die beschikking opgenomen tijdstip.

  • 2. De subsidieontvanger en ingeval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doen onverwijld een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat het gesubsidieerde project niet, niet tijdig of niet geheel zal worden uitgevoerd of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3. Indien de subsidieontvanger niet aan zijn verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kan voldoen, kan de minister op verzoek van de subsidieontvanger in het geval van het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project de beschikking tot subsidieverlening wijzigen of intrekken met in acht neming van het bepaalde in deze regeling.

  • 4. De subsidieontvanger verleent op verzoek van de minister medewerking aan:

    • a. de openbaarmaking van gegevens en resultaten van het project;

    • b. een door of vanwege de minister ter zake van de toepassing van deze regeling ingesteld evaluatieonderzoek.

Artikel 13 Rapportage

Indien aan de subsidieontvanger een subsidiebedrag gelijk aan of groter dan € 125.000,– wordt verstrekt kan de minister in de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opleggen dat steeds na afloop van een periode van twaalf maanden een verslag uit wordt gebracht omtrent de voortgang van de uitvoering van het project.

Artikel 14 Voorschot

  • 1. De minister kan ambtshalve bij de tot subsidieverlening een voorschot van ten hoogste 90% van het subsidiebedrag verlenen.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking worden bepaald.

Artikel 15 Aanvraag subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na afloop van het project bij de uitvoeringsinstantie een aanvraag tot subsidievaststelling in.

  • 2. Indien het subsidiebedrag minder dan € 125.000,– bedraagt voegt de subsidieontvanger een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten bij de aanvraag. De subsidieontvanger verklaart daarin:

    • a. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een korte toelichting;

    • b. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan;

    • c. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is;

    • d. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten inclusief bijdragen van derden is, en,

    • e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

  • 3. Indien het subsidiebedrag € 125.000,– of meer bedraagt, wordt rekening en verantwoording afgelegd omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en een controleverklaring overlegd volgens het in bijlage 3 opgenomen model.

Artikel 16 Subsidievaststelling

  • 1. De minister geeft een beschikking tot subsidievaststelling binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Indien de beschikking niet binnen 22 weken kan worden gegeven, stelt de minister de betrokkenen daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. De minister is bevoegd tot ambtshalve vaststelling van de subsidie indien de subsidieontvanger niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 17 Uitvoeringsinstantie

Als uitvoeringsinstantie van deze regeling wordt aangewezen Agentschap NL, agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, vestiging Utrecht.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 december 2013 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op voor die datum aangevraagde en verleende subsidies.

Artikel 19 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling stimuleren bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN artikel 7, EERSTE LID

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN artikel 7, TWEEDE LID, ONDERDEEL C

Verklaring de-minimissteun

Verklaring in het kader van het verlenen van de-minimis steunbedragen als bedoeld in de de-minimis verordening (PbEU 2006, L 379).

Aanbevolen wordt om voor het invullen van deze verklaring eerst de toelichting in de bijlage van dit formulier te lezen!

Deze verklaring bestaat uit twee pagina’s. De bijlage bij de verklaring bestaat uit drie pagina’s. Aanbevolen wordt om zorgvuldig te controleren of alle pagina’s aanwezig zijn.

Verklaring

Hierbij verklaart ondergetekende, dat aan de hierna genoemde onderneming, evenals aan het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort,

  • o geen de-minimissteun is verleend.

    • Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft uw onderneming niet eerder de-minimissteun ontvangen.

  • o wel de-minimissteun is verleend maar voor andere kosten dan die waarvoor u nu steun vraagt.

    • Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft uw onderneming eerder de-minimissteun ontvangen voor andere kosten tot een totaal bedrag van € ......

    Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie waaruit het verlenen van de steun blijkt, mee te sturen.

  • o wel de-minimissteun is verleend voor dezelfde kosten als die waarvoor u nu steun vraagt.

    • Over de periode van het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren heeft uw onderneming eerder de-minimissteun ontvangen voor dezelfde kosten tot een totaal bedrag van € .....

    Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie waaruit het verlenen van de steun blijkt mee te sturen.

  • o eerder andere steun is verleend voor dezelfde kosten als die waarvoor u nu steun vraagt.

    • Voor dezelfde in aanmerking komende kosten is reeds staatssteun verleend tot een totaal bedrag van € ......

    Deze staatssteun is verleend op grond van een vrijstellingsverordening, kaderregeling, beschikking of besluit van de Europese Commissie op .. .. ....

    Indien deze optie op u van toepassing is dient u een kopie waaruit het verlenen van de steun blijkt mee te sturen.

Aldus volledig en naar waarheid ingevuld door:

......

(Bedrijfsnaam)

......

(Inschrijfnummer KvK)

......

(Naam functionaris en functie)

......

(Adres onderneming)

......

(Postcode en plaatsnaam)

...... (datum)

(Handtekening)

Toelichting verklaring de-minimissteun

Deze toelichting dient als hulpmiddel bij het invullen van de de-minimisverklaring. Aan de toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. De ‘Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun’ (PbEU 2006, L 379) is bepalend1.

1. De de-minimisverordening en staatssteun

Wanneer overheden2 steun aan ondernemingen3 willen verlenen kan deze steun ervoor zorgen dat de concurrentieverhoudingen worden verstoord. Omdat dit ongunstig kan zijn voor het handelsverkeer stelt het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) beperkingen aan de mogelijkheden om steun te geven (artikel 107 en 108 VWEU).

In de de-minimisverordening heeft de Europese Commissie verklaard dat steunmaatregelen (zoals subsidieverlening) tot een bepaalde drempel het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden en de mededinging niet vervalsen en daarom niet beschouwd worden als staatssteun in de zin van het VWEU. Deze drempel is gesteld op een bedrag van € 200.000,– (€ 100.000,– voor ondernemingen in de sector wegvervoer). Voor de visserijsector geldt een drempel van € 30.000,–. Voor de landbouwproductiesector is de drempel gesteld op € 7.500,–. Dit bedrag geldt per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Steun die genoemde drempelbedragen niet overschrijdt, wordt aangemerkt als ‘de-minimissteun’.

Deze verklaring is nodig voor de overheden om na te gaan of bij de steunverlening aan uw onderneming aan de eisen van de de-minimisverordening is voldaan. Door middel van deze verklaring geeft u aan dat met de huidige subsidieverlening aan uw onderneming de steundrempels niet worden overschreden.

2. Op wie is de regeling van toepassing

De de-minimisverordening kan gebruikt worden voor kleine, middelgrote of grote ondernemingen in alle sectoren in heel Nederland. De de-minimisverordening mag echter niet worden toegepast indien de steun in één van de volgende sectoren valt:

  • Steun aan ondernemingen die in moeilijkheden verkeren

  • Steun aan ondernemingen die actief zijn in de visserijsector

  • Steun aan ondernemingen die actief zijn in de kolenindustrie

  • Steun aan ondernemingen die landbouwproducten produceren.4

  • Exportsteun of steun waarbij binnenlandse producten worden bevoordeeld ten opzichte van ingevoerde producten

  • Steun aan ondernemingen voor de aanschaf van vrachtwagens.

3. Toelichting bij de verklaring

Het formulier heeft betrekking op vier situaties:
  • uw onderneming, evenals het gehele eventuele moederconcern, heeft gedurende het huidige en de twee voorafgaande belastingjaren in het geheel geen de-minimissteun ontvangen,

  • uw onderneming, evenals het gehele eventuele moederconcern, heeft gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren de-minimissteun ontvangen voor andere kosten dan waarvoor u op dit moment steun vraagt. Opgeteld bij het bedrag van de huidige subsidieverlening wordt echter het bedrag van € 200.000,– niet overschreden (respectievelijk € 100.000,–/ € 30.000,–/ € 7.500,–),

  • uw onderneming, evenals het gehele eventuele moederconcern, heeft gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren de-minimissteun ontvangen voor dezelfde kosten als waarvoor u op dit moment steun vraagt, of

  • uw onderneming, evenals het gehele eventuele moederconcern, heeft voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de huidige subsidie andere vormen van staatssteun ontvangen.

Een onderneming wordt als ‘zelfstandig’ beschouwd indien deze niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk.5 Als uw onderneming niet als een zelfstandige onderneming kan worden aangemerkt dan dient voor de bepaling van de hoeveelheid ontvangen steun ook rekening te worden gehouden met de steun verstrekt aan het gehele moederconcern waartoe uw onderneming behoort.

Wat zijn andere vormen van steun

Mogelijk heeft uw onderneming voor dezelfde kosten die in aanmerking komen voor de huidige de-minimissteun reeds andere steun ontvangen. Hierbij kan gedacht worden aan steun die door de Europese Commissie is goedgekeurd of binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt.

Het totaalbedrag van deze staatssteun en de andere ontvangen staatssteun mag de maxima niet overschrijden die op basis van het relevante besluit van de Europese Commissie of groepsvrijstellingsverordening zijn toegestaan.

Als u twijfelt of bepaalde steun die u hebt ontvangen goedgekeurde of vrijgestelde steun is, kunt u hierover contact opnemen met de overheid of uitvoeringsinstantie van wie u de steun heeft ontvangen.

4. Invullen

Vul de vragen in die van toepassing zijn. Vul alle bedragen in euro’s in. Rond de bedragen af op hele euro’s.

Het is niet relevant in welke vorm of voor welk doel de steun is verleend. Evenmin is van belang of de steun wel of niet daadwerkelijk is uitbetaald. Alle bedragen die dienen te worden gebruikt bij het invullen van de verklaring, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen. Behalve om subsidieverlening kan het daarbij gaan om leningen tegen gunstige voorwaarden, de verkoop van grond tegen een lagere prijs dan de marktwaarde, vrijstellingen, verlagingen of kwijtschelding van directe of indirecte belastingen, garant- of borgstelling etcetera. Het gaat daarbij niet alleen om steun die u hebt ontvangen van het Rijk, maar ook om steun die u heeft ontvangen van andere overheidsinstanties. Europese subsidies dienen ook te worden meegerekend.

Het tijdstip waarop de steun aan uw onderneming wordt geacht verleend te zijn is het tijdstip waarop uw onderneming een wettelijke aanspraak op de steun verwerft. Dit betekent concreet de datum waarop voor uw onderneming de juridische aanspraak op het voordeel is ontstaan, zoals de beschikking tot subsidieverlening of het aangaan van een lening of borgstelling).

5. Het bewaren van gegevens

De Europese Commissie kan onrechtmatige steun nog gedurende tien jaar na de verlening terugvorderen. De mogelijkheid bestaat dan ook dat de Europese Commissie naderhand bij (de) Nederland(se overheidsinstantie) nog informatie opvraagt over hoe de steun is besteed om na te kunnen gaan of er wellicht sprake is van onrechtmatige steun. De overheidsinstantie van wie u de steun heeft ontvangen kan – indien zij zelf niet over die informatie beschikt – in een dergelijk geval aan u vragen om documenten waarmee kan worden aangetoond dat de steun besteed is aan die activiteiten waarvoor deze is verleend. Het gaat daarbij dan om documenten die u op grond van de algemene administratie- en bewaarverplichting voor ondernemers moet bewaren.6

Let op!

Het is belangrijk om zorgvuldig na te gaan of in uw geval de steundrempel niet wordt overschreden. Immers bij overschrijding van de drempel kan geen beroep meer worden gedaan op de de-minimis verordening. Handelen in strijd met de staatssteunregels uit het VWEU kan in het ergste geval leiden tot terugvordering van de verleende steun!

Uiteraard vult u alléén de rubriek(en) in die op uw situatie van toepassing is/zijn. Vergeet u vooral niet om de bijlage(n) bij te sluiten!

BIJLAGE 3 ALS BEDOELD IN artikel 15, DERDE LID

CONTROLEPROTOCOL AANGAANDE HET GEVEN VAN AANWIJZINGEN OVER DE REIKWIJDTE EN INTENSITEIT VAN DE ACCOUNTANTSCONTROLE behorende bij

CONTROLEVERKLARING

Betreffende Subsidie op basis van Tijdelijke subsidieregeling stimuleren bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor

1. Uitgangspunten

1.1 Doelstelling

Dit controleprotocol heeft als doel het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte en de intensiteit van de controle aan de accountant, die is belast met de controle van de, door de subsidie-ontvanger, bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in te dienen aanvraag om subsidievaststelling. De controle kan worden uitgevoerd door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

1.2 Procedures

Reviewbeleid ministerie

De Auditdienst van het ministerie kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle uitvoert, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het ministerie.

1.3 Wet- en regelgeving

Voor de controle van de rechtmatigheid volgens dit protocol is de volgende wet- en regelgeving (incl. eventuele wijzigingen) van toepassing:

  • De Tijdelijke subsidieregeling stimuleren bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor

  • specifieke subsidievoorwaarden volgens de beschikking tot subsidieverlening met directe financiële gevolgen voor de subsidieverantwoording

  • standaard formulier aanvraag vaststelling subsidie

  • Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat

  • Algemene wet bestuursrecht

2. Controleaanpak

2.1 Eisen voor de controleaanpak

De controle dient te voldoen aan de controlestandaarden die onderdeel zijn van de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse beroepsorganisatie van Accountants (NBA), de fusieorganisatie van NIVRA/NOvAA zijn vastgesteld.

Zonder de in voorgaande alinea geformuleerde voorschriften in te perken zijn voor de controle van specifieke financiële verantwoordingen ten behoeve van de vaststelling van bijdragen vanuit het ministerie met name de volgende voorgeschreven controlewerkzaamheden van toepassing:

  • 1. De accountant stelt een risico-analyse op inzake het risico dat de specifieke financiële verantwoording een materiële fout bevat. Deze risico-analyse wordt specifiek gemaakt voor deze controle; niet volstaan kan worden met een standaard analyse. In de risicoanalyse maakt de accountant zichtbaar welke (eventuele aanvullende) controles gericht op de (significante) risico’s zullen worden uitgevoerd.

  • 2. De accountant ontwikkelt op grond van de risico-analyse een controleplan waarin zijn vastgelegd: de aard, de tijdsfasering en de omvang van de controlewerkzaamheden die door leden van het opdrachtteam moeten worden uitgevoerd om toereikende controle-informatie te verkrijgen om het controlerisico tot een aanvaardbaar laag niveau te reduceren.

  • 3. In het controleplan worden de feitelijk gebruikte controletolerantie (in relatie tot de financiële verantwoording) in euro’s vastgelegd. Hierbij wordt de goedkeuringstolerantie (zie paragraaf 2.2) vertaald naar toegepaste controletolerantie, waarbij de goedkeuringstolerantie het maximum is.

  • 4. Bij de controle wordt vastgesteld of de in de financiële verantwoording opgenomen posten, met in achtneming van de gestelde marges (zie paragraaf 2.2), rechtmatig (zie definitie in paragraaf 2.3) zijn besteed.

  • 5. De accountant controleert of de financiële verantwoording voldoet aan de daarvoor gestelde eisen ***verwijzen naar bron en eisen eventueel opsommen**.

  • 6. De accountant controleert de bij de aanvraag om subsidievaststelling verstrekte informatie op de volgende punten:

    • a) de juiste en volledige weergave van de door andere bestuursorganen of door de Europese Commissie verstrekte subsidies (en indien van toepassing bijdragen van andere derden) ter zake van de kosten van de gesubsidieerde activiteiten.

    • b) de juistheid van de verstrekte informatie over het al dan niet in aftrek kunnen brengen van de BTW.

  • 7. De accountant kan bij zijn controle gebruik maken van controlewerkzaamheden, die zijn uitgevoerd bij de controle van de jaarrekening. Een enkele verwijzing hiernaar is onvoldoende documentatie. In het controledossier voor de specifieke verklaring dienen deze werkzaamheden te worden beschreven evenals de belangrijkste relevante conclusies. Het controledossier voor de specifieke verklaring moet zelfstandig bruikbaar zijn. Dit betekent dat de relevante stukken in dat dossier zelf opgenomen moeten worden en dat de informatie uit het jaarrekeningdossier voor dit doel gekopieerd en indien nodig bewerkt moet worden.

  • 8. De accountant zorgt voor adequate controledocumentatie, waaruit blijkt dat de werkzaamheden c.f. het controleplan zijn uitgevoerd, wat de uitkomsten van de controle zijn alsmede dat deze zijn beoordeeld door de eindverantwoordelijke partner. Deze documentatie omvat in ieder geval stukken waaruit blijkt:

    • dat de cijfermatige juistheid van de verantwoording is nagegaan

    • dat de verantwoording aansluit met de financiële administratie

    • welke de aard en de omvang is van verrichte deelwaarnemingen op in de verantwoording opgevoerde kosten

    • dat een cijferbeoordeling is uitgevoerd van de werkelijk verantwoorde kosten ten opzichte van de begrote kosten

    • dat de accountant heeft gecontroleerd of de Europese aanbestedingsrichtlijnen door de instelling – indien van toepassing – zijn nageleefd

2.2 Goedkeuringstoleranties en gewenste zekerheid

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de subsidievoorwaarden streeft de accountant naar een redelijke mate van zekerheid. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95 procent.

Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de meest waarschijnlijke afwijking in de financiële verantwoording niet groter is dan één procent van het totaal financieel belang van die verantwoording. De hierna vermelde tabel is van toepassing.

Aard van de aangelegenheid

Controleverklaring

 

Goedkeurend

Met beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Afwijkingen in de verantwoording

<1%

> 1% en < 3%

N.v.t.

> 3%

Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen

<3%

> 3% en <10%

> 10%

N.v.t.

Genoemde percentages zijn ontleend aan het Handboek Auditing Rijksoverheid (HARo) van het Interdepartementaal Overleg Departementale Auditdiensten (IODAD).

Afwijkingen in de verantwoording

Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat een (gedeelte van een) post niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving (zie ook paragraaf 1.3). Afwijkingen van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat; saldering van afwijkingen is daarom niet toegestaan.

Het niet in staat zijn om voldoende en geschikte controle-informatie te verkijgen

Er is sprake van het niet in staat zijn om voldoende en/of geschikte controle-informatie te verkrijgen wanneer op basis van de beschikbare controle-informatie niet kan worden vastgesteld of een (gedeelte van een) post voldoet aan de eisen in de geldende wet- en regelgeving.

Omgaan met geconstateerde afwijkingen

Materiële afwijkingen, die niet worden gecorrigeerd, leiden tot een aangepast oordeel (cf. tabel par. 2.2). Voor afwijkingen, die bij de accountantscontrole blijken, is het uitgangspunt dat gevonden afwijkingen voor zover mogelijk worden gecorrigeerd.

2.3 Definities

Een accountant: Een openbaar accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie de subsidie-ontvanger de opdracht heeft toegekend de aanvraag tot subsidievaststelling te controleren.

Subsidie-ontvanger: Een natuurlijke of rechtspersoon of diens gemachtigde aan wie namens de minister een subsidie is verstrekt.

Controleverklaring: Een schriftelijke verklaring van de accountant inhoudende een oordeel omtrent de juistheid en volledigheid van een verantwoording, in dit geval van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Rechtmatigheid: Rechtmatigheid houdt in dat een financiële transactie in overeenstemming is met de in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving (zie paragraaf 1.3) opgenomen bepalingen die de uitkomst van die financiële transactie beïnvloeden.

3. Verslaglegging

De accountant legt de uitkomsten van de controle vast in een controleverklaring. Hiervoor wordt de actuele NBA voorbeeldtekst HRA 3 sectie II hoofdstuk 10.3: ‘Controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector’ gehanteerd.

TOELICHTING

Inleiding

Deze regeling beoogt ondernemingen te stimuleren om bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor te realiseren. De projecten zullen gericht moeten zijn op activiteiten waardoor bestaande organisatorische en fysieke drempels aangepakt kunnen worden.

De grondslag voor deze regeling is de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat. Voor het geldend recht ten aanzien van een subsidie op grond van deze subsidieregeling dient niet alleen naar de daarin opgenomen bepalingen gekeken te worden, maar ook naar de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat. Daarnaast is de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van toepassing op de in het kader van deze regeling te verstrekken subsidies.

De regeling wordt namens de minister van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd door Agentschap NL, agentschap van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. In de regeling wordt het Agentschap NL gemandateerd voor de uitvoering van de regeling.

Voor de uitvoering van de regeling is een subsidieplafond van € 3 miljoen opgenomen. Gedurende de uitvoering van de regeling zal bekeken worden of er extra middelen beschikbaar voor de regeling of voor een andere regeling kunnen worden ingezet voor het stimuleren van de bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor.

Achtergrond

Het spoorgoederenvervoer maakt de laatste jaren een gunstige ontwikkeling door. De effecten van de economische crisis sinds 2008 zijn weliswaar zichtbaar maar sinds 2009 groeit het spoorgoederenvervoer in zijn totaliteit weer. De ontwikkeling is overigens verschillend per deelmarkt, zo ontwikkelt het spoorvervoer zich als geheel gunstiger dan het vervoer van maritieme containers vanaf de havens. Het Witboek Transport7 van de Europese Commissie en de Havenvisie 20308 van het Havenbedrijf Rotterdam geven aan dat het spoorvervoer in de toekomst een absoluut en relatief belangrijker rol moet gaan spelen in het vervoer in Europa. Prognoses van de Rotterdamse haven in de Visie 2030 laten een groei van het containervervoer zien van 11 miljoen TEU (TEU is een eenheid om containers in te meten: twenty foot equivalent unit)naar 35 miljoen TEU in 2030. Hiervan zal 20% over het spoor moeten worden vervoerd (Havenvisie 2030, Port of Rotterdam).

Groei en versterking van vervoer op het spoor bieden kansen voor verduurzaming van de (spoor) vervoersector en het vestigingsklimaat van bedrijven in Nederland.

Verduurzaming betreft CO2-en emissie reductie en vermindering van congestie op de weg. Het vestigingsklimaat betreft versteviging door verbetering van de werking van de achterlandverbindingen van Rotterdam en Amsterdam.

Het is daarom belangrijk dat het spoorgoederenvervoer zijn sterke punten nog beter tot uitdrukking brengt en zwakke punten worden aangepakt.

In het Beleidskader spoorgoederenknooppunten (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 984 nr. 230) zijn organisatorische, logistieke en fysieke drempels genoemd waardoor kansen voor de ontwikkeling van goederenknooppunten in de spoorsector onvoldoende uit de verf komen. Deze drempels zijn vooral kleinschaligheid, gebrek aan ketenbesef en beperkte samenwerking in de vervoerketen. Hierdoor blijft de bundeling van goederenstromen achter waardoor het spoorvervoer zijn intrinsiek sterke punten onvoldoende kan realiseren en de ontwikkeling van knooppunten als schakel binnen en tussen goederenstromen stagneert.

Doel

De regeling heeft tot doel om organisatorische en fysieke drempels die de bundeling van goederen voor vervoer op het spoor belemmeren te beslechten. Door een subsidie te verstrekken zullen innovaties die gereed en toepasbaar zijn op korte termijn kunnen worden toegepast.

De regeling beoogt meer vertrouwen en betere communicatie in de keten te bewerkstelligen waardoor beter gebruik kan worden gemaakt van de vervoermodaliteit spoor en een verbetering van de samenwerking kan worden gerealiseerd. Dit kan leiden tot een optimalisatie van bundelingmogelijkheden van goederenstromen en aanpak van knelpunten in de vervoersketen.

Onder bundeling kan worden verstaan een bedrijf dat zijn logistieke proces aanpast om een deel van zijn productie ook per spoor te kunnen vervoeren, en deze op een trein zet met andere producten. Op deze manier wordt de barrière voor optimalisatie van de logistieke keten opgelost door de mogelijkheid van vervoer per spoor toe te voegen. Ook kan gedacht worden aan een bedrijf dat samen met bedrijven in de buurt een gezamenlijk actie onderneemt om hun goederen per spoor te vervoeren. Deze zal immers daadwerkelijk bundeling ten opzichte van de huidige situatie creëren, dwz een gezamenlijk transport en daarmee optimalisatie van de logistieke keten. Hierdoor zal ook de druk op het locale wegennet afnemen, naast de druk op het net richting doelbestemming.

Slim combineren met retourstromen, zodat lege retourritten naar het gebied van oorsprong worden voorkomen is ook een vorm van bundeling. Ook dit zorgt voor optimalisatie en betere benuttingsmogelijkheden van de spoorlogistieke keten.

Aansluiting programma Logistiek en Supply chains

De regeling kan beschouwd worden als een aanvulling op de doelstellingen van het open programma Logistiek en Supply chains van de commissie Van Laarhoven. In het kader van dat programma kunnen partijen voorstellen doen voor onderzoek naar innovatieve concepten en ontwikkeling van kennis. Het accent bij het programma Logistiek en Supply chains ligt op ketenregie en vaak fundamentele onderzoek en ontwikkeling, terwijl bij de onderhavige regeling het accent ligt op het wegnemen van specifieke drempels in de praktijk door het toepassen van innovatieve concepten en het stimuleren van bundeling van goederen op spoorgoederenknooppunten.

Het ‘synchromodaal’ vervoer zoals bedoeld in het advies van de Commissie Van Laarhoven en het kabinetsstandpunt in de bedrijfslevenbrief 2011 over de Topsector Logistiek (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 637 nr. 15) krijgt binnen deze regeling de mogelijkheid te worden toegepast, waarbij knooppunten een belangrijke interface zijn binnen en tussen vervoerketens.

Bestaande knelpunten

De belangrijkste knelpunten in de spoorvervoerketen hebben te maken met de kleinschaligheid, het gebrek aan ketenbesef en de organisatie. Met deze regeling wordt beoogd de samenwerking in de vervoersketen en de bundeling van goederenstromen te stimuleren.

A. Kleinschaligheid

Gebleken is dat in het vervoer van bulkgoederen (vervoer van erts, steenkool en dergelijke) geconcentreerde goederenstromen een winst in het vervoer oplevert. Een bundeling tot grote hoeveelheden is bij het vervoer van goederen in containers mogelijk maar deze komt tot op heden nog niet vanzelf tot stand. Dit geldt voor bundeling van lading in containers (bijvoorbeeld bloemen van verschillende kwekers) en bundeling van containers van verschillende verladers op een trein. Wagenladingvervoer is een vorm van vervoer op het spoor waarbij wagons van verschillende verladers tot één trein worden gebundeld.

Exploitanten van spoorgoederenvervoer en railterminals zijn soms onderdeel van een groot concern maar zijn in veel gevallen midden- en kleinbedrijf. Het organiseren van het spoorvervoer vergt voor deze bedrijven zoveel aandacht dat de positie binnen de grotere vervoerketen onderbelicht blijft.

In het verlengde hiervan speelt dat innovatieve concepten voor continentaal spoorvervoer onvoldoende tot stand komen. Dit hangt samen met de grotere risico’s voor continentaal spoorvervoer, maar ook met de fragmentatie van de spoorsector en daarmee ook fragmentatie van kennis en expertise.

Om te komen tot innovatieve concepten zal de kennis en expertise van de verschillende partijen samen moeten komen. De noodzakelijke samenwerking komt echter niet vanzelf tot stand omdat de opbrengst van onderzoek en innovaties veelal lastig toegankelijk is voor individuele partijen, veelal pas op de lange termijn significant is en niet altijd terechtkomt bij de partijen die de kosten maken.

B. Ketenbesef

Als binnen de vervoersketen partijen meer op de hoogte zijn van elkaars mogelijkheden zal dat kunnen leiden tot meer bundeling van goederenstromen.

Onbekendheid met de mogelijkheden voor het vervoer per spoor maar ook hoge transactiekosten in de multimodale vervoersketen vormen belemmeringen die onder deze regeling aangepakt kunnen worden. Immers de transactiekosten zijn niet alleen financieel van aard maar bestaan ook uit onbekendheid, het ontwikkelen van vertrouwen en het aangaan van samenwerking. Men is afhankelijk van meerdere partijen en meerdere spelers die lading moeten inbrengen, waardoor de operationele en bezettingsrisico’s in de aanvangsfase van bundeling van goederen groot kunnen zijn en daarmee een drempel vormen voor nieuwe continentale diensten. Spoorvervoerders zijn dan geneigd zich te blijven richten op de omvangrijke havengebonden vervoersstromen en kleinere binnenlandse verladers blijven eenzijdig georiënteerd op het vertrouwde vervoer over de weg.

C. Organisatie

Van belang is dat de organisatie in de vervoersketen ook aansluit op actuele ontwikkelingen. Het voor- en natransport wordt bijvoorbeeld in de Rotterdamse haven in toenemende mate door de verscheper en de ontvanger van een container geregeld (merchant's haulage) en in steeds mindere mate door rederijen.

Toepassing de-minimissteun

Een subsidieregeling moet voldoen aan de Europese regels over staatssteun. Er is voor gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheden van de-minimissteun.

In de regeling is opgenomen dat subsidie kan worden verstrekt als de-minimissteun. De verordening (EG) Nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU, L 379) (hierna: de verordening) is derhalve van toepassing.

In deze verordening is een drempel vastgesteld waaronder steunmaatregelen geacht worden niet aan alle criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) te voldoen. Een subsidieregeling die aan de voorwaarden uit de verordening voldoet wordt niet beschouwd als staatssteun in de zin van het VWEU. De aanvrager moet wel verklaren dat aan de eisen van de de-minimisverordening is voldaan. Zie ook artikelsgewijze toelichting artikel 7.

Eén van de voorwaarden is dat het totale bedrag van de-minimissteun die is verleend aan één onderneming niet hoger mag zijn dan € 200.000,– over een periode van drie belastingjaren. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Voor een onderneming die actief is in het wegvervoer bedraagt het plafond € 100.000,–.

Onder een onderneming actief in het wegvervoer wordt verstaan een onderneming die in het vracht- of passagiersvervoer over de weg actief is. In artikel 1 van de verordening is aangegeven dat de verordening op een aantal categorieën niet van toepassing is. Voor verkeer en vervoer is van belang dat de verordening niet van toepassing is op steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren. Ook is de verordening niet van toepassing op ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244/2).

Voor de uitvoering van deze verordening zijn in deze subsidieregeling enkele bepalingen opgenomen.

Administratieve lasten

Met betrekking tot de administratieve lasten die voor de aanvrager met het aanvragen tot en met de afronding van de subsidie gepaard gaan, geldt het volgende.

In de fase voorafgaand aan de indiening van een aanvraag heeft de aanvrager te maken met het bekend raken met de onderhavige subsidieregeling. Dit betreft de procedure van het indienen van een aanvraag en het opzetten en uitwerken van een eventueel samenwerkingsverband. Voor het doen van een aanvraag moet de aanvrager een projectplan, een businessplan en een aanvraagformulier volledig invullen. De aanvrager kan hierbij geholpen worden door de uitvoeringsinstantie.

Vervolgens is er een beheerfase. Deze fase begint wanneer de aanvrager een beschikking tot subsidieverstrekking heeft ontvangen. In die beschikking wordt ook aangegeven of er een voorschot wordt verstrekt en wanneer deze wordt uitbetaald. Ten behoeve van kennisoverdracht en het waarborgen van de voortgang van het project kan ingeval de subsidie meer dan € 125.000,– bedraagt per 12 maanden om een voortgangsrapportage gevraagd.

Bij de afronding van het project moet de aanvrager een eindrapport van het project opstellen en een verzoek om vaststelling van de subsidie indienen. Dit gebeurt door middel van een vaststellingsformulier. Voor projecten met deelnemers die een subsidie van meer dan € 125.000,– zullen ontvangen, is een controleverklaring vereist. Bij de bepaling van de administratieve lasten is ook rekening gehouden met voorkomende bezwaar-en beroepsprocedures. Deze procedure wordt gevolgd indien de aanvrager het oneens is met de beslissingen van bijvoorbeeld de vaststelling van de definitieve subsidie.

Op basis van het kostenmodel is een berekening gemaakt van de administratieve lasten voor de aanvrager die voortvloeien uit deze subsidieregeling. Uit deze berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totale beschikbare subsidiebudget ca. 4,8% bedraagt. Dit komt neer op een bedrag van € 144.443,– op het totale subsidiebudget van € 3.000.000,–. Dit bedrag bestaat uit € 75.863,– aan kosten in de aanvraagfase, € 66.480,– aan kosten in de vaststellingsfase van het subsidieproject, en € 2.100,– aan administratieve lasten voor bezwaar- en beroepzaken.

Bedrijfs- en markteffecten

De bedrijfs – en markteffectenzullen gering zijn. Wel wordt verwacht dat er een veilig en duurzaam goederenvervoer bevorderd kan worden. Het goederenvervoer is van belang als noodzakelijke voorwaarde voor tal van economische en maatschappelijke activiteiten en als economische bedrijfstak. Een verschuiving van het goederenvervoer naar spoorvervoer zal een beperking van de CO2 uitstoot en een beperking van de congestie op het wegennet kunnen bewerkstelligen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Met het project fysieke drempels voor bundeling van vervoer wordt beoogd door middel van fysieke maatregelen drempels voor bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor op te heffen. Dit kunnen verschillende activiteiten zijn, zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen en toepassen van voorzieningen op wagons waarmee nieuwe ladingsoorten per spoor vervoerd kunnen gaan worden.

Ook het ontwikkelen van oplossingen voor voor- en natransport, zoals bijvoorbeeld technische vernieuwingen en het ontwikkelen en toepassen van nieuwe overlaadprocessen kunnen hieronder vallen.

Met het project organisatorische drempels voor vervoer wordt beoogd door middel van organisatorische maatregelen voor bundeling van goederenstromen op het spoor op te heffen. Dit kunnen verschillende activiteiten zijn, zoals bijvoorbeeld het ontwikkelen en toepassen van een verladingsveiling, inhoudende een nieuwe dienst ontwikkelen waar verladers hun ladingen kunnen aanbieden en vervoerders kunnen inschrijven, zodat vraag en aanbod elkaar beter vinden. Een dergelijk systeem bestaat voor de binnenvaart maar nog niet voor het goederenvervoer op het spoor. Ook kan gedacht worden aan het ontwikkelen van een slotinformatiesysteem, inhoudende ICT ontwikkeling voor informatie over waar wagons zijn, of aan het ontwikkelen van een systeem over beschikbaarheid en capaciteit van de ladingdragers. Het ontwikkelen van aansluitingen tussen diverse systemen, bijvoorbeeld België-Nederland, spoor-weg, of het ontwikkelen van synchromodale uitwisseling passend binnen topsectorenbeleid kan eveneens onder de projecten vallen. Het is mogelijk dat een aanvraag wordt ingediend voor een project dat valt onder beide omschreven projecten. Het is mogelijk voor een dergelijk combinatieproject een aanvraag in te dienen.

De aanvrager is een onderneming, waaronder wordt verstaan elke eenheid die een economische activiteit uitoefent. Ingeval er een aantal ondernemingen gezamenlijk een project willen uitvoeren dienen zij gezamenlijk een aanvraag in. Zij wijzen een penvoerder aan die hun belangen behartigt. Dat betekent dat de penvoerder alle correspondentie voert en ontvangt. Wel krijgt elke deelnemer uit het samenwerkingverband een subsidie en dient elke deelnemer aan de verplichtingen opgenomen in de subsidiebeschikkingen en in de subsidieregeling te voldoen. De penvoerder zal de subsidiebeschikking ontvangen voor het samenwerkingsverband.

Artikel 2 Doel

De groep van aanvragers is beperkt tot ondernemingen. Zij kunnen afkomstig zijn uit spoorvervoer, te weten de verladers en afnemers, logistieke dienstverleners, terminalexploitanten en intermodale railoperators, maar ook op andere wijze betrokken zijn bij de goederenstroom voor het vervoer op het spoor. Ingeval van een samenwerkingsverband moet een van de deelnemende ondernemingen betrokken zijn bij de goederenstroom voor het vervoer op het spoor.

Met deze regeling wordt, zoals in algemeen deel van de toelichting is aangegeven, beoogt ondernemingen te stimuleren om bundeling van goederenstromen voor op het spoor te realiseren.

Artikel 4 Subsidiemaxima

In dit artikel is aangegeven dat per project maximaal 50% van de subsidiabele kosten voor een subsidie in aanmerking kan komen. Per aanvrager kan maximaal een subsidie van € 200.000 worden verstrekt.

Dit betekent het volgende voor een project dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband bestaande uit drie ondernemingen. Uitgaande van een verdeling van de subsidiabele kosten per aanvrager: A. € 500.000,–, B. € 200.000,– en C. € 100.000,– betekent dit voor de subsidie betekent het volgende.

Aanvrager

Kosten

Subsidie

Toelichting

A.

€ 500.000

€ 200.000

50% zou 250.000 zijn, maar dat is boven het maximum van € 200.000. (A is niet actief in het wegvervoer, dan zou het maximum € 100.000 bedragen)

B.

€ 200.000

€ 100.000

 

C.

€ 100.000

€ 50.000

 

Totaal

€ 800.000

€ 350.000

Effectief 43,75% subsidie

Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

In dit artikel is aangegeven welke kosten voor een subsidie in aanmerking komen. De kosten moeten door de aanvrager worden gemaakt na indiening van de aanvraag en rechtstreeks aan de uitvoering van het project gerelateerd zijn. De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn onderverdeeld in de uren voor eigen personeel vermenigvuldigd met € 70, huurkosten en afschrijvingskosten van apparatuur en verbruikte materialen en kosten voor uitvoering van werkzaamheden door derden waarvoor een factuur is ontvangen. De historische prijs is de prijs die in het verleden betaald is bij de aanschaf en staat tegenover de vervangingswaarde.

Artikel 6 Niet voor subsidie in aanmerking komende kosten

De regeling is gericht op het toepassen van innovatieve ontwikkelingen op het gebied van bundeling van goederenstromen voor vervoer op het spoor en niet gericht op het aanleggen of aanpassen van spoorweginfrastructuur, vandaar dat de kosten die daarop betrekking hebben niet voor subsidie in aanmerking komen. Ook komen niet voor subsidie in aanmerking de kosten die gemaakt worden door derden ten behoeve van het indienen van een aanvraag, hieronder vallen bijvoorbeeld accountantskosten, kosten van een subsidieadviseur,van een subsidie. . Evenmin komt voor subsidie in aanmerking de omzetbelasting (BTW) die verrekend kan worden of waarvoor compensatie kan worden ontvangen uit het BTW-compensatiefonds.

Artikel 7 Aanvraag

Bij de aanvraag dient in ieder geval een projectplan met daarin aangegeven de impact op de bundeling van goederenstromen van vervoer op het spoor. Het businessplan bevat de exploitatiekosten en -opbrengsten gedurende de looptijd van het project en drie jaar nadien. Het businessplan laat zien welke alternatieven zijn afgewogen en wat het bedrijfseconomische oordeel is over de ‘return on investment’(ROI) van de alternatieven.

Elke aanvrager dient een de-minimisverklaring in te vullen en te ondertekenen. Ingeval er meer aanvragers zijn moet elke aanvrager dat invullen en ondertekenen.

Artikel 8 Afwijzingsgronden

De onderdelen a tot en met d zijn een uitwerking van de de-minisverordening.

In de onderdelen e tot en met i zijn de overige afwijzingsgronden opgenomen. Uiteraard dient de aanvraag te voldoen aan het bepaalde in deze regeling en moet het project economisch, technische of organisatorisch haalbaar zijn. De aanvraag moet passen binnen de routering van het goederenvervoer binnen het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. Aannemelijk moet zijn dat projecten na afloop van de subsidie gecontinueerd kunnen worden. Dit zal blijken uit de bij de aanvraag opgenomen businessplan.

De projecten moeten ook een bepaalde kwaliteit hebben. Dat wordt beoordeeld aan de hand van de criteria opgenomen in artikel 10. De projecten moeten minimaal 8 punten hebben gehaald om voor een bijdrage in aanmerking te kunnen komen.

Artikel 10 Beoordelingscriteria

Deze beoordelingscriteria in combinatie met het minimum aantal punten zal er voor zorgen dat projecten waarvan de kwaliteit een minimumniveau heeft komen voor een subsidie in aanmerking komen. Om het minimumaantal punten te halen zal gemiddeld meer dan 1 punt per criterium moeten worden gescoord.

Het criterium zoals opgenomen in onderdeel a omvat de kern van het subsidieprogramma en heeft daarom de hoogste wegingsfactor. Het criterium zoals genoemd onderdeel b geeft de directe invloed op de huidige situatie aan en daarom geldt hiervoor een verhoogde wegingsfactor bij de beoordeling van een aanvraag.

Artikel 17

Agentschap NL voert deze subsidieregeling uit. De aanvragen dienen derhalve te worden gestuurd naar:

DG Uitvoering

Agentschap NL

Team transport en bereikbaarheid

o.v.v aanvraag subsidieregeling Bgs

Croeselaan 15

3521 BJ Utrecht

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.


X Noot
1

Voor de sector van de primaire productie van landbouwproducten is Verordening. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector bepalend. Voor de sector visserij is het de-minimisplafond vastgesteld bij Verordening 875/2007 van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening 1860/2004.

X Noot
2

Een overheidsinstantie kan zowel de centrale overheid, de provincie, de gemeente of een waterschap betreffen.

X Noot
3

Een onderneming in Europeesrechtelijke zin is een eenheid die een economische activiteit uitoefent. Een economische activiteit is het aanbieden van goederen en diensten op de markt. De rechtsvorm van deze eenheid of de wijze waarop zij wordt gefinancierd is hierbij niet van belang. Daarbij kunnen zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke rechtspersonen een onderneming vormen. Dat er geen winstoogmerk is (zoals bij een stichting) is niet relevant. 

X Noot
4

Voor bedrijven die actief zijn op het gebied van verwerking en afzet van landbouwproducten geldt de de-minimisregeling alleen als:

  • de steun niet is vastgesteld op basis van de prijs of hoeveelheid van de landbouwproducten die van primaire producenten worden gekocht of die door de betrokken ondernemer op de markt worden gebracht of

  • wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de verplichting deze steun geheel of ten dele aan primaire producenten door te geven.

X Noot
5

Zie ook de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 PbEU L 124 van 20 mei 2003.

X Noot
6

artikel 2:10, lid 1, BW (rechtspersonen) en artikel 3:15i BW (ondernemingen en vrije beroepsbeoefenaren).

X Noot
7

COM(2011) 144 definitief

Naar boven